8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Hij heeft bij een supermarkt diverse blikken Red Bull weggenomen. Bij betrapping op heterdaad heeft hij zich met geweld geprobeerd los te rukken om er vandoor te gaan. De winkelmedewerkster heeft daardoor een gescheurde nagel en een kapotte lip opgelopen. Winkeldiefstal is op zich al een vervelend feit, dat voor de gedupeerden, naast financiële schade, veel overlast en ergernis meebrengt. Wanneer winkeldiefstal echter gepaard gaat met geweld, in welke vorm dan ook, wordt nog eens een grens overschreden. Dergelijke feiten zijn voor het betrokken winkelpersoneel en het winkelend publiek, dat er getuige van is, verontrustend en beangstigend, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaring.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 13 januari 2017 blijkt dat verdachte vele malen voor vermogensdelicten is veroordeeld. Verdachte liep ten tijde van het plegen van dit feit ook in een proeftijd voor een vermogensdelict (diefstal).
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Inforsa van 28 december 2017 (de rechtbank begrijpt: 2016), opgemaakt door [persoon] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De onderhavige strafzaak maakt bij een bewezenverklaring onderdeel uit van een delictpatroon. Betrokkene voldoet aan de ISD-criteria. Betrokkene pleegt diefstallen om zich te voorzien van harddrugs. Betrokkene kampt met een langdurige harddrugsverslaving. Eerdere ambulante- en klinische verslavingsbehandelingen hebben niet geleid tot doorbreking van zijn harddrugsgebruik en het delictgedrag.
Evenmin hebben meerdere drangkaders daartoe geleid. De Reclassering Inforsa acht derhalve een hernieuwd drangkader niet geïndiceerd en acht het opleggen van de ISD maatregel gewenst.
Ter terechtzitting van 10 februari 2017 heeft [persoon] voornoemd als deskundige verklaard te blijven bij de conclusie en bij het advies dat oplegging van een ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is. Verdachte heeft meerdere verslavingsbehandelingen ondergaan; zo is hij tweemaal bij Castle Craig in Schotland en bij Jellinek geweest, maar geen enkele behandeling heeft tot blijvend resultaat geleid. De kans op recidive is bij verdachte heel groot.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 13 januari 2017 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode van 31 oktober 2016 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Daarbij betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte nog in een proeftijd liep ten tijde van het plegen van het onderhavige misdrijf.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte hulp behoeft bij zijn verslavingsproblematiek, maar dat eerdere interventies en/ of behandelingen niet tot gedragsverandering hebben geleid. Verdachte heeft ter terechtzitting onderkend hulp te behoeven en tevens te willen. Nu de reclassering heeft geconstateerd dat verdachte wel hulp wil en dit niet alleen voor elkaar krijgt, kan binnen de ISD-maatregel gewerkt worden aan zijn verslavingsproblematiek.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank is niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 415,20 aan materiële schadevergoeding en € 500,-- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Ten aanzien van de vordering is door de verdediging betwist dat de benadeelde partij ten gevolge van het feit onbetaald verlof heeft moeten opnemen en een röntgenfoto heeft moeten laten maken. Gelet op deze gemotiveerde betwisting kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt. De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding tot het niet betwiste bedrag van € 15,08 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 31 oktober 2016.
Niet betwist is dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Bij de begroting van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank begroot de vergoeding van de immateriële schade die rechtstreeks door verdachte is toegebracht aan de benadeelde partij als gevolg van het strafbaar feit naar billijkheid op € 250,- , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 31 oktober 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 15,08 aan materiële schadevergoeding en € 250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2016.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering tegenover de betwisting daarvan onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.