4.3.1.Staande houding en fouillering
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit het dossier. De verbalisant heeft waargenomen dat een man naar een stilstaande auto liep en instapte. De auto heeft langzaam een kort rondje gereden en stopte weer bij dezelfde plek als waar de man instapte. Tijdens het rijden zag de verbalisant dat de bestuurder en de bijrijder zich naar elkaar toe bogen. De bijrijder stapte vervolgens weer uit en liep weg. De verbalisant omschrijft dit, op basis van zijn ervaring, als een bekende modus operandi voor de handel in verdovende middelen in de betreffende buurt. Dat de staande houding het gevolg is van subjectieve vooroordelen van de verbalisant, zoals door de verdediging is betoogd, vindt geen steun in het dossier.
Voordat de verbalisant de beslissing nam dat de persoon in de auto (verdachte) moest worden staande gehouden, heeft hij nader onderzoek gedaan naar eventuele antecedenten van de tenaamgestelde van de auto. Daaruit bleek dat deze persoon in de politiesystemen voorkomt als verdachte van handel in verdovende middelen. Pas na deze bevestiging heeft de verbalisant een motoragent opdracht gegeven om verdachte staande te houden met het doel om verdachte aan een fouillering te onderwerpen als bedoeld in de Opiumwet.
Anders dan de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de voornoemde feiten en omstandigheden niet alleen een redelijk vermoeden van schuld, maar ook ernstige bezwaren vormen voor een delict als bedoeld in de Opiumwet. De verbalisant heeft verdachte dan ook staande mogen (laten) houden én mogen fouilleren op grond van artikel 9a van de Opiumwet. Van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is derhalve geen sprake.
4.3.2.Bewijsoverweging
Vrijspraak van het onder feit 3, primair, tenlastegelegde:
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier geen aanknopingspunten dat verdachte het rijbewijs van [aangever] heeft geheeld. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder feit 3, primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde:
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verduistering van het paspoort van [aangever] , een bekende van verdachte. Het rijbewijs is op 2 juli 2012 bij verdachte aangetroffen en [aangever] heeft op 2 juli 2012 bij de politie melding gedaan van vermissing van zijn rijbewijs. Verdachte gebruikte dit rijbewijs om zich te legitimeren bij zijn staande houding. Het onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde kan daarom worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Op 2 juli 2012 wordt de woning van verdachte aan [adres 2] te [woonplaats] doorzocht. Bij deze doorzoeking worden 5418 pillen met MDMA, 819 gram amfetamine en 20 gram cocaïne gevonden. Verdachte verklaart alleen in de woning te wonen en de enige te zijn met een sleutel. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van deze verdovende middelen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij diverse geldbedragen en een auto heeft witgewassen.
Enig misdrijf
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, lid 1 onder b Sr (witwassen) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Vermoeden van witwassen
Tijdens het doorzoeken van de auto en de woning van verdachte zijn verschillende grote geldbedragen gevonden, namelijk:
- € 26.500,- in het dashboardkastje van de auto. Verdachte heeft over dit geldbedrag verklaard dat het geld van iemand anders is en dat hij dit geld weg moest brengen. Verdachte heeft echter niets willen verklaren over de persoon van wie het geld zou zijn. Deze verklaring kan daarom niet gecontroleerd of geverifieerd worden;
- € 194.990 in een plastic Albert Heijntas achter de bijrijdersstoel waarover verdachte heeft verklaard dat hij ook dit geld van die persoon weg moest brengen, maar dat hij niet wist dat het om zo’n groot geldbedrag ging. De rechtbank acht het echter onaannemelijk dat iemand een dergelijk groot geldbedrag in de auto van verdachte heeft gelegd zonder tegen hem te zeggen om hoeveel geld het gaat. Zelfs indien de verklaring van verdachte wordt gevolgd geldt dat hij een contant geldbedrag van enige omvang in een plastic tas heeft aangenomen om weg te brengen, kennelijk zonder daarover enige vraag te stellen. € 3.550,- in een laptoptas achterin de auto. Verdachte heeft verklaard dat dit geld van hem is;€ 10.000,- in Peruaanse Sol in de woning van verdachte. Nu niemand anders dan verdachte een sleutel van zijn woning heeft en hij daar alleen woont wordt aangenomen dat verdachte weet moet hebben gehad van de Peruaanse Sol in zijn woning;
- Verder blijkt dat verdachte een BMW met [kenteken] ter waarde van € 22.500,- heeft gekocht waarvan hij € 10.000,- contant heeft betaald. Dit is de auto waarin verdachte uiteindelijk is aangehouden.
- Ook heeft verder een motorfiets gekocht er waarde van € 14.782,76 waarvan hij € 5.000,- contant heeft betaald.
Hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met enig misdrijf, is gelet op de hoogte en samenstelling van de genoemde contante geldbedragen het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd. Dit vermoeden wordt versterkt door het veiligheidsrisico dat van een dergelijke wijze van vervoer en/of bewaren van een dergelijk bedrag uitgaat. Van verdachte mag onder de gegeven omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, welke verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft geen nadere concrete en verifieerbare verklaringen over de herkomst van het geld in zijn auto of woning af willen leggen terwijl dat onder de gegeven omstandigheden wel op zijn weg lag. Gelet op het legale inkomen van verdachte zijn de genoemde geldbedragen, de aankoop van de motorfiets en de aanbetaling van de BMW niet te verklaren. Van een legale herkomst geeft het dossier geen blijk. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de gevonden geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit op zijn minst had moeten vermoeden. Daarmee kan worden bewezen dat verdachte deze geldbedragen heeft witgewassen.
De BMW en de motorfiets heeft verdachte gekocht met geld dat naar het oordeel van de rechtbank evenmin afkomstig is uit enige legale bron. Daarvoor geldt hetzelfde als hiervoor overwogen. Het voorhanden hebben en gebruiken van deze BMW is in beide hiervoor genoemde gevallen daarom eveneens een strafwaardige gedraging. Het onder feit 2 ten laste gelegde kan in zijn geheel worden bewezen.