ECLI:NL:RBAMS:2017:1786
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Schorsing van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf in afwachting van hoger beroep
In deze zaak heeft de politierechter, zitting houdende als voorzieningenrechter, op 15 februari 2017 een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf toegewezen. De verzoeker, geboren in 1989, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken door de politierechter te Amsterdam op 21 juli 2016. Het vonnis was bij verstek gewezen, omdat de dagvaarding niet in persoon aan de verzoeker was betekend. De verzoeker was pas na 5 januari 2017 op de hoogte van het vonnis, nadat hij een zelfmeldbrief had ontvangen. Op 19 januari 2017 heeft hij hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
De officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, stelde dat het vonnis op 11 november 2016 aan de verzoeker was betekend en dat het hoger beroep te laat was ingediend. De verzoeker betwistte echter dat het vonnis op die datum was betekend, ondanks dat hij zijn handtekening op de akte van uitreiking had gezet. De voorzieningenrechter oordeelde dat op basis van de akte niet onomstotelijk kon worden vastgesteld dat het vonnis aan de verzoeker was betekend. Gezien het feit dat de verzoeker hoger beroep had ingesteld en het gerechtshof nog niet had geoordeeld over de ontvankelijkheid daarvan, werd de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf geschorst.
De beslissing om de tenuitvoerlegging te schorsen werd genomen in het kader van een voorlopige voorziening, waarbij de voorzieningenrechter rekening hield met het summiere karakter van het onderzoek in deze procedure. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzieningenrechter in aanwezigheid van de griffier.