In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de buitenlandse vennootschap SA Societe Air France (hierna: Air France) en een geopposeerde partij. De procedure betreft een verzet dat Air France heeft ingesteld tegen een eerdere beschikking van 28 oktober 2016, waarin zij was veroordeeld tot betaling van € 20,00 aan hoofdsom aan de geopposeerde partij, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De beschikking was genomen op basis van de Europese procedure voor geringe vorderingen, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 861/2007.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Europese verordening geen rechtsmiddel van verzet kent. Dit betekent dat Air France niet-ontvankelijk is in haar verzet. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om het verzet op te vatten als een verzoek om heroverweging, aangezien de gronden daarvoor niet aanwezig zijn. De beslissing van de kantonrechter is genomen na zorgvuldige afweging van de processtukken en de relevante wetgeving.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Europese regelgeving in civiele procedures en de beperkingen die deze regelgeving met zich meebrengt voor partijen die zich in een dergelijke procedure bevinden. De kantonrechter heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, waarmee de transparantie en openbaarheid van de rechtspraak is gewaarborgd.