ECLI:NL:RBAMS:2017:1833

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
13/654057-13 (vi)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling wegens onvoldoende inperking van het recidiverisico

Op 7 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van een veroordeelde, die in 2014 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. De officier van justitie had op 27 januari 2017 een vordering ingediend om de v.i. van de veroordeelde met 365 dagen uit te stellen, omdat de veroordeelde zich tijdens zijn detentie ernstig had misdragen en niet bereid was de aan de v.i. te verbinden voorwaarden na te leven. De rechtbank heeft ter terechtzitting de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij ook getuige-deskundigen van Bouman GGZ Advies Rotterdam zijn gehoord. De reclassering had in een advies aangegeven dat de veroordeelde niet had meegewerkt aan interventies en dat er een hoog recidiverisico was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde onvoldoende inzicht had in zijn gedrag en dat hij niet gemotiveerd was om aan de voorwaarden te voldoen. Gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico heeft de rechtbank besloten de vordering tot uitstel van de v.i. toe te wijzen, waardoor de v.i. voor 365 dagen wordt uitgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

BESLISSING INZAKE VORDERING UITSTEL VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
Parketnummer: 13/654057-13, 23/005005-13
V.i.-zaaknummer: 99-000644-44
Datum uitspraak: 7 maart 2017
Beslissing op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 27 januari 2017, ontvangen ter griffie op 27 januari 2017, betreffende uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) in de strafzaak tegen:
[veroordeelde] ,(hierna: veroordeelde)
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [gba-adres] thans gedetineerd in de [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, en van wat veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting als getuige-deskundigen J. Jacobs en M.C. Molenaar, werkzaam als reclasseringsmedewerkers bij Bouman GGZ Advies Rotterdam, en [PI medewerker] , werkzaam als casemanager bij de Penitentiaire Inrichting, gehoord.

2.De procesgang

Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam van 31 oktober 2014, met parketnummer 23/005005-13, is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
De detentie van veroordeelde is begonnen op 17 maart 2013. Op grond van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) komt veroordeelde op 16 maart 2017 in aanmerking voor v.i.
De vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank bepaalt dat de v.i. van veroordeelde wordt uitgesteld voor de duur van 365 dagen, omdat veroordeelde zich tijdens de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf ernstig heeft misdragen (artikel 15d, eerste lid, onder b, Sr) en het stellen van voorwaarden bij de v.i. het recidiverisico onvoldoende inperkt, mede omdat veroordeelde zich niet bereid heeft verklaard de aan de v.i. te verbinden voorwaarden na te leven (artikel 15d, eerste lid, onder d, Sr).

3.De aanleiding voor de vordering uitstel v.i.

In het reclasseringsadvies van 17 januari 2017 van Bouman GGZ Advies Rotterdam staat beschreven dat veroordeelde tijdens zijn detentie niet heeft willen meewerken aan interventies. De reclassering ziet het gebrek aan copingvaardigheden, het seksueel deviante gedrag van veroordeelde, zijn sociale netwerk, zijn middelengebruik en zijn beïnvloedbaarheid als factoren die hebben bijdragen aan zijn delictgedrag en die, mede gezien de ernst van de feiten waarvoor hij is veroordeeld, moeten worden aangepakt. Het versterken van de cognities en het vergroten van het zelfinzicht en het probleemoplossend vermogen kunnen leiden tot het terugdringen van recidiverisico’s. Dit kan worden bereikt met een CoVa- en Leefstijltraining en een (ambulante) behandeling bij De Waag. Ook acht de reclassering een opname in een Begeleid wonen instelling nodig, vanwege de behoefte aan structuur en het ontbreken van zicht op huisvesting.
De reclassering schat de kans dat veroordeelde zich tijdens de v.i. aan de voorwaarden zal onttrekken, in als zeer hoog. Uit het reclasseringsadvies en het v.i.-advies van de Penitentiaire Inrichting van 20 januari 2017 is naar voren gekomen dat veroordeelde tijdens de detentie niet gemotiveerd bleek om mee te werken aan de interventies die waren aangewezen. Veroordeelde wilde alle interventies, als hij er al niet onderuit kon komen, extramuraal volgen. Hij voelde zich tijdens detentie steeds bewust tegengewerkt. Omdat hij geen hulpvraag heeft, vindt veroordeelde het uiterst onrechtvaardig dat hij zich bij vrijlating in het kader van de v.i. aan de voorwaarden zou moeten houden. Aan veroordeelde is meerdere keren uitgelegd dat van hem wordt verlangd dat hij gezien het recidiverisico eerst in detentie aan zichzelf gaat werken, voordat hij in aanmerking kan komen voor vrijheden en fasering. Veroordeelde ziet dit echter nog steeds anders. De reclassering schat de kans op het onttrekken aan voorwaarden ook als zeer hoog in, omdat veroordeelde in het verleden al meerdere keren is veroordeeld tot een (deels) voorwaardelijke straf, al dan niet met bijzondere voorwaarden en de trajecten allen vroegtijdig werden teruggegeven. Veroordeelde heeft aan die trajecten onvoldoende meegewerkt of recidiveerde. Gezien de houding van veroordeelde acht de reclassering hem onvoldoende intrinsiek gemotiveerd om de geadviseerde interventies tijdens de proeftijd van zijn v.i. succesvol uit te voeren. Om die reden wordt negatief geadviseerd ten aanzien van de v.i. van veroordeelde.
Uit het v.i.-advies van de Penitentiaire Inrichting is verder naar voren gekomen dat veroordeelde zich tijdens de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf heeft misdragen, namelijk dat hem in verschillende Penitentiaire Inrichtingen meerdere disciplinaire straffen zijn opgelegd.

4.De beoordeling van de vordering tot uitstel v.i.

4.1.
De verklaringen van veroordeelde en de getuige-deskundigenVeroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat uit het psychologische onderzoek in 2013 naar voren is gekomen dat veroordeelde niet lijdt aan een ziekelijke stoornis. Hij werd daarom door het gerechtshof als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd. Veroordeelde begrijpt vanwege dit onderzoek niet waarom hij tijdens zijn detentie en v.i. aan interventies zou moeten meewerken. Hij vindt dit onnodig.
De getuige-deskundige J. Jacobs heeft ter terechtzitting zijn advies van 17 januari 2017 toegelicht. Ter aanvulling heeft hij verklaard dat als de rechtbank de vordering tot uitstel van de v.i. zou toewijzen, dan snel weer met een voorbereidend traject voor v.i. wordt gestart, opdat veroordeelde het komende jaar opnieuw de kans krijgt om tijdens detentie te starten met interventies om het recidiverisico terug te dringen. Daarvoor is de medewerking van veroordeelde natuurlijk wel nodig. De getuige-deskundigen M.C. Molenaar en [PI medewerker] hebben zich aangesloten bij het advies en de aanvulling van J. Jacobs.
4.2.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft de vordering tot uitstel van de v.i. van 365 dagen gehandhaafd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de deskundigen onvoldoende hebben onderbouwd waarom de door de reclassering geadviseerde interventies noodzakelijk zijn voor het inperken van het recidiverisico en waarom al tijdens de detentie met die interventies moet worden gestart. De raadsvrouw heeft daarom verzocht de vordering tot uitstel af te wijzen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Volgens de regeling van de v.i. geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 15 Sr, vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 15d, eerste lid, Sr kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven, als één of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.
De vordering tot uitstel van de v.i. in deze zaak is allereerst gegrond op de omstandigheid dat veroordeelde zich tijdens de detentie ernstig heeft misdragen, namelijk dat hem tijdens de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf meerdere disciplinaire straffen zijn opgelegd. Hoewel uit het dossier naar voren is gekomen dat veroordeelde zich tijdens detentie meermalen niet heeft gehouden aan de binnen de Penitentiaire Inrichtingen geldende voorschriften, waarvoor hij steeds disciplinair is gestraft, ziet de rechtbank hierin onvoldoende aanleiding om de v.i. uit te stellen, in het bijzonder omdat deze incidenten van langer geleden zijn en daarin eerder geen aanleiding is gezien een vordering tot uitstel van de v.i. in te dienen.
De vordering tot uitstel van de v.i. is ook gegrond op de omstandigheid dat het stellen van voorwaarden bij de v.i. het recidiverisico volgens de deskundigen onvoldoende inperkt, aangezien veroordeelde medewerking aan de aangewezen interventies hiertoe tot op heden heeft geweigerd. De rechtbank is van oordeel dat hiervan wel sprake is.
De recidivegrond, zoals genoemd in artikel 15d, eerste lid, onder d, Sr, hangt samen met het doel van de v.i.-regeling om de maatschappij te beschermen door het terugdringen van recidive. Door middel van het stellen van voorwaarden kan worden gevolgd hoe een veroordeelde omgaat met herkregen vrijheid (tijdens fasering en later tijdens de v.i.) en of hij zich niet opnieuw aan strafbare feiten schuldig maakt. Om tot vermindering van recidive te komen wordt gekozen voor een persoonsgerichte aanpak. Deze aanpak blijkt uit de bijzondere voorwaarden die kunnen worden opgelegd en waarmee al tijdens de tenuitvoerlegging van een opgelegde gevangenisstraf kan worden gestart.
Uit het dossier is duidelijk geworden dat veroordeelde medewerking aan recidive inperkende interventies tijdens detentie heeft geweigerd. Hierdoor is onvoldoende inzicht verkregen in de leefgebieden van veroordeelde en kon nog niet worden gestart met het terugdringen van het als zeer hoog ingeschatte recidive. Ook heeft veroordeelde verklaard dat hij bijzondere voorwaarden bij de v.i. niet zal naleven, omdat hij die voorwaarden onnodig vindt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aan de recidivegrond is voldaan en dat het op dit moment onverantwoord is om veroordeelde in vrijheid te stellen.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank de vordering tot uitstel van de v.i. zal toewijzen.

5.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Wijst toe de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld voor de duur van 365 dagen.
Deze beslissing is genomen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.H. Boersma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2017.