In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 maart 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en poging tot diefstal. De verdachte had op 23 september 2016 in Amsterdam een buschauffeur in het gezicht gespuugd, wat door de politierechter werd gekwalificeerd als mishandeling. De rechter baseerde deze kwalificatie op het criterium dat elke (hevig) onlust opwekkende gewaarwording in of aan het lichaam als mishandeling kan worden beschouwd, zoals eerder door de Hoge Raad is vastgesteld. De politierechter benadrukte dat de ervaring van het slachtoffer centraal staat in de beoordeling van mishandeling, en dat de intentie van de dader niet doorslaggevend is. Dit werd onderbouwd door de feitelijke omstandigheden van de zaak, waarbij het slachtoffer zich in een kwetsbare positie bevond en de handeling als zeer onaangenaam werd ervaren.
De verdachte had ook geprobeerd geld uit de kassalade van de buschauffeur te nemen, wat leidde tot de aanklacht van poging tot diefstal. De verdediging stelde dat er geen pijn of letsel was ontstaan door het spugen, en dat de intentie van de verdachte niet gericht was op mishandeling. De politierechter oordeelde echter dat de getuigenverklaringen en het bewijs voldoende waren om de beschuldigingen te onderbouwen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, een taakstraf van 60 uren, en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij. De uitspraak benadrukt de juridische interpretatie van mishandeling in het kader van spugen en de rol van de intentie van de dader in strafrechtelijke zaken.