ECLI:NL:RBAMS:2017:1897

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
AMS 16/6648 e.a.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om dispensatie van de cao Bouw & Infra door asbestsaneringsbedrijven

Op 16 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin asbestsaneringsbedrijven, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. P.W.M. Huisman, beroep hebben ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om dispensatie van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (cao) Bouw en Infra. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had op 4 april 2016 de bepalingen van de cao algemeen verbindend verklaard, waarna de verzoeken om dispensatie door de minister werden afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten betrekking hebben op zowel de handhaving van de algemeen verbindend verklaring als de afwijzing van de dispensatieverzoeken. De rechtbank oordeelt dat de eis dat een verzoeker over een eigen rechtsgeldige cao moet beschikken, niet in strijd is met de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV). De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de dispensatieverzoeken terecht is, omdat de eiseressen niet voldoen aan de vereiste voorwaarde van het hebben van een eigen rechtsgeldige cao. De beroepen zijn ongegrond verklaard en de bestreden besluiten kunnen in rechte standhouden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de minister te veroordelen in de proceskosten van de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers:
AMS 16/6648, 16/6665, 16/6718, 16/6721, 16/6724, 16/6725, 16/6748, 16/6749, 16/6770, 16/6774, 16/6786, 16/6787, 16/6824, 16/6914, 16/6938, 16/7170, 16/7174

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 maart 2017 in de zaken tussen

1.
[bedrijf 1] .,gevestigd te [plaats 1] (16/6648),
2.
[bedrijf 2] .,gevestigd te Amsterdam (16/6665),
3.
[bedrijf 3] ,gevestigd te Arnhem (16/6718),
4.
[bedrijf 4] (thans [bedrijf 4] ),gevestigd te [plaats 12] (16/6721),
5.
[bedrijf 5] ,gevestigd te [plaats 2] (16/6724),
6.
[bedrijf 6]gevestigd te [plaats 3] (16/6725),
7.
[bedrijf 7] ,gevestigd te [plaats 4] (16/6748),
8.
[bedrijf 8]gevestigd te [plaats 6] (16/6749),
9.
[bedrijf 9]gevestigd te Leiden (16/6770),
10.
[bedrijf 10]gevestigd te Den Haag (16/6774),
11.
[bedrijf 11]gevestigd te [plaats 7] (16/6786),
12.
[bedrijf 12]gevestigd te [plaats 8] (16/6787),
13.
[bedrijf 13]gevestigd te [plaats 9] (16/6824),
14.
[bedrijf 14] ,zetelend te [plaats 10] (16/6914),
15.
[bedrijf 15]zetelend te [plaats 11] (16/6938),
16.
[bedrijf 16] .,gevestigd te Rotterdam (16/7170),
17.
[bedrijf 17] .,gevestigd te Rotterdam (16/7174),
hierna gezamenlijk te noemen eiseressen,
(gemachtigde in alle zaken mr. P.W.M. Huisman)
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), verweerder

(gemachtigden mr. L.L.E. Verplak, mr. J.A.W. Koedam en drs. M.A.W. Holla).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2016 heeft verweerder de bepalingen van de Collectieve arbeidsovereenkomst Bouw en Infra (hierna: de cao) algemeen verbindend verklaard.
Bij afzonderlijke besluiten van eveneens 4 april 2016 heeft verweerder de verzoeken van eiseressen om dispensatie van de cao afgewezen.
Eiseressen hebben tegen het eerstgenoemde besluit en tegen de laatstgenoemde besluiten bezwaar gemaakt.
Bij afzonderlijke besluiten van 12 september 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder deze bezwaren respectievelijk kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben ieder afzonderlijk tegen het ten aanzien van hen genomen bestreden besluit beroep ingesteld. Beroepen die zijn ingediend bij de bevoegde rechtbanken buiten het arrondissement Amsterdam zijn op verzoek van partijen doorgezonden aan de rechtbank Amsterdam.
Verweerder heeft in alle zaken een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld ter zitting van 2 februari 2017. Eiseressen zijn bijgestaan dan wel vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigden.
Voorts waren de volgende personen aanwezig: namens eiseres 2 [de persoon 1] , namens eiseres 3 [de persoon 2] en [de persoon 2] , namens eiseres 6 [de persoon 3] , namens eiseres 7 [de persoon 4] , namens eiseres 10 [de persoon 5] , namens eiseres 12 [de persoon 6] en [de persoon 6] en namens eiseres 14 [de persoon 7] .

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat de bestreden besluiten zien op zowel de handhaving van de algemeenverbindendverklaring (avv) van de cao als de afwijzing van de dispensatieverzoeken.
2. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV) kan de minister bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, die in het gehele land of in een gedeelte van het land voor een - naar zijn oordeel belangrijke - meerderheid van de in een bedrijf werkzame personen gelden, in het gehele land of in dat gedeelte van het land algemeen verbindend verklaren. Deze bepalingen zijn dan, behalve in de gevallen door de minister uitgezonderd, binnen dat gebied verbindend voor alle werkgevers en werknemers ten aanzien van arbeidsovereenkomsten, die naar de aard van de arbeid waarop zij betrekking hebben, onder de collectieve arbeidsovereenkomst vallen of zouden vallen, hetzij deze arbeidsovereenkomsten op het tijdstip waarop de werking van de verbindendverklaring aanvangt, al gesloten zijn, hetzij zij daarna gesloten worden.
3. Deze bevoegdheid is nader vormgegeven in het Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeenverbindendverklaring (het Besluit) en in het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen (het Toetsingskader).
4. Op grond van artikel 8:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan tegen een algemeen verbindend voorschrift geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld. Een besluit waarbij de bepalingen van een cao algemeen verbindend zijn verklaard, dient volgens rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op één lijn te worden gesteld met een algemeen verbindend voorschrift (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 oktober 1998, ECLI:NL:RVS:1998:ZF3570). Ook tegen het besluit van 4 april 2016 waarbij de cao algemeen verbindend is verklaard kan dus geen beroep worden ingesteld. In de uitspraak van 18 november 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK3655) heeft de Afdeling overwogen dat dit er evenwel niet aan in de weg staat dat in het kader van het beroep dat is gericht tegen de afwijzing van de verzoeken om dispensatie van de cao, exceptieve toetsing van het besluit tot avv mogelijk is.
De standpunten van partijen
5. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om dispensatie. In de visie van eiseressen houdt verweerder ten onrechte vast aan de eis dat degene die om dispensatie verzoekt, moet beschikken over een eigen rechtsgeldige cao. Die eis, neergelegd in het Besluit en het Toetsingskader, wordt niet gesteld in de Wet AVV en blijkt ook niet uit de parlementaire geschiedenis. Daarnaast stellen eiseressen via de weg van exceptieve toetsing dat de avv van de cao niet deugdelijk is, onder andere omdat niet is voldaan aan de eis van voldoende representativiteit en omdat hun bedrijven werkzaamheden verrichten die (ook) onder ten minste drie andere cao’s vallen.
Ter zitting hebben eiseressen er verder op gewezen dat de avv van de cao niet alleen grote financiële gevolgen voor hen heeft, maar ook dat zij de keuze om hun bedrijfstak onder de cao te brengen moreel verwerpelijk en lichtzinnig vinden. Eiseressen zijn met terugwerkende kracht onder de werkingssfeer van de cao gebracht, met als gevolg dat zij alsnog hoge premies moeten betalen. Zij vrezen dat zij die niet kunnen betalen.
6. Verweerder heeft het bezwaar van eiseressen tegen het besluit tot avv van de cao kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en tegen de afwijzing van de dispensatieverzoeken kennelijk ongegrond, omdat eiseressen niet beschikken over een eigen rechtsgeldige cao. Daarmee is niet voldaan aan een verplichte voorwaarde voor het kunnen verlenen van dispensatie. Aan een verdere inhoudelijke toetsing van het verzoek om dispensatie komt verweerder dan niet meer toe. Om diezelfde reden is volgens verweerder ook de mogelijkheid van exceptieve toetsing van het besluit tot avv in dit geval niet aan de orde. Verweerder deelt niet de mening van eiseressen dat de eis van het hebben van een eigen rechtsgeldige cao niet gesteld mag worden. De bevoegdheid van de minister die uit artikel 2, eerste lid, van de Wet AVV volgt om gevallen uit te zonderen van de algemeen verbindend verklaarde cao wordt nader ingevuld door het Besluit en het Toetsingskader. Hierin is als constitutief vereiste opgenomen dat bij indiening van een verzoek om dispensatie verzoeker dient te beschikken over een eigen rechtsgeldige cao.
Het oordeel van de rechtbank
7. In artikel 2:7, eerste lid, van het Besluit is bepaald dat een verzoek om dispensatie van algemeen verbindend te verklaren bepalingen van cao’s uitsluitend kan worden gehonoreerd als daaraan een rechtsgeldige cao ten grondslag ligt.
In de op dispensatie betrekking hebbende paragraaf 7 van het Toetsingskader is eveneens bepaald dat een verzoek om dispensatie kan worden gehonoreerd indien sprake is van gebondenheid aan een eigen rechtsgeldige cao. Indien het dispensatieverzoek aan (onder meer) deze eis voldoet, wordt de procedure van behandeling van het verzoek voortgezet.
8. Uit de Wet AVV noch uit de Memorie van Toelichting bij deze wet (Bijlage Handelingen 1936/37, 274 nr. 3) valt af te leiden dat bij beoordeling van dispensatieverzoeken niet de eis mag worden gesteld dat de verzoeker beschikt over een eigen rechtsgeldige cao. Ook eiseressen, die in dit verband naar de wetsgeschiedenis hebben verwezen, hebben desgevraagd niet kunnen aanwijzen uit welke passage in de Memorie van Toelichting dit kan worden afgeleid. Zoals verweerder heeft toegelicht, ligt aan deze voorwaarde de wens van de wetgever ten grondslag te voorkomen dat de werknemers geen enkel rechtsgeldig cao-kader hebben om op terug te vallen als dispensatie zou worden verleend.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitwerking in het Besluit en het Toetsingskader van de in artikel 2 van de Wet AVV gegeven bevoegdheid niet in strijd met de tekst of de bedoeling van de wet. Uit de Memorie van Toelichting blijkt juist dat de wet beoogt bij te dragen aan de ‘bedrijfsvrede’ en ‘de concurrentie der ongeorganiseerden ten koste van de arbeidsvoorwaarden zooveel mogelijk tegen te gaan.’ Ook het inleidend deel van paragraaf 7 van het Toetsingskader noemt het voorkomen van door onderbieding concurreren op arbeidsvoorwaarden een beoogd effect van avv.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het licht van deze beschermingsgedachte niet kan worden gezegd dat de eis van een eigen rechtsgeldige cao niet door de regelgever mag worden gesteld. Ook overigens zijn geen redenen daarvoor gebleken.
10. Eiseressen stellen verder dat het enkele feit dat zij niet beschikken over een eigen rechtsgeldige cao onverlet laat dat verweerder tot een verdere inhoudelijke toetsing van het dispensatieverzoek en van het besluit tot avv van de cao had moeten overgaan. In dit verband hebben eiseressen verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 november 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK3655).
11. De rechtbank volgt eiseressen hierin niet. Het ontbreken van een eigen rechtsgeldige cao vormt een relevant verschil met de situatie in de door eiseressen genoemde uitspraak. In de daarin beoordeelde situatie beschikte degene die om dispensatie verzocht over een (andere) rechtsgeldige cao. In een dergelijk geval kan, aldus de Afdeling, in het kader van het beroep tegen de afwijzing van het dispensatieverzoek een verdere toetsing plaatsvinden van de elementen die bij de avv als zodanig van belang zijn.
De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat op het moment dat niet is voldaan aan het vereiste van het hebben van een eigen rechtsgeldige cao, evenmin - door middel van exceptieve toetsing - kan worden toegekomen aan een (inhoudelijke) beoordeling van het besluit tot avv van de cao. De rechtbank komt dus niet toe aan bespreking van de gronden van eiseressen die zien op met de avv verband houdende aspecten als representativiteit en werkingssfeer.
Conclusie
12. Gezien bovenstaande overwegingen heeft verweerder de bezwaren van eiseressen gericht tegen de afwijzing van het dispensatieverzoek terecht kennelijk ongegrond verklaard.
13. De bestreden besluiten kunnen in rechte stand houden. De beroepen zijn ongegrond.
14. Er is geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten.
15. Ten aanzien van het verzoek van eiseressen in beroep om slechts eenmaal griffierecht te hoeven betalen, overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 8:41, derde lid, van de Awb is eenmaal griffierecht verschuldigd indien sprake is van één beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel indien twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit beroep instellen. In het geval van eiseressen gaat het om 17 individuele besluiten en 17 afzonderlijke beroepschriften. In deze situatie is dus sprake van meerdere afzonderlijk ten aanzien van elk van eiseressen genomen besluiten en niet van een (gezamenlijk) beroepschrift tegen een en hetzelfde besluit. Onder deze omstandigheden is er geen sprake van ‘hetzelfde besluit’ als bedoeld in artikel 8:41, derde lid, van de Awb (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT6516). De rechtbank wijst het verzoek van eiseressen om slechts eenmaal griffierecht te hoeven betalen daarom af.
16. De rechtbank ziet ook geen aanleiding verweerder op te dragen het betaalde griffierecht aan eiseressen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzitter, mrs. N.J. Koene en B.C. Langendoen, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2017.
de griffier
de voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
D:B
SB