ECLI:NL:RBAMS:2017:1903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
13/014183-94; 23/002313-95
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling en verlening voorlopige machtiging BOPZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2017 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de betrokkene, die sinds 1996 ter beschikking is gesteld voor verpleging. De vordering was ingediend op 6 januari 2017 en strekte tot verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar. De rechtbank heeft de betrokkene, zijn raadsvrouw en deskundigen in openbare raadkamer gehoord. De deskundigen gaven aan dat de betrokkene lijdt aan schizofrenie en verslavingsproblematiek, maar dat hij onder de huidige omstandigheden goed functioneert in de kliniek waar hij verblijft. De reclassering en deskundigen waren van mening dat de risico's bij beëindiging van de terbeschikkingstelling zouden toenemen, maar dat een BOPZ-maatregel mogelijk een adequate oplossing zou zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de veiligheid van anderen niet langer eist dat de terbeschikkingstelling wordt verlengd en heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen. Tevens is er een voorlopige rechterlijke machtiging verleend op grond van de BOPZ, waarmee de betrokkene onder toezicht kan blijven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13/014183-94; 23/002313-95
BESCHIKKING
op de op 9 januari 2017 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam d.d. 6 januari 2017 in de zaak tegen:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
begeleid door GGZ [lokatie GGZ] ,
verblijvende te [verblijfadres kliniek] ,
die bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 23 januari 1996 ter beschikking gesteld werd, teneinde van overheidswege te worden verpleegd, waarvan de voorwaardelijke beëindiging laatstelijk bij beschikking van deze rechtbank d.d. 20 januari 2016 voor de tijd van 1 (één) jaar werd verlengd.
De inhoud van de vordering
De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlengen van de termijn van genoemde terbeschikkingstelling met 1 (één) jaar.
De procesgang
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • het op 15 december 2016 op grond van artikel 509o, derde lid van het Wetboek van Strafvordering uitgebrachte advies ten behoeve van de verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de TBS van GGZ [lokatie GGZ] , strekkende tot beëindiging van de terbeschikkingstelling;
  • de op 5 december 2016 op grond van artikel 509o, derde lid van het Wetboek van Strafvordering uitgebrachte Pro Justitia rapportage van de psychiater G.J.A.M. Bakkeren, strekkende tot beëindiging van de terbeschikkingstelling;
  • een voortgangsverslag van 14 april 2016 van GGZ [lokatie GGZ] betreffende de terbeschikkinggestelde;
  • een beschikking van de rechtbank Gelderland, team familie-en jeugdrecht, locatie Zutphen, d.d. 17 februari 2017, waarin aan de terbeschikkinggestelde een voorlopige machtiging is verleend voor de duur van zes maanden, onder de opschortende voorwaarde dat, en met ingang van de datum waarop, de tbs-maatregel onvoorwaardelijk wordt beëindigd.
De rechtbank heeft op 1 maart 2017 de officier van justitie mr. J. Ang, de terbeschikkinggestelde en diens raadsvrouw mr. L.E. de Jong, advocaat te Amsterdam, alsmede de deskundigen G.J.A.M. Bakkeren, psychiater, en B.R. Venema, verbonden aan GGZ [lokatie GGZ] , in openbare raadkamer gehoord. Hiervan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De beoordeling
Aan genoemd
advies van GGZ [lokatie GGZ] d.d. 15 december 2016wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Kernproblematiek
Bij de heer [betrokkene] (hierna: betrokkene) is sprake van een schizofrenie van het gedesorganiseerde type, van zwakzinnigheid en van verslavingsproblematiek, niet in remissie, onder beschermende omstandigheden/toezicht.
Behandelverloop
Op 31 juli 2012 is de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege ingegaan. Op 29 april 2013 is betrokkene gaan wonen bij [adres] . Sinds mei 2013 voert GGZ [lokatie GGZ] het toezicht uit. Het afgelopen jaar heeft de reclassering de begeleiding van betrokkene voortgezet zoals deze al vorm had. De reclassering bezocht betrokkene elke twee weken. Betrokkene weet van deze afspraak en wacht de reclassering altijd op. De onderwerpen zijn het afgelopen jaar niet veranderd.
De reclassering is van mening dat het afgelopen jaar het beeld van betrokkene niet is veranderd. Hij zal altijd afhankelijk blijven van 24-uurs zorg. Er is contact geweest met de mentor van betrokkene. Zij heeft te kennen gegeven dat betrokkene het best gedijt op de locatie waar hij momenteel verblijft en dat zij aan betrokkene geen toestemming zal geven om van woonplaats te veranderen. Ook de familie van betrokkene is van oordeel dat de huidige woonplek de beste woonplek is voor betrokkene. Echter, deze factoren maken niet dat betrokkene op zijn huidige woonplek wil blijven verblijven. Betrokkene wil van zijn tbs-maatregel af, wil vervolgens nog even bij [verblijfadres kliniek] blijven wonen en wil daarna zo snel mogelijk in Amsterdam op zichzelf gaan wonen zonder medicatie. De verwachting dat betrokkene niet meer zal verblijven bij [verblijfadres kliniek] vormt een groot risico. Betrokkene zal dan geen begeleiding meer genieten en geen medicatie meer nemen. Hij zal afglijden en waarschijnlijk weer in een psychose raken.
Naar aanleiding van de door de rechtbank d.d. 20 januari 2016 gegeven opdracht tot het doen van onderzoek naar de mogelijkheid van een BOPZ-maatregel heeft de reclassering de heer Mouhdi, GZ-psycholoog bij [verblijfadres kliniek] , geraadpleegd. Mouhdi heeft op 5 december 2016 aan GGZ Tactus Reclassering gerapporteerd dat een BOPZ-maatregel, zoals een rechterlijke machtiging, in casu niet mogelijk is, omdat betrokkene met de geboden begeleiding, structuur en begrenzing van [verblijfadres kliniek] zonder incidenten functioneert. In geval van beëindiging van de terbeschikkingstelling zal betrokkene vrijwillig bij [verblijfadres kliniek] verblijven. Als betrokkene niet langer bij [verblijfadres kliniek] wenst te verblijven, dan kan hij niet worden tegengehouden. Een beëindiging van de terbeschikkingstelling brengt het risico van meer middelengebruik, weigering van medicatie en onttrekking aan zorg, wat het risico op incidenten vergroot, aldus de GZ-psycholoog.
Voorts heeft de reclassering de vraag of een BOPZ-maatregel in geval van betrokkene tot de mogelijkheden behoort, voorgelegd aan de heer G.J.A.M. Bakkeren, psychiater. Naar het oordeel van de psychiater zou betrokkene gezien de schizofrene stoornis, een ernstige psychiatrische aandoening, en de noodzaak tot (medicamenteuze) behandeling van deze stoornis binnen de BOPZ middels een rechterlijke machtiging behandeld kunnen worden.
Recidiverisico
De reclassering heeft het recidiverisico zoals dit in de rapportage van psychiater G.J.A.M. Bakkeren d.d. 5 december 2016 beschreven wordt, overgenomen.
Advies
De reclassering is van mening dat het met beëindigen van de tbs-maatregel de risico’s toenemen. De reclassering kan de risico’s niet inschatten. Wel ziet de reclassering een zwakbegaafde man die al jaren in het tbs systeem zit en signalen van hospitalisatie vertoont.
De deskundige Venema heeft dit advies ter zitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld. Hij heeft verklaard dat het feit dat er inmiddels een voorlopige rechterlijke machtiging is verleend, hem sterkt in zijn advies tot beëindiging van de terbeschikkingstelling.
Aan genoemde
rapportage van psychiater G.J.A.M. Bakkeren d.d. 5 december 2016wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Betrokkene is inmiddels in de kliniek waar hij verblijft dermate gehecht dat hij medicatie, adviezen en beperkende maatregelen, ook ten aanzien van zijn middelengebruik, accepteert. Van belang is een beschermende en structurerende omgeving, medicatie en een positieve houding van de familie van betrokkene ten aanzien van zijn verblijf in de kliniek.
De psychose en het middelenmisbruik kunnen bij betrokkene leiden tot recidive. Bij voortzetting van de huidige maatregel onder de huidige voorwaarden is de psychose van betrokkene goed onder controle en is verslavingsgedrag beheersbaar, waarmee er een laag recidiverisico bestaat. Opheffing van de terbeschikkingstelling verhoogt het recidiverisico op de middellange tot lange termijn, maar dit risico zou ondervangen kunnen worden met een BOPZ-maatregel. In het afgelopen jaar is gebleken dat het cannabisgebruik van betrokkene in de huidige omvang niet tot gedragsproblemen leidt en dat betrokkene verpleegbaar blijft. Het gevaar van onttrekken aan behandeling is verminderd en een behandeling in het kader van een rechterlijke machtiging wordt als haalbaar ingeschat.
De huidige behandeling met medicijnen en begeleiding in de richting van meer zelfstandig wonen dient nog geruime tijd te worden voortgezet, waarbij toezicht op medicatie inname en controle op middelengebruik dat niet volledig te voorkomen is, noodzakelijk blijft. De huidige behandeling en begeleiding en het huidige risicomanagement wordt als adequaat beoordeeld, met de aantekening dat een ingrijpende maatregel als een terbeschikkingstelling niet meer noodzakelijk is, daar een BOPZ-maatregel afdoende kan zijn. Betrokkene kan in het kader van een rechterlijke machtiging dezelfde zorg en begeleiding krijgen als binnen de terbeschikkingstelling met voorwaardelijke beëindigde verpleging van overheidswege.
Geadviseerd wordt om, ondanks de onzekerheid over het opleggen van een rechterlijke machtiging, de terbeschikkingstelling te beëindigen. De terbeschikkingstelling is weliswaar vanuit het oogpunt van zorg een adequate maatregel, maar inmiddels in relatie tot het delict en het ontbreken van onmiddellijk gevaar een te zwaar advies. Bij beëindiging van de terbeschikkingstelling dient wel een BOPZ-maatregel onderzocht te worden daar betrokkene zich ondanks zijn huidige positieve inzet en zijn ‘belofte’ om in de kliniek te blijven toch aan medicatie en behandeling kan onttrekken.
De deskundige Bakkeren heeft dit advies ter zitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld. Hij heeft verklaard dat het recidiverisico voldoende wordt ondervangen door de op 17 februari 2017 verleende voorlopige rechterlijke machtiging.
Gelet op voormelde adviezen, de door de rechtbank Gelderland op 17 februari 2017 afgegeven voorlopige machtiging op grond van de wet BOPZ betreffende de terbeschikkinggestelde, en het verhandelde in raadkamer, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van de terbeschikkingstelling niet (meer) eist en dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze beschikking is gegeven in openbare raadkamer van deze rechtbank door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2017.
De voorzitter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.