ECLI:NL:RBAMS:2017:1575

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
C/13/623380 / KG ZA 17-132
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsgebouw door krakers wegens geluidsoverlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Proefstation B.V. en twee gedaagden die zich zonder toestemming in een bedrijfsgebouw bevonden. Proefstation, eigenaar van het perceel en het bedrijfsgebouw, vorderde ontruiming van het terrein en het gebouw vanwege overlast veroorzaakt door de gedaagden, die deel uitmaakten van een groep krakers. De rechtbank oordeelde dat Proefstation voldoende spoedeisend belang had bij de ontruiming, omdat de gedaagden overlast veroorzaakten voor de huurders van de omliggende bedrijfsunits. De rechtbank overwoog dat de gedaagden zich onrechtmatig op het terrein bevonden en dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend, ondanks dat de identiteit van de gedaagden niet kon worden achterhaald. De rechtbank weegt de belangen van Proefstation zwaarder dan die van de gedaagden, die stelden dat ontruiming inbreuk maakte op hun huisrecht. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, en de gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden uitgevoerd tegen de gedaagden en tegen ieder die zich op het terrein bevindt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/623380 / KG ZA 17-132 MvdV/MN
Vonnis in kort geding van 9 maart 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROEFSTATION B.V.,
gevestigd te Hoevelaken,
eiseres bij dagvaarding van 10 februari 2017,
advocaat mr. D.G. Lasschuit te Leiden,
tegen
HEN DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK, OF GEDEELTEN DAARVAN, GELEGEN TE [adres],
van wie zijn verschenen
1.
[gedaagde sub 1],
2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E. Tamas te ’s-Gravenhage,
gedaagden.
Partijen zullen hierna Proefstation, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 23 februari 2017 heeft Proefstation gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Proefstation heeft producties en een pleitnota in het geding gebracht. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben producties in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aan de kant van Proefstation aanwezig [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] met mr. Lasschuit. Verder waren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aanwezig met mr. Tamas.

2.De feiten

2.1.
Proefstation is eigenaar van het perceel en de opstallen aan de [adres] . Op het perceel bevindt zich een bedrijfsgebouw, waarin Business Center Proefstation is gevestigd. In dit business center worden bedrijfsunits verhuurd.
2.2.
In januari 2017 zijn het perceel en bedrijfsgebouw in gebruik genomen door een groep krakers, onder wie [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Deze groep krakers noemen zichzelf de “Mobiele Woonunit Zenit”.
2.3.
Bij brief van 11 januari 2017 heeft deze woongroep Proefstation meegedeeld dat zij het perceel en bedrijfsgebouw in gebruik hebben genomen, dat zij het gebouw en terrein zullen opknappen en onderhouden en dat zij een gebruikersovereenkomst met Proefstation willen afsluiten.
2.4.
Bij brief van 19 januari 2017 heeft de woongroep de buurt erover geïnformeerd dat zij het bedrijfsgebouw in gebruik hebben genomen en dat zij daarin een centrum voor culturele en creatieve projecten willen stichten.

3.Het geschil

3.1.
Proefstation vordert samengevat - gedaagden te veroordelen om het bedrijfsgebouw en -terrein aan de [adres] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, met de bepaling dat dit vonnis binnen een termijn van een jaar ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich daar ten tijde van de tenuitvoerlegging bevindt of binnen treedt en telkens wanneer zich dat voordoet. Ook vordert Proefstation om gedaagden in de kosten van deze procedure te veroordelen.
3.2.
Proefstation heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat het zonder toestemming in gebruik nemen van het terrein en bedrijfsgebouw een inbreuk op haar eigendomsrecht is en ook onrechtmatig is jegens haar. Daarnaast is het kraken van een onroerende zaak een misdrijf, op grond van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht. Blijkens de wetsgeschiedenis is het belang van die bepaling vooral gelegen in de bescherming van het eigendomsrecht van de ander.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Proefstation heeft voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de identiteit van gedaagden niet heeft kunnen achterhalen. Daardoor kon Proefstation niet voldoen aan het bepaalde in artikel 45 lid 3 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hoewel gedaagden voorafgaande aan het uitbrengen van de dagvaarding niet zijn verzocht om zich bekend te maken en onduidelijk is of de deurwaarder de Basisregistratie Personen (BRP) heeft geraadpleegd, kon in dit geval worden volstaan met het anoniem dagvaarden op grond van artikel 61 Rv. Proefstation heeft een afschrift van de dagvaarding in een gesloten envelop achtergelaten op het adres [adres] en ook is het exploot aangekondigd in het (te Aalsmeer verschijnend) dagblad “Nederlands Dagblad”. Ter zitting is niet gebleken dat één of meer van de niet verschenen gedaagden op het desbetreffende adres staan ingeschreven in de BRP. Nu tenslotte de “Mobiele woonunit Zenit” blijkens de overgelegde correspondentie een hechte groep vormt en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (die ook bij deze groep behoren) wel ter zitting zijn verschenen met hun raadsman, is voldoende aannemelijk te achten dat ook de andere (niet verschenen) gedaagden op de hoogte waren van deze procedure en zitting.
De dagvaarding is dan ook rechtsgeldig betekend aan de niet verschenen gedaagden, zodat tegen hen verstek zal worden verleend.
4.2.
Als onbetwist staat vast dat gedaagden zich zonder recht of titel op het terrein en in het bedrijfsgebouw bevinden, waarmee zij onrechtmatig jegens Proefstation handelen. Een vordering tot ontruiming is in kort geding evenwel slechts toewijsbaar, indien de eigenaar van de onroerende zaak daarbij een spoedeisend belang heeft, waarbij uitgangspunt is dat ontruiming niet tot ongerechtvaardigde leegstand mag leiden.
4.3.
Niet is in geschil dat het oude bedrijfsgebouw op een braakliggend terrein ligt en zich in een vervallen toestand bevindt. Niet is gebleken dat Proefstation op dit moment (voldoende) concrete plannen heeft om het perceel met opstallen op korte termijn te (her)ontwikkelen dan wel te verkopen. Niet uit te sluiten valt dat toewijzing van de vordering tot ontruiming tot hernieuwde leegstand zal leiden. In zoverre bestaat dan ook geen spoedeisend belang bij de vordering tot ontruiming.
4.4.
Proefstation heeft verklaard dat haar spoedeisend belang bij de ontruiming er met name in is gelegen dat zij als verhuurder niet het rustig en ongestoord genot van het gehuurde aan haar huurders van de omliggende bedrijfsunits kan verschaffen door de overlast die gedaagden veroorzaken. Deze huurders hebben bij Proefstation geklaagd last te hebben van lawaai door de onderhouds- en opknapwerkzaamheden van gedaagden op het terrein en/of in het gebouw, en door hun creatieve werkzaamheden in het gebouw en op het terrein. Ook hebben zij veel last van het geblaf van de vier honden van gedaagden, van de rotzooi die gedaagden maken en van de verpaupering van het terrein. Veel huurders organiseren cursussen, lezingen, trainingen, healings en andere bijeenkomsten in de bedrijfsunits, en ondervinden grote hinder door de voortdurende (geluids)overlast. Ook is in één van de verhuurde bedrijfsunits een geluidsstudio gevestigd waar grote delen van de dag niet kan worden gewerkt vanwege het lawaai op het naastgelegen terrein. Dit alles heeft bij meerdere huurders al tot afzeggingen en verlies van klanten en omzet geleid, aldus Proefstation. Daar komt bij dat Proefstation niet verzekerd is zolang het bedrijfsgebouw gekraakt is. Verder bevindt zich veel asbest in het bedrijfsgebouw, waardoor sprake is van een gezondheidsrisico voor gedaagden. Tot slot vreest Proefstation dat het bedrijfsgebouw zal worden gebruikt voor hennepteelt.
4.5.
Daar tegenover staat het belang van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij afwijzing van de vordering tot ontruiming en tot voortzetting van hun verblijf op het terrein en/of in het bedrijfsgebouw. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen in dit verband dat de ontruiming inbreuk maakt op hun huisrecht als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Proefstation betwist dat er sprake is van een huisrecht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , omdat er niet in het bedrijfsgebouw wordt gewoond maar zij in hun mobiele woningen op het terrein verblijven. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gesteld dat zij wel (ook) in het bedrijfsgebouw wonen en slapen, namelijk in de kamers beneden waar zij hun matrassen hebben neergelegd. Hoewel zij deze stelling niet nader hebben onderbouwd (bijvoorbeeld aan de hand van foto’s), kan gelet op alle omstandigheden van het geval (gedaagden verblijven in campers en caravans op het terrein en hebben een gezamenlijke leefruimte in het gebouw) gesproken worden van een huisrecht op het perceel. In dit verband wordt (ook) verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 juni 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:CA3417.
4.6.
Overwogen wordt dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat Proefstation, althans de huurders van haar business units, aanzienlijke (geluids)overlast ervaren door de aanwezigheid van en de (creatieve) werkzaamheden door gedaagden in het bedrijfsgebouw en op het terrein. Zo wordt daar door gedaagden bijvoorbeeld hout bewerkt met zaagmachines, zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ter zitting hebben verklaard. Zij zijn van plan om het gebouw op te knappen met allerlei soorten bouwmateriaal, zoals ruiten, plexiglas, planken, cement of stenen. Dat moet allemaal bewerkt en/of op maat gemaakt worden. Het business center, waar de huurders zich bevinden, ligt niet ver van het terrein van gedaagden, zodat voldoende aannemelijk is dat zij door al deze werkzaamheden geluidsoverlast (zullen) ervaren. Ook is niet aannemelijk dat door de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangevoerde omstandigheid dat hun honden anti-blafbanden dragen, de totale geluidsoverlast binnen de perken blijft. Dat de huurders (ook) geluidsoverlast door overvliegend vliegverkeer moeten accepteren, zoals door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is gesteld, maakt dat niet anders.
De stellingen dat er veel asbest in het bedrijfsgebouw aanwezig is, dat het niet mogelijk is om het pand vanwege de aanwezigheid van krakers te verzekeren en dat sprake is van een verhoogd brandgevaar heeft Proefstation niet voldoende onderbouwd (bijvoorbeeld door overlegging van stukken, zoals een rapport van een asbestonderzoek en verklaringen van een verzekeraar en/of een deskundige over de brandveiligheid van het pand), zodat dit bij de beoordeling buiten beschouwing blijft.
4.7.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben naast de omstandigheid dat er sprake is van woningnood, meer in het bijzonder gebrek aan een verblijf waar zij zowel kunnen wonen als werken, geen bijkomende omstandigheden aangevoerd die hun belang bij voortzetting van het verblijf op het perceel, waar zij nog maar kort verblijven, nader onderbouwen. Niet voldoende is gebleken dat zij met hun mobiele woningen nergens anders terecht kunnen. Ook is onvoldoende concreet toegelicht dat van een voor hen acute en onaanvaardbare situatie sprake is.
4.8.
Alles afwegende wegen de belangen van Proefstation in dit geval zwaarder, ook wanneer ervan uitgegaan wordt dat er sprake is van een huisrecht aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . De conclusie is dat Proefstation voldoende spoedeisend belang heeft bij ontruiming. De vordering van Proefstation zal worden toegewezen.
4.9.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben nog verzocht om eerst bij burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer inlichtingen in te winnen ex artikel 557a lid 2 Rv. De voorzieningenrechter ziet daartoe echter geen aanleiding.
4.10.
Jegens de niet verschenen gedaagden komt de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering is derhalve ook jegens hen toewijsbaar.
4.11.
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Proefstation worden begroot op:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
816,00
totaal € 1.514,42
te vermeerderen met de kosten van de in artikel 61 Rv voorgeschreven advertentie.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden;
5.2.
veroordeelt gedaagden om binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis het terrein en het bedrijfsgebouw gelegen aan de [adres] met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Proefstation zijn, te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Proefstation te stellen;
5.3.
bepaalt dat deze veroordeling binnen de in art. 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet;
5.4.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van Proefstation tot op heden begroot op € 1.514,42, vermeerderd met de kosten voor de in artikel 61 Rv voorgeschreven advertentie;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.J. Niersman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: MN