Op 2 juni 2016 is de veroordeelde door de meervoudige strafkamer te Amsterdam veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van tachtig uren. Bij deze veroordeling is ook een vervangende hechtenis van veertig dagen opgelegd voor het geval de taakstraf niet naar behoren zou worden uitgevoerd. Daarnaast is een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één maand omgezet in een taakstraf van zestig uren, met een vervangende hechtenis van dertig dagen. Het Openbaar Ministerie heeft op 1 december 2016 de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevolen, wat op 30 december 2016 aan de veroordeelde is betekend.
De veroordeelde heeft op 23 januari 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Tijdens de zitting op 24 februari 2017 heeft de rechtbank de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsvrouw gehoord. De veroordeelde verklaarde dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische problemen en financiële moeilijkheden, de taakstraf niet had kunnen uitvoeren. De raadsvrouw pleitte voor een tweede kans voor de veroordeelde, gezien zijn medicatietrouw en de positieve ontwikkelingen in zijn leven.
De rechtbank heeft de stukken in de zaak bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat, ondanks het niet uitvoeren van de taakstraf, de veroordeelde alsnog in staat is om deze binnen de gestelde termijn uit te voeren. Gezien de persoonlijke belangen van de veroordeelde heeft de rechtbank besloten het bezwaarschrift gegrond te verklaren. Dit betekent dat het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis ongedaan wordt gemaakt en dat de veroordeelde zijn taakstraf kan uitvoeren.