ECLI:NL:RBAMS:2017:1919

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
13/651236-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in meervoudige strafzaak met meerdere gewelds- en vermogensdelicten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 maart 2017 uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere gewelds- en vermogensdelicten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van beroving van een toerist, omdat persoonsverwisseling niet kon worden uitgesloten. Ook werd de verdachte vrijgesproken van het bezit van pillen die onder de Opiumwet vallen, omdat er geen onderzoek naar de pillen had plaatsgevonden. De rechtbank veroordeelde de verdachte echter wel voor meerdere andere vermogens- en geweldsdelicten, waarbij het beroep op putatief noodweer werd verworpen. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ouderdom van de feiten en de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in een groot aantal zaken, wat in strafmatigende zin werd meegewogen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, deels voorwaardelijk, en een taakstraf, en verklaarde een geldbedrag verbeurd dat aan de verdachte toebehoorde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/651236-12 (A), 13/654089-13 (B), 13/654188-14 (C), 13/654064-14 (D),
13/659281-14 (E) en 13/701995-16 (F)
Datum uitspraak: 2 maart 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres van verdachte] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2017.
1.2.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A tot en met zaak F aangeduid.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.J. van Gils, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 26 augustus 2012 te Amsterdam op de openbare weg de Kloveniersburgwal, in elk geval op een openbare weg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
( a) een camera (merk Samsung) en/of
( b) een geldbedrag van (ongeveer) 50 euro, althans enig geldbedrag en/of een I-phone en/of
( c) een geldbedrag van (ongeveer) 70 euro, althans enig geldbedrag en/of
( d) een I-phone en/of een zakje weed en/of een pakje sigaretten , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
( a) [naam slachtoffer 1] (aangifte blz 28) en/of (b) [naam slachtoffer 2] (aangifte blz 32) en/of (c) [naam slachtoffer 3] (aangifte blz 36) en/of (d) [naam slachtoffer 4] (aangifte blz 40), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 3] en/of die [naam slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 3] en/of die [naam slachtoffer 4] hebben ingesloten en/of omringd en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp tegen de keel van die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 3] heeft/hebben gedrukt en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 4] heeft/hebben getoond en/of
- ( daarbij) op dreigende toon heeft/hebben gezegd (in het Engels): "Geef alles wat jullie hebben" en/of "Money, money, money, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- de kleding en/of de tassen van die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 3] en/of die [naam slachtoffer 4] heeft/hebben doorzocht;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
1.
hij op of omstreeks 28 april 2013 te Amsterdam, op of aan de openbare weg, te weten de Bergstraat, in geval op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte met één (of meer) van zijn mededader(s), althans alleen, die [naam slachtoffer 5] bij de pols heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer 5] (aan de pols) heeft meegetrokken en/of die [naam slachtoffer 5] tegen een muur heeft gezet en/of tegen die [naam slachtoffer 5] heeft gezegd: "geef me je portemonnee" en/of "Geef mij dan je telefoon", althans woorden van gelijke aard of strekking, zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (even) daarvoor de vriend van [naam slachtoffer 5] (te weten [naam slachtoffer 6] eenmaal of meermalen hadden gestompt en/of geslagen, tengevolge waarvan er voor die [naam slachtoffer 5] toen en daar een bedreigende situatie was ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 28 april 2013 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Bergstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 6] welk geweld bestond uit:
- het vastpakken van die [naam slachtoffer 6] en/of (met kracht) van de fiets trekken van die [naam slachtoffer 6] en/of het (met kracht) duwen tegen en/of trekken aan die [naam slachtoffer 6] en/of
- het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen tegen/op het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer 6] (tengevolge waarvan die [naam slachtoffer 6] eenmaal of meermalen ten val is gekomen) en/of
- het schoppen en/of trappen tegen/op die [naam slachtoffer 6] (terwijl die [naam slachtoffer 6] op de grond lag);
Subsidiair:
hij op of omstreeks 28 april 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer 6] eenmaal of meermalen (met kracht) heeft vastgepakt en/of (omver) geduwd en/of (omver) (van zijn fiets) getrokken en/of tegen/op het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt (tengevolge waarvan die [naam slachtoffer 6] eenmaal of meermalen ten val is gekomen) en/of heeft geschopt en/of getrapt (terwijl die [naam slachtoffer 6] op de grond lag), waardoor voornoemde [naam slachtoffer 6] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 25 juli 2014 te Amsterdam, in een garagebox ter hoogte van [adres] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 600 (zeshonderd) euro en/of een Iphone , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 7] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- een zwaard en/of een mes (althans een scherp en/of puntig voorwerp) heeft/hebben gepakt en/of
- dit zwaard (althans een scherp en/of puntig voorwerp) naar de keel van die [naam slachtoffer 7] heeft/hebben gebracht en/of
- die [naam slachtoffer 7] heeft/hebben getrapt in het gezicht (althans tegen het lichaam) en/of
- die [naam slachtoffer 7] heeft/hebben vastgepakt in diens nek en/of
- met die [naam slachtoffer 7] heeft/hebben gevochten en/of
- die [naam slachtoffer 7] heeft/hebben gevraagd waar zijn portemonnee was en/of
- heeft/hebben geroepen (in de Engelse taal) "Geef me je geld, geef je telefoon, verzet je niet want wij zijn toch sterker" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met de handen in de zakken van die [naam slachtoffer 7] heeft/hebben gevoeld;
ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde:
1.
hij op of omstreeks 20 maart 2014 te Bussum opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer 8] (met kracht) tegen een muur heeft geduwd, waardoor voornoemde [naam slachtoffer 8] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2014 te Bussum opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer 9] in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen of gestompt, waardoor voornoemde [naam slachtoffer 9] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het in zaak E ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 14 juli 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer 10] (meermalen) in/tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [naam slachtoffer 10] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het in zaak F ten laste gelegde:
1.
hij op of omstreeks 28 mei 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Jan Hendrikstraat en/of de Korte Beestenmarkt, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 11] , welk geweld bestond uit het aannemen van een dreigende houding en/of gevechtshouding ten opzichte van voornoemde [naam slachtoffer 11] en/of het vastpakken van voornoemde [naam slachtoffer 11] en/of het in een nekklem nemen van voornoemde [naam slachtoffer 11] en/of het op de grond gooien en/of duwen en/of trappen van voornoemde [naam slachtoffer 11] en/of het een of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 11] (ook toen die [naam slachtoffer 11] (weerloos) op de grond lag) en/of het vastpakken en/of tonen van en/of dreigen met een riem aan voornoemde [naam slachtoffer 11] ;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 28 mei 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk [naam slachtoffer 11] heeft/hebben mishandeld door het op de grond gooien en/of duwen en/of trappen van voornoemde [naam slachtoffer 11] en/of het een of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 11] (ook toen die [naam slachtoffer 11]
(weerloos) op de grond lag);
2.
hij op of omstreeks 28 mei 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1 gram heroine of MDMA of cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine of MDMA of cocaine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 13 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen , opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd,in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer:
- zeshonderd (600), althans een of meer, tabletten/pillen, zolpidemtartraat (verpakt in 20 doosjes) en/of
- zeshonderdenzestig (660), althans een of meer, tabletten/pillen, oxazepam (verpakt in 20 doosjes) en/of
- zestig (60), althans een of meer, capsules/pillen/tabletten, temazepam (verpakt in 2 doosjes) en/of
- zeshonderd (600), althans een of meer, pillen/tabletten, diazepam (verpakt in 20 doosjes) en/of
- eenhonderdenvijftig (150), althans een of meer, pillen tabletten, oxazepam, verpakt in 5 doosjes) en/of
- vijfhonderd (500), althans een of meer, pillen/tabletten, clonazepam, (verpakt in 5 doosjes) en/of
- eenhonderdenvijftig (150), althans een of meer, pillen/tabletten, diazepam, (verpakt in 5 doosjes) en/of
- driehonderd (300), althans een of meer, pillen/tabletten/capsules, temazepam, (verpakt in 10 doosjes),
althans een groot aantal pillen en/of tabletten en/of capsules, in elk geval (telkens) een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende zolpidemtartraat en/of oxazepam en/of temazepam en/of diazepam en/of clonazepam, zijnde zolpidemtartraat en/of oxazepam en/of temazepam en/of diazepam en/of clonazepam, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2.2.
De rechtbank leest het in zaak A ten laste gelegde “ [naam slachtoffer 1] ” als “ [naam slachtoffer 1] ”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak C
4.1.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en met de verdediging, niet bewezen hetgeen in zaak C is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat op 25 juli 2014 omstreeks 23.55 uur een gewelddadige beroving heeft plaatsgevonden in een garagebox in het appartementencomplex waar onder meer verdachte woonachtig is. Verdachte heeft zelf verklaard op de bewuste avond beneden te zijn geweest om de (centrale) toegangsdeur te openen, beneden aangekomen de latere aangever en een andere persoon te hebben getroffen en vervolgens te zijn teruggegaan naar zijn woning boven. Op stills van camerabeelden die zijn opgenomen in de betreffende garagebox is een persoon met een mes te zien die gelijkenis vertoont met verdachte en die een shirt draagt, gelijkend op een shirt dat in de woning van verdachte is aangetroffen. Tevens zijn op de stills in het haar van een van de daders kralen te zien, gelijkend op kralen die eveneens in de woning van verdachte zijn aangetroffen. Voorts ontbrak een mes uit het messenblok in de woning van verdachte, welk mes (blijkens een karton achter het messenblok, waarop de messen stonden afgebeeld) volgens verbalisanten qua vorm en grootte gelijkenis vertoonde met het mes dat op een still is te zien. Naar het oordeel van de rechtbank is met vorenstaande, ook tezamen en in onderlinge samenhang bezien, echter onvoldoende komen vast te staan dat verdachte de persoon op de camerabeelden is en daarmee degene is die de beroving mede heeft gepleegd. Zij wijst er in dit verband op dat de stills onvoldoende duidelijk zijn om verdachte daarop te herkennen en ook de verbalisanten verdachte niet op de beelden hebben kunnen herkennen. Het aantreffen van het shirt en de kralen in de woning van verdachte maken niet zonder meer dat verdachte de persoon op de camerabeelden moet zijn geweest, aangezien verdachte niet de enige bewoner van het betreffende appartement was. Verdachte heeft verklaard dat zijn broer – die wellicht op verdachte lijkt – beter bekend was met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Volgens de aangever heeft de dader dreads, terwijl verdachte op de foto die na zijn aanhouding, korte tijd na de beroving, van hem is gemaakt (bladzijde 75 van het dossier) het haar los draagt. De rechtbank gaat er vanuit dat het uitvlechten van dreads enige tijd vergt en die tijd is er niet geweest.
De rechtbank concludeert daarom dat zij door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Zaak D onder 1
4.2.
De rechtbank acht eveneens, anders dan de officier van justitie en met de verdediging, niet bewezen hetgeen in zaak D onder 1 is ten laste gelegd, zodat verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe dat er onvoldoende wettig bewijs is, nu de aangifte van de heer [naam slachtoffer 8] geen steun vindt in de overige inhoud van het dossier.
Zaak F onder 3
4.3.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen hetgeen in zaak F onder 3 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan eveneens dient te worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe dat er onvoldoende wettig bewijs is dat de aangetroffen goederen stoffen bevatten zoals vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Zaak A
4.4.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit voor hetgeen in zaak A is ten laste gelegd omdat verdachte daarbij niet strafrechtelijk relevant betrokken is geweest. Het enige dat ten aanzien van verdachte door de verbalisanten is waargenomen is dat hij na de beroving een telefoon aangereikt krijgt, aldus de raadsman. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat door de slachtoffers wisselend wordt verklaard over het aantal overvallers en hun rol. De raadsman heeft daarnaast gewezen op zowel de eigen verklaring van verdachte, inhoudende dat hij slechts om een sigaret vroeg, de overval ook hem overkomen is en hij slechts de vrouwelijke aangeefster heeft willen geruststellen, alsook op het feit dat de medeverdachten niet spreken over een aandeel van verdachte. De raadsman heeft geconcludeerd dat van medeplegen geen sprake is omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Vast staat dat op 26 augustus 2012 een straatroof heeft plaatsgevonden zoals is ten laste gelegd. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte van het begin tot aan het eind bij de straatroof aanwezig is geweest. Uit de bewijsmiddelen is niet duidelijk geworden of en, zo ja, welke in de tenlastelegging genoemde uitvoeringshandelingen verdachte heeft verricht. De vraag waar de rechtbank onder meer voor staat is of verdachte als medepleger van deze straatroof moet worden aangemerkt.
Van medeplegen of het tezamen en in vereniging plegen van een strafbaar feit is sprake, indien twee of meer verdachten bewust en nauw samenwerken waarbij hun opzet zowel gericht is op de samenwerking als op het te plegen strafbare feit. Hierbij is niet vereist dat alle verdachten de delictsbestanddelen van het desbetreffende strafbare feit vervullen. Het is ook niet nodig dat elke medepleger zelf een uitvoeringshandeling verricht. Het is mogelijk dat de ene medepleger de handeling verricht, die volgens de omschrijving een uitvoeringshandeling is van het strafbare feit, en de ander een handeling verricht die niet onder die omschrijving valt, maar voor de uitvoering van eerstgenoemde handeling van overwegend belang is. Evenmin hoeft ieder van de medeplegers precies op de hoogte te zijn van de bijdrage die een andere medepleger aan het strafbare feit levert. Elementen voor een bewuste en nauwe samenwerking kunnen zijn de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de rol in voorbereiding, uitvoering en/of afhandeling en het belang van die rol, het zich niet distantiëren op daartoe geschikte tijdstippen en aanwezigheid op belangrijke momenten.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat drie verbalisanten verdachte en de drie medeverdachten meer dan een uur hebben gevolgd en geobserveerd. De verbalisanten zagen dat de verdachten toeristen lastig vielen. In het proces-verbaal van bevindingen staat gerelateerd dat is waargenomen dat verdachte samen met de drie andere verdachten zich op een gegeven moment heeft opgesteld voor (naar de rechtbank begrijpt) de trap naar het souterrain van het perceel naast hotel [naam hotel] , [adres van hotel] in Amsterdam. Op dat moment bevonden zich daar in die nis vier Franse toeristen. Een van de verbalisanten heeft gerelateerd dat verdachte en zijn medeverdachten zich op een opvallende manier opstelden, zij stonden op een rij en vormden daarmee een zogenaamd “muurtje”, en hij vermoedde dat er een straatroof plaatsvond. Het vermoeden werd door de latere aangiftes bevestigd. Uit de door de aangevers beschreven gang van zaken, moet immers
worden afgeleid dat de Franse toeristen zijn bedreigd, gefouilleerd en dat hun geld en goederen afhandig zijn gemaakt. Door samen met zijn medeverdachten een “muur” te vormen voor de gedupeerden (wat ook aangever [naam slachtoffer 2] heeft verklaard), zodat niemand kon zien wat er gaande was, waardoor de gedupeerden niet konden ontkomen en het vervolgens voor de verdachten mogelijk werd hun gang te gaan en door daarna samen met de medeverdachten met de buit weg te lopen, is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Dat niet duidelijk is geworden wie van de verdachten welke uitvoeringshandeling heeft verricht, doet daaraan niet af. Door een sigaret te vragen heeft verdachte bijgedragen aan het leggen van contact met de slachtoffers. De verklaring van verdachte dat hij slechts het vrouwelijke slachtoffer gerust heeft willen stellen acht de rechtbank in het licht van het voorgaande ongeloofwaardig. Te meer ook nu het wordt tegengesproken door het vrouwelijke slachtoffer zelf in haar aangifte.
Overige zaken
4.5.
De overige bewijsverweren van de raadsman vinden hun weerlegging in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen.
Bewezenverklaringen
4.6.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
op 26 augustus 2012 te Amsterdam op de openbare weg de Kloveniersburgwal, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
a. a) een camera, merk Samsung, en
b) een geldbedrag en een iPhone en
c) een geldbedrag van ongeveer 70 euro, en
d) een iPhone en een zakje weed en een pakje sigaretten,
toebehorende aan [respectievelijk]
a. a) [naam slachtoffer 1] en
b) [naam slachtoffer 2] en
c) [naam slachtoffer 3] en
d) [naam slachtoffer 4] ,
welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 3] en/of die [naam slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte en/of zijn mededaders
- die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] en die [naam slachtoffer 3] en die [naam slachtoffer 4] hebben ingesloten en
- een mes, tegen de keel van die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 3] hebben gedrukt en
- een mes, aan die [naam slachtoffer 2] en die [naam slachtoffer 4] hebben getoond en
- hebben gezegd (in het Engels): “Geef alles wat jullie hebben” en “Money, money, money”, en
- de kleding en/of de tas van die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] en die [naam slachtoffer 3] en die [naam slachtoffer 4] hebben doorzocht;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
op 28 april 2013 te Amsterdam op de openbare weg, te weten de Bergstraat, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, toebehorende aan [naam slachtoffer 5] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, met zijn mededader die [naam slachtoffer 5] bij de pols heeft vastgepakt en vervolgens die [naam slachtoffer 5] aan de pols heeft meegetrokken en die [naam slachtoffer 5] tegen een muur heeft gezet en tegen die [naam slachtoffer 5] heeft gezegd: “Geef me je portemonnee”, zulks terwijl verdachte even daarvoor de vriend van [naam slachtoffer 5] , te weten [naam slachtoffer 6] , meermalen had gestompt en geslagen, ten gevolge waarvan er voor die [naam slachtoffer 5] toen en daar een bedreigende situatie was ontstaan;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 primair ten laste gelegde:
op 28 april 2013 te Amsterdam met een ander op de openbare weg, de Bergstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 6] , welk geweld bestond uit:
  • het vastpakken van die [naam slachtoffer 6] en van de fiets trekken van die [naam slachtoffer 6] en
  • het meermalen met kracht slaan en stompen tegen het hoofd en lichaam van die [naam slachtoffer 6] , ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer 6] ten val is gekomen en
  • het schoppen en trappen tegen die [naam slachtoffer 6] , terwijl die [naam slachtoffer 6] op de grond lag;
ten aanzien van het in zaak D onder 2 ten laste gelegde:
op 20 maart 2014 te Bussum opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer 9] tegen het gezicht heeft gestompt waardoor voornoemde [naam slachtoffer 9] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het in zaak E ten laste gelegde:
op 14 juli 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer 10] meermalen tegen het gezicht heeft geslagen en gestompt waardoor voornoemde [naam slachtoffer 10] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het in zaak F onder 1 primair ten laste gelegde:
op 28 mei 2016 te ’s-Gravenhage met een ander op de openbare weg openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 11] , welk geweld bestond uit het aannemen van een dreigende houding ten opzichte van voornoemde [naam slachtoffer 11] en het vastpakken van voornoemde [naam slachtoffer 11] en het in een nekklem nemen van voornoemde [naam slachtoffer 11] en het op de grond gooien van voornoemde [naam slachtoffer 11] en het meermalen met kracht slaan en stompen en trappen tegen het gezicht/hoofd en lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 11] , ook toen die [naam slachtoffer 11] weerloos op de grond lag, en het vastpakken van en dreigen met een riem aan voornoemde [naam slachtoffer 11] ;
ten aanzien van het in zaak F onder 2 ten laste gelegde:
op 28 mei 2016 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

5.1.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Zaak B
5.2.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie in zaak B, van de bewijsvoering dient te worden uitgesloten, omdat verdachte na toevoeging van de beschuldiging straatroof aan de oorspronkelijke beschuldiging van openlijke geweldpleging niet opnieuw is gewezen op zijn recht een raadsman te consulteren voorafgaand aan het verhoor.
Dit (zo begrijpt de rechtbank) ‘Salduz’-verweer behoeft – wat daar verder ook van zij – geen bespreking reeds omdat het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd in andere bewijsmiddelen is vervat. De rechtbank zal het door de raadsman bedoelde verhoor niet voor het bewijs bezigen.
5.3.
De raadsman heeft met betrekking tot het in zaak B onder 1 ten laste gelegde twijfels geuit over de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer, [naam slachtoffer 5] , en haar vriend, [naam slachtoffer 6] . Het betoog van de raadsman komt er – naar de rechtbank begrijpt – met name op neer dat [naam slachtoffer 6] weliswaar heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte (en de vrouwelijke medeverdachte) de portemonnee van [naam slachtoffer 5] bekeek maar dat hij dat niet kán hebben waargenomen omdat hij zelf in gevecht zou zijn geraakt met de (mannelijke) medeverdachte en omdat verdachte en de (vrouwelijke) medeverdachte volgens de verklaring van [naam slachtoffer 5] het zicht voor [naam slachtoffer 6] belemmerde. De rechtbank verwerpt dit betoog. De verklaring van [naam slachtoffer 6] sluit immers niet uit, en geeft naar het oordeel van de rechtbank zelfs aanleiding ertoe ervan uit te gaan, dat [naam slachtoffer 6] en de medeverdachte niet continue met elkaar in gevecht waren in die zin dat [naam slachtoffer 6] op geen enkel moment zijn vriendin en/of haar portemonnee kon waarnemen. Dat verdachte en de vrouwelijke medeverdachte het zicht voor [naam slachtoffer 6] geheel belemmerd moeten hebben, is voorts niet uit de verklaring van aangeefster af te leiden en vindt ook overigens onvoldoende steun in het dossier. Voor het overige is het verweer dat de verklaringen van aangeefster en haar vriend ongeloofwaardig zijn, onvoldoende concreet onderbouwd. Het verweer wordt dan ook verworpen.

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1.
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van
zaak F onder 1op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Hij heeft medeverdachte [naam medeverdachte 2] willen ontzetten van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever. Verdachte ging ervan uit dat de aangever een mes had, een veronderstelling die wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 2] dat de aangever heeft geroepen te steken, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat uit niets blijkt – anders dan uit de verklaring van verdachte – dat de aangever daadwerkelijk een mes voorhanden had. Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij geen mes heeft gezien, bij aangever is geen mes aangetroffen en op de camerabeelden die in het dossier worden beschreven is evenmin een mes bij de aangever waar te nemen.
Voorts is van belang dat uit het proces-verbaal van bevindingen, bladzijde 39 en verder, betreffende het uitlezen van camerabeelden blijkt dat verbalisanten het volgende op de camerabeelden hebben waargenomen (waarbij aangever is aangeduid als slachtoffer). Medeverdachte [naam medeverdachte 2] staat tegen een gevel te urineren. Er ontstaat een discussie tussen het slachtoffer en [naam medeverdachte 2] . Tijdens de discussie neemt [naam medeverdachte 2] een dreigende houding aan en geeft hij een klap/tik naar het middengedeelte/buikstreek van het slachtoffer. [naam medeverdachte 2] pakt het slachtoffer in een nekklem. Het slachtoffer ontsnapt en geeft [naam medeverdachte 2] een klap. [naam medeverdachte 2] geeft het slachtoffer een soort van karatetrap. Het slachtoffer loopt een aantal meters weg. [naam medeverdachte 2] doet zijn riem af en dreigt hiermee naar het slachtoffer. Verdachte komt aanrennen en geeft het slachtoffer een klap richting het gezicht. Het slachtoffer rent hard weg. [naam medeverdachte 2] achtervolgt het slachtoffer en probeert hem onderuit te trappen. Vervolgens rent verdachte achter [naam medeverdachte 2] en het slachtoffer aan.
Deze bevindingen worden deels ondersteund nu [naam medeverdachte 2] tijdens zijn verhoor bij de politie (bladzijde 53) verklaart dat het best zou kunnen dat de ruzie is begonnen omdat hij ( [naam medeverdachte 2] ) door de man werd aangesproken over het wildplassen. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] de confrontatie zelf heeft opgezocht en tal van momenten de kans heeft gehad zich daaruit te onttrekken. Dat heeft hij niet gedaan. Sterker nog, hij is juist doorgegaan met het vertonen van agressief gedrag richting het slachtoffer terwijl het slachtoffer trachtte te ontkomen. Onder deze omstandigheden kan dan ook bezwaarlijk worden gesproken van een noodzakelijke verdediging van [naam medeverdachte 2] dan wel van verdachtes lijf of eerbaarheid tegen een ogenblikkelijke, wederzijdse aanranding. Het noodweerverweer wordt dan ook verworpen.
6.2.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
De raadsman heeft voorts ten aanzien van
zaak F onder 1een beroep gedaan op putatief noodweer. De raadsman heeft gesteld dat in geval de rechtbank niet aanneemt dat de aangever daadwerkelijk over een mes beschikte, verdachte zich mocht verdedigen zoals hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld, nu geroepen is dat er gestoken zou gaan worden.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat de man zei: “Ik sla je kapot, ik steek je helemaal neer.” Onduidelijk is of verdachte dit ook heeft gehoord, hij heeft daarover niet verklaard. Hierbij komt dat uit de beschrijving van de camerabeelden en ook overigens geen steun is te vinden voor de verklaring van verdachte dat hij de veronderstelling had dat het slachtoffer een mes had. De rechtbank wijst in dit verband ook op hetgeen zij hiervoor onder 6.1. heeft overwogen. Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat verdachte heeft gedwaald over de aanwezigheid van een mes bij het slachtoffer.
7.2.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A, zaak B onder 1 en 2 primair, zaak C, zaak D onder 1 en 2, zaak E en zaak F onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en dat de vorderingen van de benadeelde partijen deels worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat het in beslaggenomen geld zal worden verbeurd verklaard en de telefoons aan verdachte zullen worden teruggegeven.
De rechtbank acht minder feiten bewezen dan door de officier van justitie gevorderd en komt tot oplegging van een taakstraf en een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van nagenoemde duur. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen een straatroof gepleegd. Samen met zijn mededaders heeft hij een groepje van vier Franse toeristen klem gezet in een trapportaal. Bij twee van de toeristen is vervolgens een mes op hun keel gezet en ten slotte zijn de toeristen beroofd van onder meer hun geld en telefoons. Door aldus te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de slachtoffers alsmede hun lichamelijk integriteit. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan doorgaans langdurig psychisch nadelige gevolgen ondervinden. Dat blijkt in deze zaak onder meer uit de voegingsformulieren van de benadeelde partijen. [naam slachtoffer 3] verklaart daarin dat hij sindsdien zeer angstig is als hij groepjes jongeren tegenkomt, vooral ’s nachts en in gesloten ruimtes. Het misdrijf houdt hem – meer dan een half jaar na het feit – nog steeds erg bezig en hij ziet er tegenop om met vakantie te gaan. [naam slachtoffer 4] verklaart dat hij sindsdien op straat gespannen en op zijn hoede is. Sinds het misdrijf is hij één keer terug geweest in Amsterdam en toen merkte hij dat hij liever zijn kamer niet uitging. [naam slachtoffer 2] is sinds het misdrijf bang voor groepjes die hem aan de verdachten herinneren. Hij kijkt altijd over zijn schouder. [naam slachtoffer 1] tenslotte is eveneens – meer dan een half jaar na het incident – nog steeds overstuur en durft zelfs overdag niet meer alleen over straat, alleen met een grote groep mensen.
Gezien het openlijk karakter van dit gepleegde strafbare feit kan het bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen. De slachtoffers in deze zaak waren toerist. Amsterdam loopt als toeristenstad door dergelijk handelen reputatieschade op als gevolg waarvan toeristen mogelijk wegblijven. [naam slachtoffer 1] heeft zelfs in haar voegingsformulier aangegeven spijt te hebben van haar vakantie in Amsterdam.
Dit alles heeft verdachte ondergeschikt gemaakt aan zijn drang naar geldelijk gewin.
Daarnaast wordt verdachte veroordeeld voor een afpersing op straat, twee mishandelingen en tweemaal openlijke geweldpleging. Allemaal feiten die bijdragen aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij de slachtoffers en degenen die van de incidenten getuige waren.
Bovendien had verdachte een hoeveelheid cocaïne in bezit, een voor de volksgezondheid gevaarlijk middel. De handel in verdovende middelen gaat niet zelden gepaard met vormen van overlast.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 februari 2017 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Gelet op het grote aantal van de thans voorliggende feiten gepleegd in een periode van vier jaren (augustus 2012 tot en met mei 2016) lijkt geweld echter wel een rode draad te vormen, hetgeen de rechtbank zorgen baart. Dit klemt temeer nu verdachte niet heeft willen meewerken aan het laten opmaken van gedragskundige rapportage, terwijl ter terechtzitting genoegzaam is gebleken dat het goed mogelijk is dat zijn agressie een oorzaak van psychische aard heeft.
De rechtbank betrekt bij de strafmaat dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd in die zin dat zij een straf die hernieuwde detentie inhoudt thans niet opportuun acht. Zij overweegt daartoe dat de voorlopige hechtenis van verdachte reeds lange tijd is geschorst en dat het om overwegend – zeer – oude feiten gaat die verdachte op een jonge leeftijd heeft gepleegd. Tevens acht de rechtbank minder bewezen dan de officier van justitie. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij een nieuwe relatie heeft waarmee hij samenwoont en met wie hij een kind verwacht. Verdachte heeft gesteld dat hij door deze omstandigheden thans anders in het leven staat en niet voornemens is nieuwe strafbare feiten te plegen. Hoewel de rechtbank eraan twijfelt dat verdachte zijn agressie daadwerkelijk – blijvend – onder controle heeft, is zij bereid verdachte een kans te geven. Zij zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en een fors voorwaardelijk deel teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen, onder meer om verdachte op die manier een zinvolle dagbesteding te bieden.
Gebleken is dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de meeste zaken in meer of mindere mate is verstreken. Dat dient te leiden tot strafcompensatie. De Hoge Raad heeft bepaald dat de feitenrechter exact dient aan te geven hoeveel strafcompensatie wordt toegekend. In casu betreft het echter een verzameling feiten waarin de bedoelde termijn met diverse duur is overschreden. Uiteindelijk wordt door de rechtbank één straf opgelegd voor alle gevoegde feiten gezamenlijk. Ieder feit afzonderlijk beoordelen op de mogelijke termijnoverschrijding, daarnaast de vraag in hoeverre die overschrijding (deels) ook aan verdachte zelf te wijten is en de vraag in hoeverre er gecompenseerd moet worden maakt het te complex om te voldoen aan de eisen die de Hoge Raad stelt. De rechtbank zal daarom in algemene zin stellen dat zij met de diverse overschrijdingen in strafmatigende zin rekening zal houden.
Verbeurdverklaring
Het in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten: 70 euro, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dat geld geheel of grotendeels door middel van het in zaak A bewezen geachte is verkregen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[naam slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd en vordert € 1.000,00 immateriële schadevergoeding.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat [naam slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor in zaak A bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden doordat verdachte en zijn mededaders een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer hebben gemaakt en zij aldus is aangetast in haar persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank waardeert de schade naar billijkheid op een bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
[naam slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd en vordert € 830,00 immateriële schadevergoeding en € 276,89 voor een camera.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat [naam slachtoffer 2] als gevolg van het hiervoor in zaak A bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte en zijn mededaders hebben een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer gemaakt en [naam slachtoffer 2] is aldus aangetast in zijn persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank waardeert de materiële schade op € 200,00 (met toepassing van een aftrek ‘nieuw voor oud’, waarbij de rechtbank de waarde van de camera heeft geschat op het moment dat het strafbare feit is gepleegd, en dus niet op heden zoals door de raadsman is bepleit, omdat het moment van het delict het moment is waarop het slachtoffer de schade heeft geleden) en de ‘immateriële schade’ op € 650,00. De vordering kan dan ook tot het totaalbedrag van
€ 850,00 worden toegewezen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
[naam slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd en vordert € 1.000,00 immateriële schadevergoeding en vergoeding van € 75,00 materiële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat [naam slachtoffer 3] als gevolg van het hiervoor in zaak A bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte en zijn mededaders hebben een ernstige inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer en [naam slachtoffer 3] is aldus aangetast in zijn persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank waardeert de materiële schade op € 75,00 en de ‘immateriële schade’ op € 750,00. De vordering kan dan ook tot een totaalbedrag van € 825,00 (achthonderd en vijfentwintig euro) worden toegewezen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
[naam slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd en heeft vergoeding van zijn gestolen iPhone 4s ter hoogte van de nieuwwaarde (€ 578,00) en € 830,00 immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat [naam slachtoffer 4] als gevolg van het hiervoor in zaak A bewezen geachte feit, rechtstreeks materiële schade heeft geleden en in zijn persoon is aangetast. De rechtbank waardeert de schade van de iPhone op € 250,00 (met toepassing van een aftrek ‘nieuw voor oud’, waarbij de rechtbank de waarde van de iPhone heeft geschat op het moment dat het strafbare feit is gepleegd, en dus niet op heden zoals door de raadsman is bepleit, omdat het moment van het delict het moment is waarop het slachtoffer de schade heeft geleden) en op € 650,00 voor de ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [naam slachtoffer 4] . De vordering kan dan ook tot het totaalbedrag van € 900,00 worden toegewezen. Tevens zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die [naam slachtoffer 4] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelden hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. De vorderingen zullen dan ook hoofdelijk worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] . [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] voornoemd, wordt telkens – als extra waarborg voor betaling aan hen – de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[naam slachtoffer 6]
Tijdens de beraadslaging is gebleken dat ook de heer [naam slachtoffer 6] , die stelt als gevolg van het hiervoor in zaak B onder 2 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade te hebben geleden, als benadeelde partij een vordering heeft ingediend, namelijk ter hoogte van 300 euro. Nu deze vordering abusievelijk niet ter terechtzitting aan de orde is geweest, kan de rechtbank daarover geen beslissing nemen. Hij kan deze bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Heropening van het onderzoek ter terechtzitting enkel om deze vordering benadeelde partij te behandelen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14b (oud), 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f (oud), 57, 63, 141, 300, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak C, het in zaak D onder 1 en het in zaak F onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, het in zaak B onder 1 en 2 primair, het in zaak D onder 2, het in zaak E en het in zaak F onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 primair en het in zaak F onder 1 primair ten laste gelegde:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak D onder 2 en het in zaak E ten laste gelegde:
mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak F onder 2 ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Verklaart verbeurd: een geldbedrag van 70 euro.
Gelast de teruggave aan verdachte van: 4 zaktelefoons.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , toe tot een bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro).
Veroordeelt verdachte aan [naam slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 1] , te betalen de som van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 (vijftien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen aan [naam slachtoffer 1] , daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , toe tot een bedrag van
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro).
Veroordeelt verdachte aan [naam slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 2] , te betalen de som van € 850,00 (achthonderdvijftig euro), behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 17 (zeventien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen aan [naam slachtoffer 2] , daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] , toe tot een bedrag van
€ 825,00 (achthonderd en vijfentwintig euro).
Veroordeelt verdachte aan [naam slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 3] , te betalen de som van € 825,00 (achthonderd en vijfentwintig euro), behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 (zestien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen aan [naam slachtoffer 3] , daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] , toe tot een bedrag van
€ 900,00 (negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 augustus 2012) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam slachtoffer 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 4] , te betalen de som van € 900,00 (negenhonderd euro) – te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 augustus 2012) tot aan de dag van de algehele voldoening – behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 (achttien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen aan [naam slachtoffer 4] , daarmee de andere is vervallen.
Wijst de respectieve vorderingen voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op de geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis in de zaken A, B, C en F.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en L.R. Wisse, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 maart 2017.