4.5.Verdeling
Rechtsmacht en toepasselijke recht
4.5.1.Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot verdeling van de gemeenschap.
4.5.2.Op het huwelijksvermogensregime van partijen is het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130 (hierna het Verdrag) van toepassing. Partijen hadden ten tijde van de huwelijkssluiting de Marokkaanse nationaliteit als gemeenschappelijke nationaliteit in de zin van het Verdrag. Tussen partijen is in geschil of zij na de huwelijkssluiting een eerste huwelijksdomicilie hebben gevestigd in de zin van het Verdrag. Vast staat dat de vrouw kort na het huwelijk, zo blijkt uit hetgeen zij ter zitting heeft verklaard, naar Nederland is verhuisd om zich bij de man te vestigen. Partijen zijn samen op zoek gegaan naar een woning. Op enig moment is zij (tijdelijk) terug gegaan naar haar familie in Frankrijk, omdat zij naar eigen zeggen heimwee had. Vervolgens is zij voor de geboorte van de dochter weer naar Nederland gekomen en in Nederland blijven wonen. De rechtbank leidt uit deze omstandigheden af dat partijen vanaf het begin af de intentie hebben gehad dat de vrouw zich na het huwelijk in Nederland zou vestigen. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarom vast dat partijen een eerste gezamenlijke huwelijksdomicilie in de zin van het Verdrag in Nederland hebben gevestigd. Op grond van artikel 4 tweede lid onder 2a van het Verdrag is daarom het Marokkaanse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. Op grond van artikel 7 tweede lid onder 2 is het toepasselijk recht gewijzigd op het moment dat partijen tien jaar hun domicilie in Nederland hadden, te weten op 23 april 2013. Vanaf dat moment is het Nederlandse recht van toepassing op het huwelijksvermogen van partijen. Partijen waren derhalve in de periode van 23 april 2003 tot 23 april 2013 in een algehele scheiding van goederen gehuwd en vanaf 23 april 2013 tot datum indiening echtscheidingsverzoek in een algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De rechtbank zal de verzoeken met inachtneming van het voorgaande beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
Peildatum
4.5.3.De peildatum voor de omvang en samenstelling van de vanaf 23 april 2013 bestaande gemeenschap van goederen is de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, zijnde 13 augustus 2015. De peildatum voor de waardering van de bestanddelen is in beginsel de datum van de verdeling. Voor de waardering van banksaldi en schulden geldt als peildatum voor de waardering echter de datum waarop de gemeenschap is ontbonden.
4.5.4.Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de verdeling van de volgende vermogensbestanddelen tussen partijen al dan niet in geschil is:
Activa
a. de auto van het merk Skoda;
b. diverse bankrekeningen;
c. uitkering woonverzekering;
d. kinderbijslag;
Passiva
e. het krediet bij de Nederlandse Voorschotbank;
f. creditcard schulden;
g. belastingschulden;
h. studieschuld van de vrouw;
i. huurachterstand;
j. voetbalcontributie en GVB-abonnement.
4.5.5.Daarnaast hebben partijen nog een geschil over de bruidsschat en de woning te Marokko, welke vermogensbestanddelen beiden vallen onder het Marokkaanse recht.
4.5.6.Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de man ermee akkoord gaat dat de auto zonder verdeling van enige waarde aan de vrouw wordt toegedeeld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad b. diverse bankrekeningen
4.5.7.Ter zitting is afgesproken dat partijen elkaar inzage zullen verschaffen in de banksaldi van de op zijn of haar naam staande bankrekeningen en het saldo bij helfte zullen verdelen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en bepalen dat aan ieder van partijen de op zijn of haar naam staande bankrekeningen worden toegedeeld, onder de gehoudenheid de helft van het saldo aan de ander te vergoeden.
Ad c. de uitkering woonverzekering
4.5.8.De vrouw stelt dat de man in juli 2015 een uitkering heeft ontvangen van de woonverzekering van partijen. De man erkent dit maar stelt dat hij daarvan onder meer belastingschulden heeft betaald. Bovendien, zo stelt de man, gaat het om saldo op de peildatum en die ligt na de ontvangst van dit bedrag.
De rechtbank overweegt dat zoals in rechtsoverweging 4.5.7. is overwogen partijen de banksaldi bij helfte zullen verdelen. Het door de man ontvangen bedrag – voor zover nog aanwezig - zal in zijn banksaldi zijn verdisconteerd, waarvan de vrouw de helft zal ontvangen. De rechtbank wijst dit verzoek van de vrouw daarom af.
4.5.9.De vrouw stelt dat de man aan haar een bedrag van € 426,- dient te voldoen, zijnde de door hem ten onrechte ontvangen kinderbijslag. De man erkent het bedrag te hebben ontvangen, maar stelt dat hij van dit bedrag een laptop heeft aangeschaft voor [minderjarige 1] . Indien het bedrag op de peildatum niet op zijn rekening stond, komt dit niet meer voor verdeling in aanmerking, aldus de man.
De rechtbank overweegt dat de het bedrag dat de man aan kinderbijslag heeft ontvangen in de gemeenschap is gevallen en voor zover dit nog op zijn bankrekening stond tussen partijen reeds wordt verdeeld. Daarom wijst de rechtbank dit verzoek van de vrouw af.
Ad e. de schuld aan de Voorschotbank
4.5.10.Vast staat dat het krediet op naam van beide partijen staat. De vrouw stelt dat dit krediet op beider naam is gezet, omdat zij garant zou staan en dat - enkel indien de man iets zou overkomen - zij deze schuld zou moeten voldoen. De vrouw stelt daarnaast dat een groter deel van deze schuld voor rekening van de man dient te komen, omdat een groot deel van deze schuld is ontstaan in verband met de woning van de man in Marokko.
De man betwist dat de lening is aangegaan voor de woning in Marokko. Volgens de man is dit krediet door partijen samen aangegaan om de bruiloft te financieren. De man stelt dat beide partijen draagplichtig zijn voor deze schuld.
De rechtbank overweegt dat nu partijen deze schuld gezamenlijk zijn aangegaan, partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn om deze schuld te voldoen. Onder bijzondere omstandigheden kan worden bepaald dat één van partijen een groter deel dan de helft van de schuld voor zijn of haar rekening dient te nemen. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken. De rechtbank zal daarom bepalen dat ieder van partijen draagplichtig is voor de helft van deze schuld.
Ad f. creditcard schulden
4.5.11.Beide partijen hebben een creditcard schuld. De man stelt dat toen hij de woning verliet de schuld van de vrouw volledig was afgelost. Hij wil daarom niet akkoord gaan met het door de vrouw gestelde bedrag.
De rechtbank overweegt dat voor zover een partij een schuld aan een creditcardmaatschappij had deze schuld in de gemeenschap valt en daarom bij helfte dient te worden gedragen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken, zijn gesteld noch gebleken. Partijen dienen elkaar, net als bij de banksaldi, inzage te geven in de hoogte van de schuld op 13 augustus 2015 en zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de schulden op die datum. De rechtbank zal aldus beslissen.
4.5.12.De man stelt zich op het standpunt dat de belastingschulden bij helfte moeten worden gedragen. Volgens de vrouw waren de belastingschulden al afgelost op de peildatum. Ter zitting is besproken dat de rechtbank zal bepalen dat voor zover er op de peildatum nog schulden aanwezig waren ieder voor de helft draagplichtig daarvoor is. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
4.5.13.Uit het verhandelde ter zitting blijkt uit de verklaring van de vrouw dat deze schuld is ontstaan in 2007. Nu partijen in 2007 in algehele scheiding van goederen waren gehuwd, behoort deze schuld niet tot de te verdelen gemeenschap maar komt deze schuld volledig voor rekening van de vrouw. De rechtbank hoeft, nu het geen gemeenschapsschuld betreft, ter zake van de studieschuld dan ook niets te beslissen.
4.5.14.Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat niet meer in geschil is dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad j. voetbalcontributie en GVB-abonnement
4.5.15.De vrouw stelt dat de man de contributie ter hoogte van € 95,- zou betalen, alsmede de helft van het GVB-abonnement. Zij verzoekt deze schulden in de verdeling te betrekken. De man betwist deze afspraak en stelt dat hij op basis van de beschikking voorlopige voorzieningen al bijdraagt in de kosten van de kinderen.
De rechtbank wijst de verzoeken van de vrouw af, omdat deze schulden eerst in 2016, derhalve na de peildatum, zijn ontstaan.
4.5.16.Vast staat dat de man een stuk grond in Marokko in eigendom heeft verworven voordat het Nederlandse recht van toepassing werd op het huwelijksvermogensregime van partijen. Ook staat vast dat voor de wijziging van het toepasselijke recht een woning is gebouwd op deze grond. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarom vast dat de onroerende zaak eigendom is van de man.
4.5.17.De vrouw verzoekt te bepalen dat zij op grond van artikel 49 Mudawwana (Mud) voor 50% meedeelt in de huidige waarde van de onroerende zaak wegens geleverde inspanningen. De vrouw voert daartoe aan dat zij altijd heeft gewerkt en heeft bijgedragen aan de betaling van de kosten van de huishouding. Als gevolg daarvan heeft de man kunnen sparen en een groot deel van zijn inkomen kunnen aanwenden voor de aanschaf en bouw van de onroerende zaak. Ter onderbouwing van haar standpunt legt de vrouw diverse schriftelijke verklaringen onder, waaronder van haar moeder, zussen en werklieden. De moeder van de vrouw verklaart dat de vrouw haar € 3.000,- heeft gegeven voor het stuk grond en dat de vrouw financieel heeft bijgedragen aan de bouw van de woning. De beide zussen van de vrouw verklaren, in gelijkluidende verklaringen, dat de vrouw werkzaamheden in de woning heeft uitgevoerd en ‘financieel op meerderheidswijze’ heeft bijgedragen aan de bouw van dat huis. Diverse werklui verklaren dat de vrouw hen contant salaris heeft betaald en bouwmaterialen ter beschikking heeft gesteld. Daarnaast legt de vrouw verklaringen van buren over waarin wordt verklaard dat zij hebben gehoord dat de vrouw een keuken heeft gekocht voor de woning in Marokko.
4.5.18.De man betwist dat de vrouw heeft bijgedragen aan de aankoop van het stuk grond en de bouw van de woning. Ook betwist hij de inhoud van de overgelegde verklaringen. De man stelt dat de moeder van de vrouw niet bij de aankoop aanwezig was omdat zijn moeder dit heeft geregeld met de vader van de vrouw. Bovendien kan de moeder van de vrouw niet schrijven, aldus de man. Ook de verklaringen van de zussen van de vrouw zijn niet waar, aldus de man. Hetzelfde geldt ten aanzien van de overgelegde verklaringen van de werklui. Dit zijn volgens de man neven van de vrouw en in Marokko kan je heel makkelijk getuigenverklaringen kopen. Ook de verklaringen van de buren worden door de man betwist. Dit zijn geen verklaringen uit de eerste hand. Bovendien kennen de buren de financiële situatie van de man niet. De vrouw heeft een keuken op marktplaats gevonden, waarna de man deze heeft opgehaald en betaald en vervolgens op eigen kosten naar Marokko heeft laten transporteren.
4.5.19.De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 49 Mud luidt:
Beide echtgenoten behouden de bevoegdheid om over hun vermogen te beschikken, onafhankelijk van die van de ander. Binnen het kader van het beheer van vermogensbestanddelen welke zijn verworven gedurende het huwelijk kunnen beide (echtgenoten) overeenstemming bereiken over het vermogensrechtelijk gebruik en verdeling ervan.
Deze overeenstemming wordt opgenomen in een akte welke onafhankelijk is van de huwelijksovereenkomst.
De twee adls stellen de twee partijen bij hun huwelijk in kennis van voormelde bepalingen.
Indien er geen overeenstemming is, wordt gebruik gemaakt van de algemene beginselen van bewijsrecht, met inachtneming van de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede met wat is ingebracht aan inspanningen en wat is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen van het gezin.
Tijdens de parlementaire behandeling van artikel 49 Mud heeft de (Marokkaanse) regering erop gewezen dat dit artikel ruim geredigeerd is en hiermee de mogelijkheid aan de rechter geeft om allerlei vormen van inspanning van de echtgenoten een rol te laten spelen in zijn beoordeling. Uit de rechtspraak over artikel 49 Mud volgt dat de laatste zin van dit artikel niet enkel ziet op een concrete bijdrage tot waardevermeerdering, maar dat ook andere werkzaamheden een grondslag kunnen vormen voor een aanspraak op vergoeding jegens de andere echtgenoot. De rechtbank acht de stelling – tegenover de gemotiveerde betwisting door de man – van de vrouw dat zij heeft bijgedragen aan de aankoop van de grond en bouw van de woning echter in dezen onvoldoende onderbouwd. Zij laat na te stellen welke werkzaamheden zij zou hebben verricht en met welke bedragen zij heeft bijgedragen. De rechtbank kan dit niet afleiden uit de overgelegde verklaringen en de stelling dat zij altijd heeft gewerkt als gevolg waarvan zij heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding acht de rechtbank niet voldoende. De hoeveelheid overgelegde bankafschriften kunnen, nu daarbij concrete stellingen – wat de rechtbank uit welk bankafschrift moet afleiden – ontbreken, ook niet ter onderbouwing van haar standpunt dienen. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijst.
4.5.20.Het verzoek van de vrouw om de man te verbieden de woning te verkopen, wijst de rechtbank af, nu de man de volledige eigendom van de woning bezit.
4.5.21.De rechtbank wijst het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw binnen vijf dagen na deze beschikking de originele eigendomspapieren aan hem dient verschaffen toe, nu de vrouw zich hier ook niet tegen verweert.
4.5.22.De vrouw stelt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de inboedel. De man betwist dit en stelt dat er ook geen sprake is van een waardevolle inboedel.
4.5.23.Nu de woning onder het Marokkaanse recht is aangeschaft, houdt de rechtbank het er voor dat ook de inboedel onder het Marokkaanse recht valt. D rechtbank overweegt dat ten aanzien van de inboedel uit artikel 34 Mud het volgende voortvloeit:
A hetgeen de echtgenote heeft meegebracht aan uitzet wordt beschouwd als haar eigendom.
Indien er een geschil is over de overige huishoudelijke inboedel, dan volgt men bij de verdeling daarvan de algemene beginselen van het bewijsrecht.
Indien geen van beiden in staat is bewijs over te leggen, wordt afgegaan op de eed van de echtgenoot met betrekking tot hetgeen volgens gebruik van mannen is, en op de eed van de echtgenote met betrekking tot hetgeen volgens gebruik van vrouwen is.
Gaat het om hetgeen volgens gebruik van (zowel) mannen en vrouwen is, dan leggen zij beiden de eed af en verdelen het. Indien een van hen weigert de eed af te leggen en de ander zweert (wel) dan wordt ten gunste van de laatste vonnis gewezen.
Gelet op artikel 34 Mud zijn de inboedelgoederen die de vrouw heeft ingebracht haar eigendom. De rechtbank zal daarom bepalen dat aan de vrouw toebehoren de goederen die zij heeft ingebracht.
4.5.24.Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw in beginsel nog recht heeft op betaling van een (deel van de) bruidsschat. Wel verschillen partijen van mening over het bedrag dat de vrouw nog toekomt. De vrouw stelt dat de bruidsschat een waarde vertegenwoordigt van € 1.020,-, terwijl de man stelt dat het nog om een bedrag van € 950,- gaat. De man voert aan dat hierover ook een procedure in Marokko loopt.
4.5.25.Voor zover er al een procedure in Marokko zou lopen, ziet de rechtbank geen aanleiding de behandeling van het verzoek op dit punt aan te houden. De rechtbank beschikt over onvoldoende gegevens waaruit blijkt dat er daadwerkelijk een procedure aanhangig is en wat de stand van zaken daarvan is. Nu dit tussen partijen niet in geschil is, zal de rechtbank de man veroordelen tot het betalen van de bruidsschat. De rechtbank stelt het bedrag vast op € 950,- nu de vrouw tegenover de betwisting door de man onvoldoende stelt op grond waarvan van een hoger bedrag uit dient te gaan. De rechtbank zal aldus beslissen.