ECLI:NL:RBAMS:2017:1904

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
13/047759-00; 23/001408-01
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging terbeschikkingstelling in verband met psychische stabiliteit en medicatietrouw

Op 1 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam in openbare raadkamer de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde afgewezen. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1970, was eerder ter beschikking gesteld bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam op 24 oktober 2001 en zijn terbeschikkingstelling was laatstelijk verlengd op 16 december 2014. De vordering tot verlenging werd ingediend op 4 november 2016, met als doel de termijn van terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen. De rechtbank heeft de terbeschikkinggestelde, zijn raadsvrouw en deskundigen gehoord en kennisgenomen van diverse rapportages, waaronder psychiatrische adviezen en voortgangsrapporten van Inforsa Justitiële Verslavingszorg.

De rechtbank constateerde dat de terbeschikkinggestelde psychisch stabiel en medicatietrouw is, en dat hij ziektebesef en inzicht toont. Hoewel er een risico op recidive bestaat, was de rechtbank van oordeel dat dit risico niet zodanig was dat de verlenging van de terbeschikkingstelling noodzakelijk was voor de veiligheid van anderen. De rechtbank weegt daarbij de aard van de eerdere delicten en de duur van de terbeschikkingstelling mee. Ook het subsidiaire verzoek van de officier van justitie om aanhouding van de zaak werd afgewezen, omdat de rechtbank de kans klein achtte dat de terbeschikkinggestelde in de tussentijd een gevaar voor de samenleving zou vormen.

De beslissing om de vordering af te wijzen is genomen op basis van de beschikbare informatie en adviezen, waarbij de rechtbank de psychische toestand van de terbeschikkinggestelde en zijn vooruitgang in de behandeling in overweging heeft genomen. De rechtbank concludeert dat de vordering van de officier van justitie niet kan worden toegewezen, en dat de terbeschikkingstelling niet verder verlengd hoeft te worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13/047759-00; 23/001408-01
BESCHIKKING
op de op 7 november 2016 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam d.d. 4 november 2016 in de zaak tegen:

[naam terbeschikkinggestelde]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
thans begeleid door [inrichting] ,
wonende op het adres [verblijfadres] ,
die bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 24 oktober 2001 ter beschikking gesteld werd, teneinde van overheidswege te worden verpleegd, welke terbeschikkingstelling laatstelijk bij beschikking van deze rechtbank d.d. 16 december 2014 voor de tijd van twee jaren werd verlengd. De verpleging van overheidswege is op 19 augustus 2014 voorwaardelijk beëindigd.
De inhoud van de vordering
De vordering van de officier van justitie bij de behandeling in openbare raadkamer op 1 maart 2017 strekt tot het verlengen van de termijn van genoemde terbeschikkingstelling met 1 (één) jaar.
De procesgang
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • het op 21 februari 2017 door GGZ Reclassering Inforsa [plaats] uitgebrachte advies;
  • het proces-verbaal terechtzitting d.d. 8 december 2016;
  • het op 6 oktober 2016 op grond van artikel 509o, derde lid van het Wetboek van Strafvordering door Reclassering Inforsa uitgebrachte advies, strekkende tot verlenging van deze terbeschikkingstelling met 1 (één) jaar, alsmede de daarbij overgelegde wettelijke aantekeningen;
  • een psychiatrisch adviesrapport d.d. 18 augustus 2016, opgesteld door psychiater
J. Marx;
- voortgangsrapporten van Inforsa Justitiële Verslavingszorg betreffende de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege van de terbeschikkinggestelde.
De rechtbank heeft op 1 maart 2017 de officier van justitie mr. J. Ang, de terbeschikkinggestelde en diens raadsvrouw mr. E.M.J. van Nieuwenhuizen, advocaat te Amsterdam, alsmede de deskundige H.E. van der Knaap, verbonden aan Inforsa Justitiële Verslavingszorg, in openbare raadkamer gehoord. Hiervan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De beoordeling
Aan genoemd
advies van [inrichting] d.d. 6 oktober 2016wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Kernproblematiek
In de recent uitgebrachte psychiatrische adviesrapportage d.d. 18 augustus 2016 wordt de diagnose als volgt beschreven:
“Qua diagnostiek is sprake van een eenduidig beeld. Door eerdere onderzoekers werd bij betrokkene (herhaaldelijk) schizofrenie (van het paranoïde type) en middelenproblematiek (cannabis, harddrugs en alcohol) en antisociale persoonlijkheidsproblematiek beschreven. De intelligentie wordt thans als beneden gemiddeld (mogelijk zwakbegaafd) ingeschat.”
Behandelverloop sinds de vorige verlengingszitting
Op 19 augustus 2014 werd de verpleging van overheidswege door de rechtbank Amsterdam voorwaardelijk beëindigd. Op 10 september 2014 werd betrokkene opgenomen in [inrichting] met als doel resocialisatie in Amsterdam. Na aankomst in [inrichting] verviel betrokkene in regelmatig cannabisgebruik. Binnen de kliniek bleek geen overeenstemming te bestaan over het beleid omtrent het toestaan van gematigd gebruik van cannabis. Uiteindelijk werd toegestaan dat betrokkene gematigd cannabis gebruikte buiten de muren van de kliniek. Al snel werd duidelijk dat betrokkene de regels en de afspraken omtrent zijn cannabisgebruik structureel overtrad. Betrokkene leek ongevoelig voor de toegepaste sancties. Het bestraffen werd in de praktijk afgewisseld met pogingen om betrokkene tegemoet te komen in zijn wensen, in de hoop dat er alsnog een situatie zou ontstaan waarin cannabisgebruik op een acceptabele wijze ingebed zou zijn in zijn leven. Zo werden de grenzen telkens verruimd en uiteindelijk werd het cannabisgebruik van betrokkene (buiten de kliniek) nog maar nauwelijks begrensd. Meer en meer werd betwijfeld of het gedrag van betrokkene nog verder veranderbaar is.
Betrokkene toont tijdens zijn verblijf bij [inrichting] weerstand ten aanzien van behandelmodules. Hij toont tot op heden weinig inzicht in de onwenselijke invloed die cannabisgebruik kan hebben op zijn psychiatrische toestand, maar beseft wel dat hij aan schizofrenie lijdt en dat medicamenteuze behandeling met anti psychotische medicatie daarom noodzakelijk is.
Toen betrokkene in april 2016 verhuisde naar een voorziening voor beschermd wonen, werd de psychiatrische behandeling overgedragen aan de [inrichting] . De behandeling verloopt naar tevredenheid. Het inzetten van een gestructureerde verslavingsbehandeling wordt door de behandelaren niet zinvol geacht, omdat ingeschat wordt dat op dit gebied het maximaal haalbare is bereikt. Uit de uitslagen van de urinecontroles valt op te maken dat betrokkene structureel cannabis gebruikt. Sinds een aantal weken heeft betrokkene zijn medicatie in eigen beheer. Uit controles zijn geen afwijkende resultaten naar voren gekomen.
Betrokkene voldeed weliswaar niet aan de door HVO-Querido gestelde voorwaarden, maar hij was mogelijk wel geschikt voor een nieuwe woonvoorziening, een soort ‘tussenvoorziening’, waar hij intensieve begeleiding krijgt en, indien mogelijk, wordt klaargestoomd voor beschermd wonen. In april 2016 is betrokkene overgeplaatst van de [inrichting] naar de genoemde plek. Zijn persoonlijk begeleider aldaar is zeer tevreden over het functioneren van betrokkene. Sinds het begin van de zomer voert betrokkene huishoudelijke taken uit in het kader van dagbesteding.
Aan het begin van 2016 werd bewindvoering aangevraagd en sindsdien wordt het spaargeld en de uitkering van betrokkene beheerd. Ook in het omgaan met geld is bij betrokkene enige vooruitgang waarneembaar. Betrokkene besteedt zijn geld niet meer alleen aan cannabis, maar koopt ook voedsel, kleding en een dvd-speler.
Het contact tussen rapporteur en betrokkene verloopt doorgaans prettig. Betrokkene stelt zich zonder uitzondering vriendelijk en controleerbaar op en vertelt openhartig over zichzelf.
Recidiverisico
De reclassering erkent dat er nog altijd sprake is van een aantal risicofactoren. Daarnaast is zij van mening dat er inmiddels een aantal belangrijke beschermende factoren is gecreëerd. De reclassering wenst te benadrukken dat de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege in de toekomst in het teken moet staan van het zoveel mogelijk bestendigen en bijschaven van de beschermende factoren.
Koers en prognose
Ingeschat wordt dat het gedrag en de leefomstandigheden van betrokkene zoals ze er nu uitzien, hooguit nog kunnen worden bijgeschaafd, bestendigd en geoptimaliseerd, opdat het risico op recidive en delictgedrag minimaal wordt gemaakt en gehouden.
Advies
De reclassering adviseert de termijn van de terbeschikkingstelling en de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging te verlengen met 1 (één) jaar.
De deskundige Van der Knaap heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zich nog steeds kan vinden in het advies, maar dat zij niet verwacht dat de situatie van betrokkene het komende jaar zal verbeteren.
Aan genoemd
advies van psychiater J. Marx d.d. 18 augustus 2016wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Onderzoeker sluit zich aan bij de vigerende diagnostiek. Vanuit de verslavingsproblematiek kan betrokkene komen tot verwervingscriminaliteit. Zijn antisociale persoonlijkheidsstructuur biedt daarbij weinig bescherming. Daarnaast bestaat voornamelijk als betrokkene zijn medicatie niet inneemt het risico op psychotische decompensatie, wat in het verleden werd geassocieerd met gewelddadig gedrag. Op termijn wordt het recidiverisico als verhoogd ingeschat. De psychiater verwacht niet dat de gewenste doelstellingen – zoals permanente huisvesting, een zinvolle dagbesteding en abstinentie van middelen met intrinsieke motivatie – binnen 1 (één) jaar gerealiseerd kunnen worden. Geadviseerd wordt dan ook de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege met 2 (twee) jaar te verlengen. De psychiater adviseert de (on)mogelijkheden van betrokkene in kaart te brengen, onder andere door middel van intelligentie-onderzoek, om zodoende tot een realistisch plan te komen ten aanzien van dagbesteding.
Gelet op voormelde adviezen en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt dat de terbeschikkinggestelde psychisch stabiel en medicatietrouw is. Voorts toont hij ziektebesef en ziekte-inzicht en trekt hij aan de bel wanneer hij voelt dat het niet goed met hem gaat. De rechtbank overweegt verder dat er geen direct verband is tussen het drugsgebruik van de terbeschikkinggestelde en het risico op recidive. De rechtbank onderkent dat er een risico op recidive is, maar gelet op de aard van de indexdelicten (bedreiging en een aantal vernielingen) en de duur van de terbeschikkingstelling is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van de terbeschikkingstelling niet (meer) eist.
Met betrekking tot het subsidiair door de officier van justitie gedane verzoek tot aanhouding van de zaak zodat in de tussentijd kan worden bezien of aan de terbeschikkinggestelde een voorwaardelijke rechterlijke machtiging verleend wordt, overweegt de rechtbank dat zij de kans zeer klein acht dat de terbeschikkinggestelde in de periode tussen de beëindiging van de terbeschikkingstelling en de beoordeling van de aanvraag van een voorwaardelijke rechterlijke machtiging dusdanig psychotisch ontregeld raakt dat hij een gevaar oplevert voor – kort gezegd – de samenleving. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Beslissing
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze beschikking is gegeven in openbare raadkamer van deze rechtbank door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. M.R. Jöbsis en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2017.
De voorzitter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.