ECLI:NL:RBAMS:2017:1568

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
13/650971-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en drugshandel met betrekking tot cocaïne, MDMA en amfetamine

Op 9 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en witwassen. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon op 2 juli 2012, toen de verdachte werd aangehouden na een staande houding door de politie. Tijdens de doorzoeking van zijn woning werden aanzienlijke hoeveelheden cocaïne, MDMA en amfetamine aangetroffen, evenals grote geldbedragen. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor een van de ten laste gelegde feiten, maar eiste bewezenverklaring voor de andere feiten. De verdediging voerde aan dat de staande houding en fouillering onrechtmatig waren, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende reden was voor de staande houding en fouillering op basis van de omstandigheden en het dossier. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het voorhanden hebben van verdovende middelen en het witwassen van geld, en sprak hem vrij van een ander feit. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. Tevens werden de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650971-12 (Promis)
Datum uitspraak: 9 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het [adres 1] , [postcode] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Diependaal en van wat de raadsman van verdachte, mr. S.J. Römer, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 2 juli 2012 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 20 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en / of 5.418 pillen MDMA en/of 819 gram amfetamine en/of 10,8 gram mannitol, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of mannitol, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 2 juli 2012, in elk geval in of omstreeks de periode van 16 mei 2012 tot en met 2 juli 2012 te Amsterdam, althans in Nederland,
- geldbedragen ter hoogte van (in totaal) 225.040 euro en/of
- ongeveer 10.000 euro (in Peruaanse sol) en/of
- 22.500 euro, in elk geval 10.000 euro, althans een geldbedrag en/of
- 14.782,76 euro voorhanden heeft gehad en/of
- een (personen)auto (BMW, [kenteken] ) voorhanden heeft gehad en/of van een (personen)auto (BMW, [kenteken] ) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp (geheel of gedeeltelijk) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 2 juli 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een rijbewijs ten name van [aangever] heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 2 juli 2012 te Amsterdam opzettelijk een rijbewijs ten name van [aangever] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder/houder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het door haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde feit en bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten. Zij heeft verder, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de staande houding van verdachte rechtmatig is geweest. Gezien de door de verbalisant beschreven situatie was er sprake van een redelijk vermoeden van schuld met betrekking tot een delict als bedoeld in de Opiumwet. De fouillering van verdachte was onrechtmatig omdat er geen sprake was van ernstige bezwaren jegens verdachte. Hierdoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. In het onderhavige geval kan worden volstaan met de constatering van dit vormverzuim en kunnen de gevonden goederen worden gebruikt voor het bewijs. Het nadeel dat verdachte door dit vormverzuim heeft ondervonden, namelijk het ontdekken van het zakje speed in zijn zak, is niet een door verdachte opgelopen nadeel dat bescherming geniet.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar zijn pleitnota, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de staande houding en fouillering van verdachte onrechtmatig zijn geweest en dat in beide gevallen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. Er is geen sprake geweest van redelijk vermoeden van schuld voor een delict als bedoeld in de Opiumwet. Evenmin is er, na de staande houding van verdachte, sprake geweest van ernstige bezwaren voor een delict als bedoeld in de Opiumwet waardoor verdachte gefouilleerd zou mogen worden. Dit onrechtmatige optreden van de politie dient tot gevolg te hebben dat alles wat na de staande houding en de fouillering bij verdachte is gevonden, moet worden uitgesloten van het bewijs. Er is voldaan aan de factoren die genoemd worden in artikel 359a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte dient bij uitsluiting van het gevonden bewijs, te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Staande houding en fouillering
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit het dossier. De verbalisant heeft waargenomen dat een man naar een stilstaande auto liep en instapte. De auto heeft langzaam een kort rondje gereden en stopte weer bij dezelfde plek als waar de man instapte. Tijdens het rijden zag de verbalisant dat de bestuurder en de bijrijder zich naar elkaar toe bogen. De bijrijder stapte vervolgens weer uit en liep weg. De verbalisant omschrijft dit, op basis van zijn ervaring, als een bekende modus operandi voor de handel in verdovende middelen in de betreffende buurt. Dat de staande houding het gevolg is van subjectieve vooroordelen van de verbalisant, zoals door de verdediging is betoogd, vindt geen steun in het dossier.
Voordat de verbalisant de beslissing nam dat de persoon in de auto (verdachte) moest worden staande gehouden, heeft hij nader onderzoek gedaan naar eventuele antecedenten van de tenaamgestelde van de auto. Daaruit bleek dat deze persoon in de politiesystemen voorkomt als verdachte van handel in verdovende middelen. Pas na deze bevestiging heeft de verbalisant een motoragent opdracht gegeven om verdachte staande te houden met het doel om verdachte aan een fouillering te onderwerpen als bedoeld in de Opiumwet.
Anders dan de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de voornoemde feiten en omstandigheden niet alleen een redelijk vermoeden van schuld, maar ook ernstige bezwaren vormen voor een delict als bedoeld in de Opiumwet. De verbalisant heeft verdachte dan ook staande mogen (laten) houden én mogen fouilleren op grond van artikel 9a van de Opiumwet. Van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is derhalve geen sprake.
4.3.2.
Bewijsoverweging
Vrijspraak van het onder feit 3, primair, tenlastegelegde:
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier geen aanknopingspunten dat verdachte het rijbewijs van [aangever] heeft geheeld. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder feit 3, primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde:
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verduistering van het paspoort van [aangever] , een bekende van verdachte. Het rijbewijs is op 2 juli 2012 bij verdachte aangetroffen en [aangever] heeft op 2 juli 2012 bij de politie melding gedaan van vermissing van zijn rijbewijs. Verdachte gebruikte dit rijbewijs om zich te legitimeren bij zijn staande houding. Het onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde kan daarom worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Op 2 juli 2012 wordt de woning van verdachte aan [adres 2] te [woonplaats] doorzocht. Bij deze doorzoeking worden 5418 pillen met MDMA, 819 gram amfetamine en 20 gram cocaïne gevonden. Verdachte verklaart alleen in de woning te wonen en de enige te zijn met een sleutel. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van deze verdovende middelen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij diverse geldbedragen en een auto heeft witgewassen.
Enig misdrijf
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, lid 1 onder b Sr (witwassen) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Vermoeden van witwassen
Tijdens het doorzoeken van de auto en de woning van verdachte zijn verschillende grote geldbedragen gevonden, namelijk:
  • € 26.500,- in het dashboardkastje van de auto. Verdachte heeft over dit geldbedrag verklaard dat het geld van iemand anders is en dat hij dit geld weg moest brengen. Verdachte heeft echter niets willen verklaren over de persoon van wie het geld zou zijn. Deze verklaring kan daarom niet gecontroleerd of geverifieerd worden;
  • € 194.990 in een plastic Albert Heijntas achter de bijrijdersstoel waarover verdachte heeft verklaard dat hij ook dit geld van die persoon weg moest brengen, maar dat hij niet wist dat het om zo’n groot geldbedrag ging. De rechtbank acht het echter onaannemelijk dat iemand een dergelijk groot geldbedrag in de auto van verdachte heeft gelegd zonder tegen hem te zeggen om hoeveel geld het gaat. Zelfs indien de verklaring van verdachte wordt gevolgd geldt dat hij een contant geldbedrag van enige omvang in een plastic tas heeft aangenomen om weg te brengen, kennelijk zonder daarover enige vraag te stellen. € 3.550,- in een laptoptas achterin de auto. Verdachte heeft verklaard dat dit geld van hem is;€ 10.000,- in Peruaanse Sol in de woning van verdachte. Nu niemand anders dan verdachte een sleutel van zijn woning heeft en hij daar alleen woont wordt aangenomen dat verdachte weet moet hebben gehad van de Peruaanse Sol in zijn woning;
  • Verder blijkt dat verdachte een BMW met [kenteken] ter waarde van € 22.500,- heeft gekocht waarvan hij € 10.000,- contant heeft betaald. Dit is de auto waarin verdachte uiteindelijk is aangehouden.
  • Ook heeft verder een motorfiets gekocht er waarde van € 14.782,76 waarvan hij € 5.000,- contant heeft betaald.
Hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met enig misdrijf, is gelet op de hoogte en samenstelling van de genoemde contante geldbedragen het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd. Dit vermoeden wordt versterkt door het veiligheidsrisico dat van een dergelijke wijze van vervoer en/of bewaren van een dergelijk bedrag uitgaat. Van verdachte mag onder de gegeven omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, welke verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft geen nadere concrete en verifieerbare verklaringen over de herkomst van het geld in zijn auto of woning af willen leggen terwijl dat onder de gegeven omstandigheden wel op zijn weg lag. Gelet op het legale inkomen van verdachte zijn de genoemde geldbedragen, de aankoop van de motorfiets en de aanbetaling van de BMW niet te verklaren. Van een legale herkomst geeft het dossier geen blijk. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de gevonden geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit op zijn minst had moeten vermoeden. Daarmee kan worden bewezen dat verdachte deze geldbedragen heeft witgewassen.
De BMW en de motorfiets heeft verdachte gekocht met geld dat naar het oordeel van de rechtbank evenmin afkomstig is uit enige legale bron. Daarvoor geldt hetzelfde als hiervoor overwogen. Het voorhanden hebben en gebruiken van deze BMW is in beide hiervoor genoemde gevallen daarom eveneens een strafwaardige gedraging. Het onder feit 2 ten laste gelegde kan in zijn geheel worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.3.2.vervatte bewijsoverwegingen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 2 juli 2012 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 20 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en 5.418 pillen MDMA en 819 gram amfetamine;
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 16 mei 2012 tot en met 2 juli 2012 te Amsterdam,
- geldbedragen ter hoogte van in totaal 225.040 euro en
- ongeveer 10.000 euro (in Peruaanse sol) en
- 10.000 euro en
- 14.782,76 euro
voorhanden heeft gehad en
- een personenauto (BMW, [kenteken] ) voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs kon vermoeden dat bovenomschreven geldbedragen en voorwerp (geheel of gedeeltelijk) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Ten aanzien van feit 3, subsidiair:
op 2 juli 2012 te Amsterdam opzettelijk een rijbewijs ten name van [aangever] , toebehorende aan [aangever] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder/houder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen. Ten aanzien van het beslag vordert de officier van justitie de verbeurdverklaring van het geld en de telefoons en de onttrekking aan het verkeer van de verdovende middelen. De overige in beslag genomen goederen kunnen terug naar verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te hoog is. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de straf die nu geëist wordt hoger is dan het transactievoorstel dat aan verdachte is gedaan, te weten een geldboete ter hoogte van de waarde van de BMW en afstand van alles wat in beslag is genomen. Gezien het transactievoorstel heeft verdachte erop mogen vertrouwen dat er een geldboete geëist zou worden in plaats van een taakstraf of een gevangenisstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
In de woning van verdachte is een grote hoeveelheid MDMA, amfetamine en cocaïne gevonden. Die hoeveelheid vertegenwoordigt een zeer aanzienlijke waarde en duidt er op dat de verdovende middelen bestemd waren voor verdere verspreiding en handel. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag en een BMW en heeft hij een rijbewijs verduisterd. Gebruik van (hard)drugs kan schade berokkenen aan gebruikers en de handel er omheen werkt direct en indirect vele vormen van (zware) criminaliteit in de hand, waaronder witwassen. Verdachte heeft bij dit alles gehandeld uit eigen financieel gewin en daarbij geen oog gehad voor de risico’s voor de volksgezondheid en de schade voor de samenleving die uit het gebruik van (hard)drugs kunnen voortvloeien. Daarbij heeft verdachte geen openheid van zaken gegeven en doet hij zeer lichtzinnig over de hem verweten gedragingen. In de regel is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf daarom passend.
De rechtbank houdt echter ook rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het lange tijdsverloop. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De redelijke termijn van berechting vangt aan vanaf het moment dat door of vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In het onderhavige geval was dat de aanhouding van verdachte op 2 juli 2012. De rechtbank doet uitspraak in deze zaak op 9 maart 2017 ofwel vier jaren en negen maanden na aanvang van de redelijke termijn. Er is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting van twee jaren en negen maanden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die de overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dan ook dat, waar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend wordt geacht, in het onderhavige geval een andere strafmodaliteit opgelegd dient te worden, te weten een taakstraf.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte gezien het transactievoorstel van het Openbaar Ministerie erop heeft mogen vertrouwen dat er bij een veroordeling slechts een geldboete zou worden opgelegd ter hoogte van dit, door verdachte afgewezen, transactievoorstel. De rechtbank merkt daarover op dat dit voorstel niet alleen betrekking heeft gehad op een transactie ter hoogte van de waarde van de BMW, maar ook op het doen van afstand van alle bij verdachte in beslag genomen gelden, wat een veelvoud betreft van de waarde van de BMW. Daarnaast is het Openbaar Ministerie vrij om een voorstel te doen over de afhandeling van een strafzaak. De transactie, zoals deze is voorgesteld, is geen strafeis, noch een voorbode daarvan. Verdachte komt daarom geen gerechtvaardigd vertrouwen toe dat zijn strafzaak zou worden afgedaan met een geldboete overeenkomstig het transactievoorstel.
Alles overwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden in combinatie met een taakstraf voor de duur van 240 uur passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte is een groot aantal voorwerpen in beslag genomen, zoals weergegeven in de als bijlage II opgenomen beslaglijst op naam van verdachte.
Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn geldbedragen, genoemd onder nummers 1, 2, 3, 5, 9, 16 en 20, een personenauto genoemd onder nummer 8, een telefoon genoemd onder nummer 5, en een sealmachine genoemd onder nummer 9 in beslag genomen. Gebleken is dat deze geldbedragen zijn verkregen door enig misdrijf en dat de auto is gebruikt voor het onder feit 2 bewezen verklaarde. De goederen onder nummers 5 en 9 zijn eveneens gebruikt voor het plegen van een misdrijf. Deze goederen zullen derhalve verbeurd worden verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn verdovende middelen, genoemd onder nummers 10, 19 en 24, in beslag genomen. Deze voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer nu de voorwerpen van zodanige aard zijn dat bezit daarvan in strijd is met de wet.
Retour rechthebbende
De onder de nummers 4, 6, 7, 11, 12, 13, 14, 15 en 22 in beslag genomen voorwerpen behoren aan verdachte toe en zullen aan hem worden geretourneerd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 57, 63, 321 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 Opiumwet.
Deze wettelijk voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Spreekt verdachte vrij van het onder 3 primair ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
-
Handelen in strijd met artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 2:
-
Witwassen
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
-
verduistering
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beslag:
  • Verklaart verbeurd de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder nummer
  • Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder nummer
  • Gelast de teruggave aan [verdachte] van de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en B.M. van Heemst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2017.