ECLI:NL:RBAMS:2017:1867

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
13/730047-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen in verband met drugshandel

Op 14 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de verdachte, die op 25 augustus 2016 in Amsterdam werd aangehouden met een aanzienlijk geldbedrag van ongeveer 13.000 euro en 425 euro in zijn bezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks deze datum, tezamen met anderen, opzettelijk aanwezig had van een grote hoeveelheid drugs, waaronder cocaïne, heroïne en amfetamine. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van de geldbedragen, die vermoedelijk afkomstig waren uit misdrijven.

Tijdens de zitting op 28 februari 2017 heeft de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, gepleit voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.G.D. Rutten, betwistte de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanwezigheid van drugs, maar dat er wel een vermoeden van witwassen bestond. De verdachte kon geen overtuigende verklaring geven voor de herkomst van het geld, wat leidde tot de conclusie dat het geld uit enig misdrijf afkomstig moest zijn.

De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het witwassen van het geldbedrag. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld gelast. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder in Nederland was veroordeeld voor strafbare feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact ervan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/730047-16
Datum uitspraak: 14 maart 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedatum] 1985,
wonende te [adres] (Letland) .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D. Rutten, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 augustus 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 2 (twee) kilogram cocaïne en/of 4,93 kilogram heroïne en/of 150 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine, in elk geval middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 Opiumwet juncto 47 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 25 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) 13.000,- euro en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 425,- euro,
heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 13.000,- euro en/of 425,- euro gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moet(en) vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig wa(s)(ren) uit enig misdrijf.
(artikel 420bis juncto 47 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het door haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat uit de aanwezigheid van verdachte in de woning niet kan worden afgeleid dat hij drugs aanwezig had noch wetenschap heeft gehad van de drugs. Ten aanzien van het tweede feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het in de woning aangetroffen geldbedrag.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde onder feit 1 niet bewezen kan worden, omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van cocaïne en heroïne in de woning. De drugs waren achter een luik verborgen en medeverdachte [medeverdachte] heeft de volledige verantwoordelijkheid voor de drugs op zich genomen. Hij heeft immers verklaard dat de andere aanwezigen niet wisten dat hij de drugs daar bewaarde. Dat verdachte in de woning verbleef en dat verdachte en zijn medeverdachten over een aantal zaken tegenstrijdig hebben verklaard, geeft zeer te denken en de rechtbank acht het dan ook zeker niet uitgesloten dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van drugs in de woning. Dit is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij een geldbedrag heeft witgewassen.
Enig misdrijf
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring heeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
Tijdens het doorzoeken van de woning, waarin een grote hoeveelheid drugs is aangetroffen, zijn ook twee geldbedragen gevonden, namelijk:
  • € 13.000,- in een zwart leren tas in de woning, bestaande uit 70 coupures van € 100,-, 80 coupures van € 50,- en 110 coupures van € 20,-.
  • € 425,- in de zwarte portemonnee die in de woonkamer lag op de salontafel, bestaande uit coupures van € 50,-, € 20,- en € 5,-.
De tas en portemonnee zijn, zo verklaart verdachte en zo blijkt ook genoegzaam uit het dossier, van verdachte. Hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met enig misdrijf, is gelet op de hoogte en samenstelling van het contante geldbedrag in de tas en het aantreffen van dit geldbedrag in een pand waar ook een grote handelshoeveelheid harddrugs werd aangetroffen, zonder meer sprake van een witwasvermoeden. Van verdachte mag onder de gegeven omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, welke verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Voor het geldbedrag in de portemonnee bestaat, gelet op de hoogte en samenstelling daarvan, geen aanleiding voor een dergelijk witwasvermoeden.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft over de € 13.000,- verklaard dat een deel van hem is en een deel van een Albanese vriend. Over het deel, dat van verdachte zou zijn, heeft verdachte op verschillende tijdstippen verschillende verklaringen afgelegd en meerdere bronnen van herkomst aangewezen; het zou deels gaan om spaargeld, deels om inkomsten uit een onderneming die hij via PayPal heeft ontvangen, en een deel zou hij hebben gewonnen bij Holland Casino, enkele dagen voor het ten laste gelegde feit. Om te onderbouwen dat verdachte inkomsten uit onderneming heeft genoten, heeft hij bankafschriften overgelegd, waarop is te zien dat er in mei en juni 2016 diverse bedragen zijn gestort door PayPal. Op de afschriften is echter niet te zien dat deze bedragen contant zijn opgenomen. Er worden slechts enkele stortingen van contant geld (“Naudas iemaksa”), begin juli 2016, vermeld. Verdachte heeft daarmee geenszins aannemelijk gemaakt dat het contante geld dat hij op 25 augustus 2016 in Amsterdam onder zich had, afkomstig is van de betalingen die PayPal in mei en juni 2016 op zijn Letse bankrekening heeft verricht. Ook overigens is niet aangetoond dat het contante geld afkomstig is uit zijn onderneming. De - niet onderbouwde en eerst ter zitting afgelegde - verklaring van verdachte, dat de bedragen die in mei en juni 2016 zijn overgemaakt aan [naam] deels contant weer aan hem zouden zijn teruggegeven, kan daar weinig aan veranderen, omdat het slechts om enkele honderden euro’s zou gaan, terwijl er daarna weer grotere bedragen contant op de rekening werden gestort. De verklaring van verdachte, dat deels sprake zou zijn van spaargeld, wordt op geen enkele wijze onderbouwd en is als zodanig onvoldoende concreet. Verdachte heeft bijvoorbeeld verzuimd om een precies bedrag aan te geven, de bankrekening waarvan of een moment waarop hij dit heeft opgenomen en de bron van dit spaargeld te specificeren. De verklaring van verdachte over het gewonnen geldbedrag van Holland Casino is evenmin nader geconcretiseerd, voor wat betreft bijvoorbeeld datum, locatie of hoogte van het gewonnen bedrag, waardoor ook deze verklaring niet kan worden geverifieerd. Dat geldt ten slotte ook voor de verklaring van verdachte over het deel van het bedrag dat zou toebehoren aan een Albanese vriend. Verdachte heeft slechts verklaard wat de Albanese vriend met dit geld beoogde te doen (het inrichten van een appartement) en niet wat de herkomst ervan is. Bovendien is het enige identificerende gegeven dat verdachte over deze vriend heeft gegeven een telefoonnummer dat zich zou bevinden onder een bepaalde naam in zijn telefoon. De politie heeft echter tevergeefs toegang proberen te krijgen tot de telefoon van verdachte met de door hem opgegeven inlogcodes. Ook deze verklaring valt dus niet nader te verifiëren. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het onder de verdachte aangetroffen geld – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 25 augustus 2016 te Amsterdam een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) 13.000,- euro
heeft voorhanden gehad terwijl hij wist, dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder feit 1 en feit 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van voorarrest
Voorts heeft de officier gerekwireerd tot verbeurdverklaring van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van €13.425,-.
De rechtbank overweegt als volgt.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een bedrag van € 13.000,- witgewassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Het kan niet anders dan dat verdachte bij dit alles enkel heeft laten drijven door winstbejag, zulks ten koste van de samenleving.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat hij zich blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 januari 2017, in Nederland niet eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.
Er is geen oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) met betrekking tot witwassen. Het oriëntatiepunt Fraude wordt van toepassing verklaard op witwassen, indien dit in een frauduleuze context plaats vindt. Hoewel daar hier geen sprake van is en bij witwassen niet (direct) kan worden gesproken van een benadelingsbedrag zoals bij fraudedelicten, ziet de rechtbank toch aanleiding om aan te haken bij het oriëntatiepunt Fraude. Witwassen wordt immers, net als fraudedelicten, ernstiger en stafwaardiger naarmate de bedragen waar het om gaat hoger worden, en de maximale strafbedreiging op witwassen (zes jaar) is zelfs hoger dan die bij de meeste fraudedelicten (bijvoorbeeld vier jaar bij oplichting, verduistering in dienstbetrekking, en schending van de plicht tot gegevensverstrekking aan uitkeringsinstanties). De gedachte dat de als uitgangspunt op te leggen straffen voor het witwassen van een geldbedrag en het door fraude verkrijgen van hetzelfde geldbedrag in dezelfde orde van grootte moeten liggen, vindt ook steun in de praktijk in Engeland, waar een gedetailleerd systeem aan straftoemetingsrichtlijnen bestaat, en de tabellen met de als uitgangspunt op te leggen straffen voor witwassen en fraude identiek zijn, voor zover de bedragen elkaar overlappen.
In het geval van verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 10.000,- tot € 70.000,- zou conform het LOVS-oriëntatiepunt Fraude als uitgangspunt een straf van twee tot vijf maanden moeten worden opgelegd. Er is niet gebleken van strafverminderende of strafvermeerderende factoren. De rechtbank acht gelet op het bovenstaande een gevangenisstraf van twee maanden passend.

9.Beslag

Verbeurdverklaring
Onder verdachte is een geldbedrag, genoemd onder nummer 7 op de beslaglijst (goednr. 5242417) in beslag genomen. Dit behoort aan verdachte toe. Gebleken is dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Dit goed zal dan ook verbeurd worden verklaard.
Retour rechthebbende
De onder nummer 2 op de beslaglijst in beslag genomen simkaart (goednr. 5242100) en het onder nummer 8 op de beslaglijst (goednr. 5242420) in beslag genomen geldbedrag behoren aan verdachte toe en zullen aan hem worden geretourneerd.
Bewaring t.b.v. rechthebbende(n)
De onder de nummers 3, 4, 5 en 6 in beslag genomen voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag:
  • Verklaart verbeurd het voorwerp genoemd op de beslaglijst onder nummer 7;
  • Gelast de teruggave aan [verdachte] de voorwerpen genoemd op de beslaglijst onder nummer 2 en 8;
  • Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) de voorwerpen genoemd op de beslaglijst onder de nummers 3, 4, 5 en 6.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en N.A.J. Purcell, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Nieuwenhuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2017.