ECLI:NL:RBAMS:2017:1693

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
C/13/593193 / FA RK 15-6314
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksvermogen met betrekking tot minderjarige kinderen en zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2017 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die met elkaar gehuwd waren en samen twee minderjarige kinderen hebben. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en heeft daarnaast nevenvoorzieningen verzocht, waaronder een zorgregeling voor de kinderen en de teruggave van eigendomspapieren van een woning in Marokko. De vrouw heeft zich niet verzet tegen de echtscheiding, maar heeft wel zelfstandig verzoeken ingediend, waaronder het verzoek om eenhoofdig gezag over de kinderen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft het verzoek tot echtscheiding van de man toegewezen. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de vrouw vastgesteld, en de rechtbank heeft een zorgregeling goedgekeurd waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen bij de man verblijven.

Wat betreft de financiële aspecten heeft de rechtbank de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 48,- per kind per maand. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van het huwelijksvermogen beoordeeld, waarbij de man en de vrouw ieder voor de helft draagplichtig zijn voor gezamenlijke schulden. De rechtbank heeft ook de bruidsschat van de vrouw vastgesteld op € 950,- en heeft de man veroordeeld tot betaling hiervan. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/593193 / FA RK 15-6314 (RT/SV)
C/13/611869 / FA RK 16-4848 (RT/SV)
Beschikking van 22 maart 2017
in de zaak van:
[man] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. F. Salouli te Amsterdam,
tegen
[vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. Z. Taspinar te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder:
- het op 13 augustus 2015 ingekomen verzoekschrift;
- het daartegen op 29 december 2015 ingediende verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- het verweerschrift op zelfstandige verzoeken van de zijde van de man, ingekomen op 3 maart 2016;
- de brief met producties van de zijde van de vrouw, ingekomen op 28 oktober 2016;
- de aanvullende verzoeken van de zijde van de vrouw, ingekomen op 31 oktober 2016;
- het aanvullend verzoek van de zijde van de man, ingekomen op 31 oktober 2016;
- de brief met producties van de zijde van de vrouw, ingekomen op 3 november 2016;
- het bericht met producties van de zijde van de man, ingekomen op 7 november 2016;
- het bericht van de zijde van de man, ingekomen op 29 november 2016;
- de brief met producties van de zijde van de vrouw, ingekomen op 29 november 2016 per fax en 1 december 2016 ter griffie;
- de brief met producties van de zijde van de vrouw, ingekomen 9 december 2016;
- het faxbericht met een productie van de zijde van de vrouw van 9 december 2016;
- de brief met producties van de zijde van de vrouw, ingekomen op 13 december 2016.
1.2.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 8 november 2016 en 20 december 2016. Van eerst genoemde mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Tijdens de laatste behandeling zijn verschenen en gehoord: de man met zijn advocaat en de vrouw met haar advocaat.
1.3.
Na de laatste mondelinge behandeling is zaak pro forma aangehouden, laatstelijk tot 30 januari 2017, in verband met onderling overleg.
1.4.
De minderjarige [minderjarige 1] , die twaalf jaar of ouder is, is in de gelegenheid gesteld haar mening aan de rechter kenbaar te maken.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] op [datum] .
2.2.
Partijen hebben samen de volgende minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna [minderjarige 1] );
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna [minderjarige 2] ).
2.3.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Franse nationaliteit. Daarnaast hebben beide partijen de Marokkaanse nationaliteit.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 13 januari 2016 is in de voorlopige voorzieningenprocedure tussen partijen onder meer bepaald dat de kinderen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd, is een voorlopige zorgregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld en is bepaald dat de man voorlopig een bedrag van € 80,- per kind per maand zal betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

3.Het geschil

3.1.
Het verzoek van de man
3.1.1.
De man verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Daarnaast verzoekt hij als nevenvoorzieningen te bepalen:
I. dat het alsnog in te dienen eenzijdige ouderschapsplan van de man dan wel een alsnog overeengekomen tussen partijen wordt gewaarmerkt en aan de te geven beschikking wordt gehecht;
II. dat een zorgregeling zal gelden waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen van vrijdag 14.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man verblijven alsmede de helft van de vakanties in onderling overleg te verdelen;
III. dat de vrouw wordt veroordeeld om aan de man binnen vijf dagen na de te geven beschikking zijn originele eigendomspapieren van de woning in Marokko terug te geven.
3.2.
Het verweer tevens zelfstandig verzoek van de vrouw
3.2.1.
De vrouw verweert zich niet tegen de verzochte echtscheiding en refereert zich aan dit verzoek. Zij voert wel gemotiveerd verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen.
3.2.2.
Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw – na aanvulling van haar aanvankelijke verzoek – te bepalen:
I. dat de vrouw zal worden belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen;
II. dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn;
III. dat het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] uitsluitend aan de vrouw wordt toegewezen;
IV.
primair: dat het door de vrouw overgelegde ouderschapsplan wordt opgenomen in de door de rechtbank te geven beschikking althans het ouderschapsplan te hechten aan de beschikking en de inhoud ervan als herhaald en ingelast te beschouwen;
subsidiair: te bepalen dat een zorgregeling wordt vastgesteld, inhoudende dat de man de kinderen zolang hij nog geen eigen woning heeft iedere zondag van 9.00 tot 18.00 uur elke woensdag van 14.00 uur tot 18.00 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen bij zich heeft, waarbij de man de kinderen ophaalt en terugbrengt en dat de man wanneer, hij een eigen woning heeft, de kinderen van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 19.00 uur alsmede de helft van de vakanties bij zich heeft, waarbij de man de kinderen ophaalt en terugbrengt;
V. te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betaalt van € 161,- per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een bedrag dat de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven acht;
VI. dat de verdeling van het huwelijksvermogen wordt vastgesteld conform het verzoek van de vrouw;
VII. dat het de man wordt verboden de woning in Marokko zonder toestemming en medewerking van de vrouw te verkopen, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man dit verbod overtreedt, met een maximum van € 10.000,- en tevens te bepalen dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan de gezamenlijke verkoop van de woning en dat aan ieder der partijen de helft van de overwaarde van de woning toekomt.
3.3.
Het verweer van de man op het zelfstandig verzoek
3.3.1.
De man verweert zich niet tegen het verzoek de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen. Ook verweert de man zich niet tegen het verzoek het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toe te kennen. Tegen de overige verzoeken van de vrouw voert de man gemotiveerd verweer.
3.3.2.
Op de standpunten van partijen wordt hieronder nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Echtscheiding
Rechtsmacht
4.1.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Ontvankelijkheid
4.1.2.
Op grond van artikel 815 lid 2 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient het verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen. In dit geval ontbreekt een door beide ouders ondertekend ouderschapsplan. De man onderbouwt voldoende waarom partijen geen ouderschapsplan hebben overgelegd. De rechtbank zal derhalve onder toepassing van artikel 815 lid 6 Rv het verzoek tot echtscheiding inhoudelijk behandelen.
Toepasselijk recht
4.1.3.
Er zal Nederlands recht op het verzoek tot ontbinding van het huwelijk worden toegepast op grond van artikel 10:56, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Inhoudelijke beoordeling
4.1.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Nu aan de wettelijke vereisten wordt voldaan, wijst de rechtbank het verzoek van de man toe.
4.2.
Huurrecht echtelijke woning
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.2.1.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht en het Nederlandse recht is van toepassing op het verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.2.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat het huurrecht van de woning aan de vrouw toekomt, wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw toe.
4.3.
Ouderschapsplan, gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.3.1.
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd om – naar Nederlands recht – te beslissen op de verschillende verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling
Ouderschapsplan
4.3.2.
De rechtbank wijst de verzoeken van partijen ten aanzien van het opnemen en het aanhechten van het door ieder van partijen overgelegde ouderschapsplan af, omdat partijen geen overeenstemming hebben over de inhoud daarvan.
Gezag
4.3.3.
De vrouw legt aan haar verzoek tot eenhoofdig gezag ten grondslag dat de man niet betrokken is bij de kinderen en geen verantwoordelijkheid toont jegens hen. Dit blijkt volgens de vrouw ook uit het verslag van Altra. Verder voert zij aan dat partijen nauwelijks met elkaar communiceren. De man is onbereikbaar voor het nemen van belangrijke beslissingen betreffende de kinderen en komt de afspraken in het kader van het traject Ouderschap Blijft niet na. Indien de man niet meewerkt aan het aanvragen van een paspoort en schoolkeuze of geen toestemming geeft voor een vakantie, moet de vrouw iedere keer vervangende toestemming vragen.
4.3.4.
De man betwist dat er sprake is van een situatie op grond waarvan het verzoek van de vrouw dient te worden toegewezen. De man heeft twee keer het toestemmingsformulier voor een vakantie ondertekend, hij heeft een paspoort voor [minderjarige 2] aangevraagd en toestemming gegeven voor aanmelding bij het KIES-traject, zoals voorgesteld door Altra. Dat de vrouw iedere keer vervangende toestemming zou moeten vragen is daarom niet aan de orde. De man betwist niet dat partijen slecht communiceren maar dit is volgens hem inherent aan het feit dat partijen verwikkeld zijn in een echtscheidingsprocedure. Partijen moeten de tijd krijgen verder te gaan. De man acht het niet uitgesloten dat de vrouw op termijn naar Frankrijk – waar haar familie woont – zal willen verhuizen. Hij wil dat de kinderen in Nederland blijven wonen en hier naar school gaan. [minderjarige 1] wil ook dat de man beslissingen over haar kan blijven nemen.
4.3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden niet de conclusie dat er dient te worden afgeweken van het in artikel 1: 251 lid 2 BW neergelegde uitgangspunt van de wetgever dat na ontbinding van het huwelijk de ouders het gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Ook anderszins is niet gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
Het verzoek om te bepalen dat het gezag over de kinderen aan de vrouw toekomt, zal daarom worden afgewezen.
Hoofdverblijfplaats
4.3.6.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar zullen hebben toe, nu de man hiertegen geen verweer voert en dit ook in het belang van kinderen wordt geacht te zijn.
Zorgregeling
4.3.7.
Partijen zijn ter zitting van 8 november 2016 overeengekomen dat de kinderen eenmaal per veertien dagen bij de man zullen verblijven van vrijdag uit school om 14.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de man [minderjarige 2] uit school zal halen en [minderjarige 1] zelf naar de man toe zal gaan en de man de kinderen op zondag terug bij de vrouw zal brengen. Nu deze zorgregeling in het belang van de kinderen wordt geacht te zijn, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen. Ook zal de rechtbank bepalen dat de kinderen de helft van de vakanties bij de man zullen verblijven.
4.4.
Kinderbijdrage
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.4.1.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
4.4.2.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Uitgangspunten
4.4.3.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de door de Expertgroep Alimentatienormen geformuleerde uitgangspunten in het zogenoemde Tremarapport. Daarbij wordt, tenzij anders aangegeven, uitgegaan van afgeronde bedragen.
Behoefte
4.4.4.
De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen op € 988,- kan worden gesteld. De man weerspreekt dit. Nu de behoefte van de kinderen tussen partijen in geschil is, zal de rechtbank zelf de behoefte van kinderen bepalen. De rechtbank gaat daarbij uit van de inkomens van partijen in het jaar 2015 nu dat het jaar is waarin partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan.
4.4.5.
Aan de zijde van de man gaat de rechtbank uit van het bruto jaarinkomen zoals dat blijkt uit de overgelegde jaaropgave 2015, te weten € 28.882,-. Daarbij hoort een netto besteedbaar maandinkomen (hierna NBI) van € 1.838,-. Uit de door de vrouw overgelegde berekening van het NBI blijkt aan haar zijde van een bruto jaarinkomen van € 36.857,-. De man weerspreekt dit niet. Bij dit inkomen hoort een NBI van € 2.208,- per maand. Partijen konden destijds, gelet op de hoogte hun inkomen, geen aanspraak maken op een kindgebonden budget. Gezamenlijk hadden partijen derhalve een NBI van € 4.046,-. Daarbij behoort een behoefte van de kinderen van € 460,- per kind per maand.
4.4.6.
Partijen dienen naar rato van hun draagkracht in deze behoefte bij te dragen. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 905)]. 0,3 NBI staat voor de forfaitaire woonlast waarmee rekening wordt gehouden. Het bedrag van € 905,- staat voor het draagkrachtloos inkomen 2017.
Draagkracht van partijen
4.4.7.
Voor de bepaling van het huidige NBI van partijen verwijst de rechtbank naar de berekeningen die aan deze beschikking zijn gehecht. De rechtbank is daarbij uitgegaan van de gegevens zoals deze blijken uit de door partijen overgelegde salarisspecificaties, nu de inhoud daarvan door partijen niet dan wel niet voldoende is weersproken.
4.4.8.
Voor wat betreft de mate waarin partijen worden geacht bij te dragen in de kosten van de kinderen verwijst de rechtbank naar de “berekening en verdeling van de kosten van de kinderen” die aan deze beschikking is gehecht. De rechtbank is daarbij uitgegaan van een zorgkorting aan de zijde van de man – gelet op de vast te stellen zorgregeling – van 15%. De rechtbank ziet geen aanleiding om het draagkrachtloos inkomen aan de zijde van de man te verhogen met de door hem ten behoeve van zijn moeder betaalde premie ziektekostenverzekering. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit geen last die prevaleert op de door de man te betalen kinderbijdrage. Aan de zijde van de vrouw is rekening gehouden met de toeslagen en kortingen die de vrouw als alleenstaande ouder geniet. Uit de berekening volgt dat de man € 48,- per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Aanvaardbaarheidstoets
4.4.9.
De man doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets, nu hij gelet op zijn schulden niet in staat is om een kinderbijdrage te voldoen. Bij een beroep op de aanvaardbaarheidstoets wordt van de onderhoudsplichtige verwacht dat hij volledig en duidelijk – door middel van een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken – inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man niet voldaan op de op hem rustende zware stelplicht. Daarom zal de rechtbank zijn beroep op de aanvaardbaarheidstoets verwerpen.
4.5.
Verdeling
Rechtsmacht en toepasselijke recht
4.5.1.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot verdeling van de gemeenschap.
4.5.2.
Op het huwelijksvermogensregime van partijen is het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130 (hierna het Verdrag) van toepassing. Partijen hadden ten tijde van de huwelijkssluiting de Marokkaanse nationaliteit als gemeenschappelijke nationaliteit in de zin van het Verdrag. Tussen partijen is in geschil of zij na de huwelijkssluiting een eerste huwelijksdomicilie hebben gevestigd in de zin van het Verdrag. Vast staat dat de vrouw kort na het huwelijk, zo blijkt uit hetgeen zij ter zitting heeft verklaard, naar Nederland is verhuisd om zich bij de man te vestigen. Partijen zijn samen op zoek gegaan naar een woning. Op enig moment is zij (tijdelijk) terug gegaan naar haar familie in Frankrijk, omdat zij naar eigen zeggen heimwee had. Vervolgens is zij voor de geboorte van de dochter weer naar Nederland gekomen en in Nederland blijven wonen. De rechtbank leidt uit deze omstandigheden af dat partijen vanaf het begin af de intentie hebben gehad dat de vrouw zich na het huwelijk in Nederland zou vestigen. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarom vast dat partijen een eerste gezamenlijke huwelijksdomicilie in de zin van het Verdrag in Nederland hebben gevestigd. Op grond van artikel 4 tweede lid onder 2a van het Verdrag is daarom het Marokkaanse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. Op grond van artikel 7 tweede lid onder 2 is het toepasselijk recht gewijzigd op het moment dat partijen tien jaar hun domicilie in Nederland hadden, te weten op 23 april 2013. Vanaf dat moment is het Nederlandse recht van toepassing op het huwelijksvermogen van partijen. Partijen waren derhalve in de periode van 23 april 2003 tot 23 april 2013 in een algehele scheiding van goederen gehuwd en vanaf 23 april 2013 tot datum indiening echtscheidingsverzoek in een algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De rechtbank zal de verzoeken met inachtneming van het voorgaande beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
Peildatum
4.5.3.
De peildatum voor de omvang en samenstelling van de vanaf 23 april 2013 bestaande gemeenschap van goederen is de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, zijnde 13 augustus 2015. De peildatum voor de waardering van de bestanddelen is in beginsel de datum van de verdeling. Voor de waardering van banksaldi en schulden geldt als peildatum voor de waardering echter de datum waarop de gemeenschap is ontbonden.
Bestanddelen
4.5.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de verdeling van de volgende vermogensbestanddelen tussen partijen al dan niet in geschil is:
Activa
a. de auto van het merk Skoda;
b. diverse bankrekeningen;
c. uitkering woonverzekering;
d. kinderbijslag;
Passiva
e. het krediet bij de Nederlandse Voorschotbank;
f. creditcard schulden;
g. belastingschulden;
h. studieschuld van de vrouw;
i. huurachterstand;
j. voetbalcontributie en GVB-abonnement.
4.5.5.
Daarnaast hebben partijen nog een geschil over de bruidsschat en de woning te Marokko, welke vermogensbestanddelen beiden vallen onder het Marokkaanse recht.
Ad a. de auto
4.5.6.
Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de man ermee akkoord gaat dat de auto zonder verdeling van enige waarde aan de vrouw wordt toegedeeld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad b. diverse bankrekeningen
4.5.7.
Ter zitting is afgesproken dat partijen elkaar inzage zullen verschaffen in de banksaldi van de op zijn of haar naam staande bankrekeningen en het saldo bij helfte zullen verdelen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en bepalen dat aan ieder van partijen de op zijn of haar naam staande bankrekeningen worden toegedeeld, onder de gehoudenheid de helft van het saldo aan de ander te vergoeden.
Ad c. de uitkering woonverzekering
4.5.8.
De vrouw stelt dat de man in juli 2015 een uitkering heeft ontvangen van de woonverzekering van partijen. De man erkent dit maar stelt dat hij daarvan onder meer belastingschulden heeft betaald. Bovendien, zo stelt de man, gaat het om saldo op de peildatum en die ligt na de ontvangst van dit bedrag.
De rechtbank overweegt dat zoals in rechtsoverweging 4.5.7. is overwogen partijen de banksaldi bij helfte zullen verdelen. Het door de man ontvangen bedrag – voor zover nog aanwezig - zal in zijn banksaldi zijn verdisconteerd, waarvan de vrouw de helft zal ontvangen. De rechtbank wijst dit verzoek van de vrouw daarom af.
Ad d. de kinderbijslag
4.5.9.
De vrouw stelt dat de man aan haar een bedrag van € 426,- dient te voldoen, zijnde de door hem ten onrechte ontvangen kinderbijslag. De man erkent het bedrag te hebben ontvangen, maar stelt dat hij van dit bedrag een laptop heeft aangeschaft voor [minderjarige 1] . Indien het bedrag op de peildatum niet op zijn rekening stond, komt dit niet meer voor verdeling in aanmerking, aldus de man.
De rechtbank overweegt dat de het bedrag dat de man aan kinderbijslag heeft ontvangen in de gemeenschap is gevallen en voor zover dit nog op zijn bankrekening stond tussen partijen reeds wordt verdeeld. Daarom wijst de rechtbank dit verzoek van de vrouw af.
Ad e. de schuld aan de Voorschotbank
4.5.10.
Vast staat dat het krediet op naam van beide partijen staat. De vrouw stelt dat dit krediet op beider naam is gezet, omdat zij garant zou staan en dat - enkel indien de man iets zou overkomen - zij deze schuld zou moeten voldoen. De vrouw stelt daarnaast dat een groter deel van deze schuld voor rekening van de man dient te komen, omdat een groot deel van deze schuld is ontstaan in verband met de woning van de man in Marokko.
De man betwist dat de lening is aangegaan voor de woning in Marokko. Volgens de man is dit krediet door partijen samen aangegaan om de bruiloft te financieren. De man stelt dat beide partijen draagplichtig zijn voor deze schuld.
De rechtbank overweegt dat nu partijen deze schuld gezamenlijk zijn aangegaan, partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn om deze schuld te voldoen. Onder bijzondere omstandigheden kan worden bepaald dat één van partijen een groter deel dan de helft van de schuld voor zijn of haar rekening dient te nemen. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken. De rechtbank zal daarom bepalen dat ieder van partijen draagplichtig is voor de helft van deze schuld.
Ad f. creditcard schulden
4.5.11.
Beide partijen hebben een creditcard schuld. De man stelt dat toen hij de woning verliet de schuld van de vrouw volledig was afgelost. Hij wil daarom niet akkoord gaan met het door de vrouw gestelde bedrag.
De rechtbank overweegt dat voor zover een partij een schuld aan een creditcardmaatschappij had deze schuld in de gemeenschap valt en daarom bij helfte dient te worden gedragen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken, zijn gesteld noch gebleken. Partijen dienen elkaar, net als bij de banksaldi, inzage te geven in de hoogte van de schuld op 13 augustus 2015 en zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de schulden op die datum. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad g. belastingschulden
4.5.12.
De man stelt zich op het standpunt dat de belastingschulden bij helfte moeten worden gedragen. Volgens de vrouw waren de belastingschulden al afgelost op de peildatum. Ter zitting is besproken dat de rechtbank zal bepalen dat voor zover er op de peildatum nog schulden aanwezig waren ieder voor de helft draagplichtig daarvoor is. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad h. studieschuld vrouw
4.5.13.
Uit het verhandelde ter zitting blijkt uit de verklaring van de vrouw dat deze schuld is ontstaan in 2007. Nu partijen in 2007 in algehele scheiding van goederen waren gehuwd, behoort deze schuld niet tot de te verdelen gemeenschap maar komt deze schuld volledig voor rekening van de vrouw. De rechtbank hoeft, nu het geen gemeenschapsschuld betreft, ter zake van de studieschuld dan ook niets te beslissen.
Ad i. huurachterstand
4.5.14.
Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat niet meer in geschil is dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad j. voetbalcontributie en GVB-abonnement
4.5.15.
De vrouw stelt dat de man de contributie ter hoogte van € 95,- zou betalen, alsmede de helft van het GVB-abonnement. Zij verzoekt deze schulden in de verdeling te betrekken. De man betwist deze afspraak en stelt dat hij op basis van de beschikking voorlopige voorzieningen al bijdraagt in de kosten van de kinderen.
De rechtbank wijst de verzoeken van de vrouw af, omdat deze schulden eerst in 2016, derhalve na de peildatum, zijn ontstaan.
Onroerende zaak Marokko
4.5.16.
Vast staat dat de man een stuk grond in Marokko in eigendom heeft verworven voordat het Nederlandse recht van toepassing werd op het huwelijksvermogensregime van partijen. Ook staat vast dat voor de wijziging van het toepasselijke recht een woning is gebouwd op deze grond. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarom vast dat de onroerende zaak eigendom is van de man.
4.5.17.
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij op grond van artikel 49 Mudawwana (Mud) voor 50% meedeelt in de huidige waarde van de onroerende zaak wegens geleverde inspanningen. De vrouw voert daartoe aan dat zij altijd heeft gewerkt en heeft bijgedragen aan de betaling van de kosten van de huishouding. Als gevolg daarvan heeft de man kunnen sparen en een groot deel van zijn inkomen kunnen aanwenden voor de aanschaf en bouw van de onroerende zaak. Ter onderbouwing van haar standpunt legt de vrouw diverse schriftelijke verklaringen onder, waaronder van haar moeder, zussen en werklieden. De moeder van de vrouw verklaart dat de vrouw haar € 3.000,- heeft gegeven voor het stuk grond en dat de vrouw financieel heeft bijgedragen aan de bouw van de woning. De beide zussen van de vrouw verklaren, in gelijkluidende verklaringen, dat de vrouw werkzaamheden in de woning heeft uitgevoerd en ‘financieel op meerderheidswijze’ heeft bijgedragen aan de bouw van dat huis. Diverse werklui verklaren dat de vrouw hen contant salaris heeft betaald en bouwmaterialen ter beschikking heeft gesteld. Daarnaast legt de vrouw verklaringen van buren over waarin wordt verklaard dat zij hebben gehoord dat de vrouw een keuken heeft gekocht voor de woning in Marokko.
4.5.18.
De man betwist dat de vrouw heeft bijgedragen aan de aankoop van het stuk grond en de bouw van de woning. Ook betwist hij de inhoud van de overgelegde verklaringen. De man stelt dat de moeder van de vrouw niet bij de aankoop aanwezig was omdat zijn moeder dit heeft geregeld met de vader van de vrouw. Bovendien kan de moeder van de vrouw niet schrijven, aldus de man. Ook de verklaringen van de zussen van de vrouw zijn niet waar, aldus de man. Hetzelfde geldt ten aanzien van de overgelegde verklaringen van de werklui. Dit zijn volgens de man neven van de vrouw en in Marokko kan je heel makkelijk getuigenverklaringen kopen. Ook de verklaringen van de buren worden door de man betwist. Dit zijn geen verklaringen uit de eerste hand. Bovendien kennen de buren de financiële situatie van de man niet. De vrouw heeft een keuken op marktplaats gevonden, waarna de man deze heeft opgehaald en betaald en vervolgens op eigen kosten naar Marokko heeft laten transporteren.
4.5.19.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 49 Mud luidt:
Beide echtgenoten behouden de bevoegdheid om over hun vermogen te beschikken, onafhankelijk van die van de ander. Binnen het kader van het beheer van vermogensbestanddelen welke zijn verworven gedurende het huwelijk kunnen beide (echtgenoten) overeenstemming bereiken over het vermogensrechtelijk gebruik en verdeling ervan.
Deze overeenstemming wordt opgenomen in een akte welke onafhankelijk is van de huwelijksovereenkomst.
De twee adls stellen de twee partijen bij hun huwelijk in kennis van voormelde bepalingen.
Indien er geen overeenstemming is, wordt gebruik gemaakt van de algemene beginselen van bewijsrecht, met inachtneming van de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede met wat is ingebracht aan inspanningen en wat is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen van het gezin.
Tijdens de parlementaire behandeling van artikel 49 Mud heeft de (Marokkaanse) regering erop gewezen dat dit artikel ruim geredigeerd is en hiermee de mogelijkheid aan de rechter geeft om allerlei vormen van inspanning van de echtgenoten een rol te laten spelen in zijn beoordeling. Uit de rechtspraak over artikel 49 Mud volgt dat de laatste zin van dit artikel niet enkel ziet op een concrete bijdrage tot waardevermeerdering, maar dat ook andere werkzaamheden een grondslag kunnen vormen voor een aanspraak op vergoeding jegens de andere echtgenoot. De rechtbank acht de stelling – tegenover de gemotiveerde betwisting door de man – van de vrouw dat zij heeft bijgedragen aan de aankoop van de grond en bouw van de woning echter in dezen onvoldoende onderbouwd. Zij laat na te stellen welke werkzaamheden zij zou hebben verricht en met welke bedragen zij heeft bijgedragen. De rechtbank kan dit niet afleiden uit de overgelegde verklaringen en de stelling dat zij altijd heeft gewerkt als gevolg waarvan zij heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding acht de rechtbank niet voldoende. De hoeveelheid overgelegde bankafschriften kunnen, nu daarbij concrete stellingen – wat de rechtbank uit welk bankafschrift moet afleiden – ontbreken, ook niet ter onderbouwing van haar standpunt dienen. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijst.
4.5.20.
Het verzoek van de vrouw om de man te verbieden de woning te verkopen, wijst de rechtbank af, nu de man de volledige eigendom van de woning bezit.
4.5.21.
De rechtbank wijst het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw binnen vijf dagen na deze beschikking de originele eigendomspapieren aan hem dient verschaffen toe, nu de vrouw zich hier ook niet tegen verweert.
Inboedel woning Marokko
4.5.22.
De vrouw stelt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de inboedel. De man betwist dit en stelt dat er ook geen sprake is van een waardevolle inboedel.
4.5.23.
Nu de woning onder het Marokkaanse recht is aangeschaft, houdt de rechtbank het er voor dat ook de inboedel onder het Marokkaanse recht valt. D rechtbank overweegt dat ten aanzien van de inboedel uit artikel 34 Mud het volgende voortvloeit:
A hetgeen de echtgenote heeft meegebracht aan uitzet wordt beschouwd als haar eigendom.
Indien er een geschil is over de overige huishoudelijke inboedel, dan volgt men bij de verdeling daarvan de algemene beginselen van het bewijsrecht.
Indien geen van beiden in staat is bewijs over te leggen, wordt afgegaan op de eed van de echtgenoot met betrekking tot hetgeen volgens gebruik van mannen is, en op de eed van de echtgenote met betrekking tot hetgeen volgens gebruik van vrouwen is.
Gaat het om hetgeen volgens gebruik van (zowel) mannen en vrouwen is, dan leggen zij beiden de eed af en verdelen het. Indien een van hen weigert de eed af te leggen en de ander zweert (wel) dan wordt ten gunste van de laatste vonnis gewezen.
Gelet op artikel 34 Mud zijn de inboedelgoederen die de vrouw heeft ingebracht haar eigendom. De rechtbank zal daarom bepalen dat aan de vrouw toebehoren de goederen die zij heeft ingebracht.
Bruidsschat van de vrouw
4.5.24.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw in beginsel nog recht heeft op betaling van een (deel van de) bruidsschat. Wel verschillen partijen van mening over het bedrag dat de vrouw nog toekomt. De vrouw stelt dat de bruidsschat een waarde vertegenwoordigt van € 1.020,-, terwijl de man stelt dat het nog om een bedrag van € 950,- gaat. De man voert aan dat hierover ook een procedure in Marokko loopt.
4.5.25.
Voor zover er al een procedure in Marokko zou lopen, ziet de rechtbank geen aanleiding de behandeling van het verzoek op dit punt aan te houden. De rechtbank beschikt over onvoldoende gegevens waaruit blijkt dat er daadwerkelijk een procedure aanhangig is en wat de stand van zaken daarvan is. Nu dit tussen partijen niet in geschil is, zal de rechtbank de man veroordelen tot het betalen van de bruidsschat. De rechtbank stelt het bedrag vast op € 950,- nu de vrouw tegenover de betwisting door de man onvoldoende stelt op grond waarvan van een hoger bedrag uit dient te gaan. De rechtbank zal aldus beslissen.

4.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/593193 / FA RK 15-6314:
- spreekt de
echtscheidinguit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [datum] ;
- stelt de hoofdverblijfplaats van voornoemde minderjarigen vast bij de vrouw;
- bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van heden: de man de voornoemde minderjarigen eenmaal per veertien dagen van vrijdag 14.00 uur na school tot zondagmiddag 17.00 bij zich heeft, waarbij de man [minderjarige 2] van school haalt en [minderjarige 1] zelf naar de man toe gaat en de man de kinderen op zondag weer bij de vrouw brengt en dat de man voorst de helft van de schoolvakanties de kinderen bij zich heeft;
- bepaalt dat de man € 48,- (zegge: achtenveertig euro) per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
- bepaalt dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van de uitspraak der echtscheiding huurster van de echtelijke woning te [adres] zal zijn;
- verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte;
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/611869 / FA RK 16-4848:
- stelt de verdeling van de vanaf 23 april 2013 bestaande huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast:

Aan de vrouw worden toegedeeld:

- de auto;
- de op haar naam staande bankrekening(en), onder de verplichting de helft van het saldo d.d. 15 augustus 2015 aan de man te vergoeden;

Aan de man worden toegedeeld:

- de op zijn naam staande bankrekening(en), onder de verplichting de helft van het saldo d.d. 15 augustus 2015 aan de vrouw te vergoeden;
- bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de schuld aan de Nederlandse Voorschotbank, de creditcard schulden per 15 augustus 2015 en de (eventuele) belastingschulden per 15 augustus 2015;
- bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor de huurachterstand per 15 augustus 2015;
- stelt vast dat aan de vrouw toebehoren de inboedelgoederen van de woning te Marokko die door haar zijn ingebracht;
- veroordeelt de man om in het kader van de bruidsschat € 950,- (negenhonderd vijftig euro) aan de vrouw te betalen;
- veroordeelt de vrouw tot afgifte van de originele eigendomspapieren van de woning te Marokko aan de man binnen vijf dagen na deze beschikking;
- verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. R.M. Troost, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.J. van der Veen, griffier, op 22 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).