8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, na haar via chats daartoe te hebben uitgenodigd, meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met een destijds veertienjarig meisje, dat bovendien extra kwetsbaar was doordat zij een aanzienlijke verstandelijke beperking heeft. De handelingen bestonden onder meer uit het seksueel penetreren van het slachtoffer met verdachtes vingers en penis. Verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gepleegd op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het meisje en ernstig misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie. Het valt niet uit te sluiten dat het meisje daarvan ernstige psychische problemen zal ondervinden, terwijl het gebeurde ook bij de moeder van het meisje sterke gevoelens van verdriet, onmacht en wantrouwen moet hebben veroorzaakt.
Verder heeft verdachte een destijds elfjarig meisje via chats bewogen haar borsten te laten zien. Uit het politieverhoor van dit meisje blijkt duidelijk van de gevoelens van verdriet en schaamte waarmee zij door toedoen van verdachte moet leven. Een ander, eveneens elfjarig, meisje heeft verdachte via social media een foto van zijn ontblote penis in erectie gestuurd. Het behoeft geen betoog dat dit soort feiten, juist aan kinderen, ernstige psychische, emotionele en lichamelijke schade kunnen toebrengen
Verdachte heeft zich niet laten weerhouden door de mogelijk nadelige gevolgen voor zijn slachtoffers. Hij had uitsluitend oog voor de bevrediging van zijn eigen behoeften.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door zijn buurman met een koffiemok te verwonden en hem tegen het hoofd te schoppen toen hij op de grond terecht was gekomen. In het dossier bevindt zich een verklaring vanuit de school van het zoontje van het slachtoffer, dat getuige was van het incident. Hierin valt te lezen dat het zoontje na het gebeuren geschokt en angstig was. Hij is teruggetrokken en afwezig. Hij heeft verteld slecht te slapen. De schoolresultaten zijn afgezakt.
Een en ander is te ernstig om af te doen met een straf die geen verdere detentie inhoudt, zoals door de raadsman van verdachte verzocht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 februari 2017 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch rapport d.d. 31 maart 2016. Hierin adviseert de psycholoog, [naam psycholoog] , verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 29 maart 2016, in het bijzonder de daarin geadviseerde interventies; de behandelverplichting, het contactverbod en de meldplicht.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De detentie die verdachte volgens die vordering nog moet ondergaan acht zij van te lange duur. De rechtbank zal de geëiste gevangenisstraf, in het bijzonder ook gelet op de inhoud van het hiervoor genoemde rapport matigen en daarnaast een taakstraf aan verdachte opleggen.
Aan verdachte zal verder een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, teneinde hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij zullen de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd, met uitzondering van de opname in een instelling voor begeleid wonen, nu hiervoor onvoldoende aanleiding bestaat.
Het bevelen van directe uitvoerbaarheid van de op te leggen bijzondere voorwaarden is overbodig, nu diezelfde voorwaarden gelden in het kader van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis, welke de rechtbank, zoals door de raadsman van verdachte verzocht, in stand zal laten.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 603,-- aan materiële schadevergoeding en
€ 2.000,-- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank zal de immateriële schadevergoeding, mede gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partij in het incident, matigen tot € 800,--. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het overige immateriële deel van de vordering. De benadeelde partij kan dat deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 4] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak B bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.403,-- (veertienhonderd en drie euro).