3.3.2.Neveninkomsten
Bijverdiensten als vuilnisman
De raadsman heeft betoogd dat [verdachte] per dag twintig tot dertig euro bijverdiende als vuilnisman door het inleveren van gevonden statiegeldflessen en kratjes alsmede door het verkopen van waardevolle spullen die hij vaak vond tijdens zijn werk. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman een op schrift gestelde verklaring van [getuige 1] , een ex-collega van [verdachte] , overgelegd waarin wordt bevestigd dat een vuilnisman twintig tot dertig euro per dag bijverdient.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat elke vuilnisman in Amsterdam rond de dertig euro per dag bijverdient. Voorts acht hij de op schrift gestelde verklaring die de raadsman heeft overgelegd, niet geloofwaardig nu deze verklaring in opmaak sterke overeenkomsten vertoont met de andere door de raadsman overgelegde getuigenverklaringen.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank acht het aannemelijk dat [verdachte] tijdens zijn werk als vuilnisman goederen vond, waaronder statiegeldflessen en lege kratjes bier, waar hij extra geld aan kon verdienen. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat hij gemiddeld een bedrag van € 25,- per dag bijverdiende en schat dat [verdachte] gemiddeld € 150,- per maand bijverdiende als vuilnisman. Dit betekent dat de legale contante ontvangsten moeten worden vermeerderd met een bedrag van
( 32 x € 150,- =) € 4.800,-.
De raadsman heeft aangevoerd dat de broer van [verdachte] , te weten [de broer van verdachte] , tussen mei 2013 en mei 2015 maandelijks contant kostgeld aan [verdachte] overhandigde ter hoogte van een bedrag van € 400,-. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij een schriftelijke verklaring van [de broer van verdachte] overgelegd waarin het voornoemde wordt bevestigd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, daargelaten of de verklaring van [de broer van verdachte] betrouwbaar kan worden geacht, het ontvangen van het kostgeld de berekening van het wederrechtelijk voordeel niet verandert.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank acht aannemelijk dat als de broer van [verdachte] bij hem inwoonde, [verdachte] kostgeld van zijn broer ontving. De rechtbank matigt het bedrag van
€ 400,- per maand echter naar een bedrag van € 200,- per maand, nu de kosten van [verdachte] door een extra bewoner logischerwijs ook zijn gestegen. De rechtbank denkt daarbij bijvoorbeeld aan de kosten voor levensonderhoud, gas- en stroomverbruik en waterverbruik. De rechtbank bepaalt daarom dat de legale contante ontvangsten met een bedrag van (25 x € 200,- =) € 5.000,- moeten worden vermeerderd.
De raadsman heeft betoogd dat [verdachte] een bedrag van € 8.300,- heeft ontvangen van zijn moeder teneinde de kosten die gepaard zouden gaan met haar overlijden te kunnen betalen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de raadsman de schriftelijke verklaringen van [de broer en de zus van verdachte] , overgelegd waarin zij deze stelling bevestigen. In deze schriftelijke getuigenverklaring staat daarnaast dat het geld was bedoeld ter ondersteuning van de kinderen van de moeder van [verdachte] .
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voornoemde stelling onvoldoende is onderbouwd, nu nergens uit blijkt of [verdachte] de kosten van de uitvaart van zijn moeder heeft betaald en zo ja, hoe hoog dat bedrag is geweest.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] voor een bedrag van € 8.300,- aan contant geld heeft ontvangen van zijn moeder om haar uitvaart te kunnen bekostigen en hem, zijn broer en zus financieel te kunnen ondersteunen. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat de uitvaart van zijn moeder € 6.500,- heeft gekost. Deze stelling heeft hij op geen enkele manier onderbouwd, door bijvoorbeeld kwitanties te overleggen. De rechtbank gaat er bij die stand van zaken vanuit dat [verdachte] het volledige bedrag aan het te besteden doel heeft uitgegeven, te weten de uitvaart van zijn moeder en de financiële ondersteuning van zijn broer en zus. Gevolg daarvan is dat het bedrag aan contante ontvangsten onveranderd blijft.
De raadsman heeft aangevoerd dat [verdachte] minimaal voor een bedrag van € 17.407,50 aan legaal inkomen heeft gegenereerd door het verkopen van zijn bezittingen op marktplaats, zoals uit het marktplaatsonderzoek van de politie volgt. Voorts heeft [verdachte] aangevoerd dat hij een aantal jassen heeft gekocht en dat hij deze met winst heeft verkocht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de vermeende marktplaatsverkopen en verkoop van de jassen door [verdachte] te veel onduidelijkheid bestaat. Zo volgt nergens uit dat er daadwerkelijk spullen door [verdachte] zijn verkocht en ook niet welke bedragen ervoor zouden zijn betaald.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het door de politie verrichte marktplaatsonderzoek volgt dat [verdachte] gedurende de onderzoeksperiode een aantal voorwerpen heeft aangeboden op Marktplaats. Niet valt echter te achterhalen welke voorwerpen zijn verkocht en als deze al zijn verkocht, hoeveel geld ervoor is betaald. Ook blijkt nergens uit of er contant of giraal is betaald. Daarnaast is niet duidelijk wanneer deze te koop aangeboden voorwerpen zijn aangeschaft door [verdachte] en of hij deze contant of giraal heeft afgerekend. Voorts heeft [verdachte] op geen enkele wijze onderbouwd dat hij alle voorwerpen die hij te koop heeft aangeboden heeft verkocht en dat hij het geld daarvoor contant heeft ontvangen. De rechtbank acht deze stellingname ook niet aannemelijk. Daarbij maakt de rechtbank de kanttekening dat de rechtbank wel heeft aangenomen dat [verdachte] voor een bedrag ter hoogte van € 150,- bijverdiende door onder meer de verkoop van gevonden spullen. Daarmee is al een deel van de vermeende marktplaatsverkopen verdisconteerd.
De raadsman stelt dat [verdachte] de Volkswagen Golf voorzien van [kenteken] samen heeft gekocht met een vriend van hem genaamd, [een vriend van verdachte] (hierna: [een vriend van verdachte] ). Hij heeft hiertoe een schriftelijke getuigenverklaring overgelegd waarin [een vriend van verdachte] heeft verklaard dat hij € 7.500,- heeft betaald ter bekostiging van het voertuig en dat hij deze € 7.500,- terug wil van verdachte (naar de rechtbank begrijpt omdat deze Volkswagen in de hoofdzaak verbeurd is verklaard).
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de stellingname van de raadsman onvoldoende is onderbouwd, nu er slechts een enkele getuigenverklaring is overgelegd die sterke gelijkenissen vertoont met de rest van de overgelegde getuigenverklaringen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de aan het ondernemingsrapport ten grondslag liggende bewijsstukken volgt dat de Volkswagen Golf voorzien van [kenteken] door [verdachte] is aangeschaft op 9 juni 2015 en dat er een bedrag van € 7.500,- contant is betaald. Gelet daarop en het feit dat de Volkswagen Golf op de naam van [verdachte] stond, had het op zijn weg gelegen om meer dan een enkele getuigenverklaring te overleggen aan de rechtbank ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de auto samen heeft gekocht met [een vriend van verdachte] . De rechtbank denkt daarbij bijvoorbeeld aan afschriften of kwitanties van de door [een vriend van verdachte] gestelde betaalde wegenbelasting, verzekering en dergelijke voor de auto. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat [verdachte] zelf de € 7.500,- contant heeft betaald en gaat voor wat betreft dit punt dan ook uit van de berekening in het ontnemingsrapport.