Op 1 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam in openbare raadkamer de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde afgewezen. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1970, was eerder ter beschikking gesteld bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam op 24 oktober 2001 en zijn terbeschikkingstelling was laatstelijk verlengd op 16 december 2014. De vordering tot verlenging werd ingediend op 4 november 2016, met als doel de termijn van terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen. De rechtbank heeft de terbeschikkinggestelde, zijn raadsvrouw en deskundigen gehoord en kennisgenomen van diverse rapportages, waaronder psychiatrische adviezen en voortgangsrapporten van Inforsa Justitiële Verslavingszorg.
De rechtbank constateerde dat de terbeschikkinggestelde psychisch stabiel en medicatietrouw is, en dat hij ziektebesef en inzicht toont. Hoewel er een risico op recidive bestaat, was de rechtbank van oordeel dat dit risico niet zodanig was dat de verlenging van de terbeschikkingstelling noodzakelijk was voor de veiligheid van anderen. De rechtbank weegt daarbij de aard van de eerdere delicten en de duur van de terbeschikkingstelling mee. Ook het subsidiaire verzoek van de officier van justitie om aanhouding van de zaak werd afgewezen, omdat de rechtbank de kans klein achtte dat de terbeschikkinggestelde in de tussentijd een gevaar voor de samenleving zou vormen.
De beslissing om de vordering af te wijzen is genomen op basis van de beschikbare informatie en adviezen, waarbij de rechtbank de psychische toestand van de terbeschikkinggestelde en zijn vooruitgang in de behandeling in overweging heeft genomen. De rechtbank concludeert dat de vordering van de officier van justitie niet kan worden toegewezen, en dat de terbeschikkingstelling niet verder verlengd hoeft te worden.