ECLI:NL:RBAMS:2017:1497

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
13/730030-15, 13/728022-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vijf mannen voor deelname aan een criminele organisatie en wapenhandel

Op 9 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vijf mannen, in de leeftijd van 27 tot 66 jaar, die zijn veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en wapenhandel. De rechtbank heeft gevangenisstraffen opgelegd variërend van 4 jaar tot 5 jaar en 7 maanden. De zaak betreft twee parketnummers: 13/730030-15 (zaak A) en 13/728022-15 (zaak B). De verdachten werden beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en het deelnemen aan een organisatie die zich bezighield met het overtreden van de Wet wapens en munitie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten gedurende een periode van meer dan drie maanden intensief contact met elkaar hadden en regelmatig wapens en munitie verhandelden. De organisatie had een duidelijke structuur en een gemeenschappelijk oogmerk, namelijk het plegen van misdrijven met betrekking tot wapens. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachten betrokken waren bij meerdere wapenoverdrachten en dat er een groot aantal wapens en munitie in beslag is genomen tijdens doorzoekingen van hun woningen.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachten in de organisatie meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de organisatie een ernstige bedreiging vormde voor de openbare orde en veiligheid, vooral gezien de context van liquidaties in Amsterdam op dat moment. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te wijzen op de grote hoeveelheid wapens die in het bezit van de verdachten was en de risico's die dit met zich meebracht voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/730030-15 (zaak A; 13EBETSU-II) en 13/728022-15 (zaak B; 13KIPSATE)
Datum uitspraak: 9 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] , en aldaar feitelijk verblijvende.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16, 19 en 23 januari 2017 en 23 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Kampen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L. de Leon naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A (13EBETSU-II), kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich op 16 maart 2015 heeft schuldig gemaakt aan
wapenbezit en
het bezit van een jammer.
De tekst van de integrale tenlastelegging in zaak A is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Aan verdachte is in zaak B (13KIPSATE), na wijziging ter terechtzitting van 16 januari 2017 en kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 19 januari 2015 tot en met 24 augustus 2015 heeft schuldig gemaakt aan
Deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het overtreden van de Wet wapens en munitie en
Het tezamen en in vereniging verhandelen van wapens.
De tekst van de integrale tenlastelegging in zaak B is opgenomen in bijlage II die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.
Voorvragen
3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Nu het bezit van de in België gevonden wapens ook strafbaar is naar Belgisch recht is de Nederlandse strafwet van toepassing op verdachte. Om die reden leidt de omstandigheid dat deze wapens zich op Belgisch grondgebied bevonden niet tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijkheid is voor zover het die wapens betreft.
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig. Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het wapenbezit in zaak A en zowel de deelname aan de criminele organisatie als de wapenhandel in zaak B. De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd voor het bezit van een jammer, zoals ten laste gelegd in zaak A onder 2.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wapenbezit in zaak A kan worden bewezen. Voor het bezit van de jammer alsmede voor deelname aan de criminele organisatie en wapenhandel heeft de raadsman vrijspraak bepleit, vanwege het gebrek aan redengevend bewijs.
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman bepleit dat die slechts de periode tot de aanhouding van verdachte kan beslaan, nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte na zijn aanhouding enige ten laste gelegde gedraging heeft begaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
-
Start van het onderzoek
Op 29 december 2012 werden in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam twee personen geliquideerd. In het onderzoek dat daarop volgde, genaamd 13EBETSU, werd bij een doorzoeking van de woning van één van de verdachten een koffer aangetroffen, met daarin aanvalswapens en patroonhouders. Op die goederen werd een DNA spoor aangetroffen dat matcht met een spoor dat was aangetroffen in een ontmantelde hennepkwekerij. In die hennepkwekerij is ook het DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: ‘ [medeverdachte 1] ’) aangetroffen. Bij later onderzoek bleek dat het DNA van medeverdachte [verdachte] (hierna: ‘ [verdachte] ’) in de hennepkwekerij en in de zaak 13EBETSU is aangetroffen. Naar [verdachte] werd een onderzoek gestart, onder de naam 13EBETSU-II.
Uit dit onderzoek is gebleken dat [verdachte] veelvuldig contact onderhield met onder meer [medeverdachte 1] en dat zij regelmatig ontmoetingen hadden in café [naam café 1] aan de [straat] te Amsterdam. [medeverdachte 1] is reeds eerder in verband gebracht met wapeninvoer en wapenhandel; zo werd in TCI informatie over [medeverdachte 1] gemeld dat hij recent een partij van 500 vuurwapens had verkocht. Op grond hiervan is het vermoeden gerezen dat onder meer [verdachte] en [medeverdachte 1] zich schuldig maakten aan overtreding van de Wet wapens en munitie en is op 19 januari 2015 een onderzoek gestart met de naam 13KIPSATE. In dit onderzoek zijn vele opsporingsbevoegdheden ingezet en zijn onder meer de volgende bevindingen gedaan.
-
Onderzoeksbevindingen inzake 13KIPSATE
Op 26 januari 2015 is er telefonisch contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , waarin wordt besproken dat zij elkaar zullen ontmoeten. Daarna belt [verdachte] met verdachte (hierna: ‘ [medeverdachte 2] ’) om een afspraak te maken voor een ontmoeting en vraagt hij later, in een ander gesprek, of de spullen al klaar liggen, omdat die andere een week weg is en hij er alleen voor staat. Uit tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] op vakantie zou gaan. Op 27 januari 2015 wordt een ontmoeting geobserveerd tussen [verdachte] , medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: ‘ [medeverdachte 3] ’) en [medeverdachte 2] in het Brabantse Rijen. Op de terugweg naar Amsterdam stoppen [verdachte] en [medeverdachte 3] langs de rijksweg A27 om een vuilniszak weg te gooien. Deze vuilniszak wordt door het observatieteam in beslag genomen en onderzocht. Op de vuilniszak blijen DNA van [medeverdachte 2] en schotresten te zitten.
Op 3 februari 2015 wordt een ontmoeting gezien in Baarle-Nassau tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De peillocaties van de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 1] geven op dat moment ook die omgeving aan. Later belt [verdachte] naar [medeverdachte 3] met de vraag of hij de volgende dag om 12.00 uur opgehaald kan worden, maar [medeverdachte 3] kan niet. De volgende dag, op 4 februari 2015, belt [verdachte] opnieuw naar [medeverdachte 3] om vervoer te regelen. [medeverdachte 4] biedt [verdachte] telefonisch aan hem te rijden in de auto van [medeverdachte 3] , maar dat aanbod wordt door [verdachte] afgeslagen. Daarop belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] , die vervolgens naar de woning van [verdachte] gaat. [verdachte] belt [medeverdachte 2] in een poging een andere afspraak te maken, maar dat lukt [medeverdachte 2] niet. Later op de dag blijken de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 1] uit te peilen bij Oosterhout in Brabant.
Op 8 februari 2015 komt een aantal gesprekken over de tap, die gaan over een komende ontmoeting tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Uit de tap blijkt daarna dat de telefoon van [medeverdachte 1] uitpeilt in Baarle-Nassau. In een later telefoongesprek waarin [verdachte] zegt dat hij in de auto zit, blijkt dat zijn telefoon uitpeilt bij Breukelen. Op datzelfde moment peilt ook de telefoon van [medeverdachte 1] uit in Breukelen.
Op 9 februari 2015 heeft [verdachte] een ontmoeting met [medeverdachte 2] . De auto van [medeverdachte 3] en de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: ‘ [medeverdachte 4] ’) leggen die dag de weg af naar de McDonalds langs de rijksweg A27. De telefoon van [medeverdachte 3] peilt de gehele dag in Amsterdam uit. Op 10 februari 2015 worden [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gezien bij café [naam café 1] , waarna ze naar de woning van [verdachte] gaan. Daar pakt [medeverdachte 3] een opgerolde blauwe plastic tas en vervolgens rijdt hij met [medeverdachte 1] naar de Waalstraat. [medeverdachte 3] overhandigt daar de tas aan een onbekende man, terwijl [medeverdachte 1] vanaf de overkant van de weg zicht houdt op het geheel.
Op 12 februari 2015 wordt gezien dat de auto van [medeverdachte 1] in Turnhout (België) staat bij de woning van [medeverdachte 2] . Later, wanneer die is weggereden, blijkt dat [verdachte] bij [medeverdachte 1] in de auto zit. Een paar dagen later, op 17 februari 2015, hebben [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een ontmoeting met elkaar bij de McDonalds langs de rijksweg A27. Op 19 februari 2015 ontmoeten zij elkaar weer, dit keer bij de woning van [medeverdachte 2] in [plaats 2] , waar ook [medeverdachte 3] bij aanwezig is. Op deze laatste dag rijden [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van [medeverdachte 2] naar de woning van [verdachte] in Amsterdam en verplaatsen zich vervolgens naar café [naam café 1] .
Op 20 februari 2015 blijkt uit een OVC-gesprek dat [medeverdachte 3] een gesprek voert met zijn dochter, waarbij hij ‘pampampampam’ zegt en zegt dat hij er één wil kopen, met demper. [medeverdachte 3] geeft desgevraagd aan dat hij er ook een voor zijn dochter zal kopen, maar niet zo’n neppe als ze in huis hebben. Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] op 24 augustus 2015 wordt een neppistool aangetroffen.
Op 21 februari 2015 hebben [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een ontmoeting in Breda. Daar belt [verdachte] kort met [medeverdachte 1] over auto’s en vraagt hij of hij die moet meenemen. Dat moet van [medeverdachte 1] . Teruggekomen in Amsterdam belt [verdachte] naar [medeverdachte 2] met een bestelling van vijf ijzeren buizen en tien stalen balken, waarop een gesprek volgt over koelkasten. Later op de dag belt [verdachte] terug naar [medeverdachte 2] : het moet tien-tien worden.
Op 22 februari 2015 wordt [medeverdachte 2] door [verdachte] gebeld en spreken ze af in Amsterdam rond 3 of 4 uur. [medeverdachte 2] bevestigt tegenover een onbekende man dat hij naar Amsterdam gaat. [verdachte] spreekt namens ‘wij’ af en zegt dat hij de baas ook bij zich heeft. Uiteindelijk ontmoeten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] elkaar in cafe [naam café 2] te Amsterdam.
Op 27 februari 2015 is [verdachte] bij [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft [verdachte] opgehaald en naar Amsterdam gebracht. Op 28 februari 2015 gaat [verdachte] terug naar Brabant. Hij belt [medeverdachte 2] en zegt dat hij er een stuk eerder is. Nadat [verdachte] bij [medeverdachte 2] is aangekomen, belt hij met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] komt er zo aan, hij is in de buurt.
Op 2 maart 2015 wil [verdachte] een afspraak maken met [medeverdachte 2] in [plaats 2] . Omstreeks 15.00 uur peilt de telefoon van [medeverdachte 1] uit in de omgeving [verdachte] en om 15.30 uur ook die van [verdachte] . Later op de dag, omstreeks 18.45 uur worden [medeverdachte 1] en een persoon genaamd [persoon 1] gezien bij de woning van [verdachte] . Daar wordt gezien dat beiden lange zwarte tassen van 50x70 centimeter dragen van de box van [verdachte] naar de auto van [persoon 1] . Uiteindelijk rijdt [persoon 1] weg. [medeverdachte 1] belt vervolgens naar [verdachte] en daarop komt [verdachte] uit zijn woning en stapt met [medeverdachte 1] in de auto van [medeverdachte 1] . Ze rijden naar café [naam café 1] .
Op 7 maart 2015 vindt er weer een ontmoeting plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . [verdachte] rijdt met [persoon 2] naar (het dorp) [plaats 2] in Brabant, om uiteindelijk door te rijden naar Turnhout. Daar wordt [verdachte] gebeld door [persoon 3] , mede-eigenaar van café [naam café 1] , met de mededeling dat er bezoek is voor [medeverdachte 1] . [verdachte] geeft aan dat hij nu beter niet kan bellen. Als [verdachte] en [persoon 2] in een café zitten, wordt [medeverdachte 2] gebeld door een onbekende man. Deze geeft aan dat [persoon 4] uit Amsterdam er is. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij eraan komt. Dan wordt gezien dat [medeverdachte 2] ook aankomt bij het cafe. Nadat [verdachte] weer terug is in Amsterdam, belt hij [medeverdachte 1] . Hij krijgt de voicemail en spreekt in dat hij er over vijf minuten is.
Op 11 maart 2015 bespreken [verdachte] en [medeverdachte 2] telefonisch dat [verdachte] de volgende dag naar Turnhout gaat. Op 12 maart 2015 zitten [medeverdachte 3] en [verdachte] om 09.53 uur in de auto en bespreken ze dat ze benieuwd zijn wat hij te knallen heeft. Hij heeft ook nog een Kalasjnikov ‘van ons’, aldus [verdachte] . [medeverdachte 3] moet nog wat trommelmagazijnen hebben, rechte. [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn rond lunchtijd bij [medeverdachte 2] in [plaats 2] en sjouwen daar wat spullen, waaronder een kartonnen doos, tussen de woning van [medeverdachte 2] en de auto van [medeverdachte 3] . Ondertussen sms’t [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 1] ‘R is bezoek’ en enige tijd later peilt de telefoon uit in de buurt van cafe [naam café 1] . Kort daarop belt [medeverdachte 4] naar [verdachte] met de vraag hoe laat hij er is. Dat is volgens [verdachte] rond 15.30 uur. [verdachte] en [medeverdachte 3] komen rond 15.00 uur terug bij de woning van [verdachte] . Tijdens de rit naar Amsterdam vraagt [medeverdachte 3] aan [verdachte] wat er met de doos moet gebeuren. [verdachte] antwoordt dat de doos naar de box moet. In Amsterdam aangekomen tilt [medeverdachte 3] de doos dan uit zijn auto en draagt die naar de box bij de woning van [verdachte] . Daarna gaan [verdachte] en [medeverdachte 3] naar cafe [naam café 1] , waar ze een ontmoeting hebben met [medeverdachte 1] .
In de nacht van 12 op 13 maart 2015 vindt een inkijk plaats in de box bij de woning van [verdachte] . Daar treffen verbalisanten een doos aan. In de doos zitten magazijnen voor een Kalasjnikov: tien trommelmagazijnen en tien gebogen magazijnen.
Op 15 maart 2015 vindt in de ochtend een gesprek plaats tussen [medeverdachte 3] en een man genaamd [persoon 8] . [medeverdachte 3] vertelt dat hij met [verdachte] naar België gaat en pas aan het einde van de dag terug is. [persoon 8] vraagt [medeverdachte 3] te informeren wat een nieuwe en wat een tweedehands 9 millimeter kost. Later op de dag, omstreeks lunchtijd, bespreken [medeverdachte 3] en [verdachte] in de auto van [medeverdachte 3] dat een tweedehands vijftien kost en een nieuwe twee en een half. Een CZ is goedkoper, maar een Smit(h) en Wesson zijn duur, aldus [verdachte] . Ook spreekt hij over een magazijn dat verkeerd is. Dat moet er zo bij zitten, want het is een Heckler en Koch. [medeverdachte 3] hoopt dat hij dat ding van [verdachte] heeft, waarop [verdachte] bevestigt dat hij hoopt dat hij er ook munitie bij heeft en een dekentje, want het zijn lange dingen.
In de middag rond 15.00 uur zitten [medeverdachte 3] en [verdachte] weer in de auto en zegt [verdachte] dat hij het bij hem in de badkuip gaat gooien. [medeverdachte 3] stemt in. Dit moet niet in de box, het moet meteen de badkuip in.
Rond 16.30 uur wordt gezien dat [medeverdachte 3] en [verdachte] aankomen bij de woning van [verdachte] . [medeverdachte 3] pakt een langwerpig voorwerp, gewikkeld in een blauw deken, en draagt dat de woning in. De peillocatiegegevens van die dag corresponderen met een route van Amsterdam naar Turnhout en weer terug naar Amsterdam.
Op 16 maart 2015 wordt [verdachte] in de vroege ochtend aangehouden. Zijn woning wordt doorzocht en daar wordt in de badkuip een automatisch vuurwapen aangetroffen, dat is gewikkeld in een blauwe deken. Naast dit vuurwapen worden meerdere geweren aantroffen.
Na de aanhouding van [verdachte] is er op 16 maart 2015 veel - telefonisch - contact tussen de andere verdachten. Zo bellen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] elkaar en wordt besproken dat [medeverdachte 4] vermoedt dat niet alleen [verdachte] is aangehouden, maar ook [medeverdachte 1] , omdat [medeverdachte 1] zijn telefoon niet opneemt. [medeverdachte 4] begrijpt wat er lag en dat dat volgens [medeverdachte 3] niet om een waterpistooltje gaat. Kort daarop krijgt [medeverdachte 4] [medeverdachte 1] te pakken en weet hij hem te vertellen dat de monteur in aanraking is gekomen met de politie. Iets later, rond 12.30 uur, vindt in de auto een gesprek plaats tussen [medeverdachte 3] en zijn dochter. [medeverdachte 3] zegt dat [bijnaam 1] is gepakt door het arrestatieteam. [persoon 5] is oke en hijzelf is oke, maar er moet wel gepraat worden en daar moet [medeverdachte 4] ook bij zijn. Gelukkig was [bijnaam 2] er niet bij op dat moment, aldus [medeverdachte 3] . Ook bespreekt [medeverdachte 3] dat er nog een hagelpistool en een Eagle verstopt liggen. [medeverdachte 3] spreekt over de ‘Karsonikov’ die in de badkuip lag en zijn onbegrip dat hij zelf de vorige dag niet is gepakt, omdat hij toen stond te laden. Het is raar, want [medeverdachte 3] draagt die spullen altijd, aldus [medeverdachte 3] . Daarna vindt weer een gesprek plaats tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , waarin [medeverdachte 4] bespreekt dat hij en [bijnaam 2] drie dagen naar Brussel gaan. Ze bespreken dat ze misschien zijn gevolgd of dat er een systeem in die dingen zat. [medeverdachte 3] oppert de mogelijkheid dat ze zijn verraden, maar [medeverdachte 4] denkt dat ze al een jaar met hen bezig zijn. Ook in een later OVC-gesprek spreekt [medeverdachte 3] tegen zijn dochter over een ‘schuttergeweertje’ en hetgeen in de badkuip lag.
Laat op de avond zitten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij [medeverdachte 3] in de auto. [medeverdachte 3] spreekt over de kennelijk onschendbare houding waarmee [verdachte] handelde. Er kon van alles bij hem in huis liggen, ook nog een jachtgeweer erbij. Volgens [medeverdachte 4] was bekend dat alles bij [verdachte] lag, omdat anders hij, [bijnaam 2] en [medeverdachte 3] ook waren aangehouden. Ook bestaat het vermoeden dat ze zijn verraden, mogelijk door [bijnaam 3] , omdat volgens [medeverdachte 4] alleen hijzelf, [medeverdachte 3] en [bijnaam 2] hier vanaf wisten.
[medeverdachte 3] bespreekt op 19 maart 2015 met een vriendin dat iedereen van [bijnaam 2] de tering kan krijgen. Hij baalt, want het gaat hem weer geld kosten. Geen gulden komt er binnen, maar dat is ook het risico van het vak. [medeverdachte 3] zegt dat [verdachte] vast zit voor die hengels en dat hij en [medeverdachte 4] verwachten dat [verdachte] twee jaar zal krijgen.
Op 26 maart 2015 zit [medeverdachte 3] om 10.15 uur in zijn auto met een persoon genaamd [persoon 6] . [persoon 6] zegt tegen [medeverdachte 3] dat als straks de handel met [persoon 5] en al die pisvangers er omheen weer begint, ze er meer aan over moeten houden. Als [medeverdachte 3] naar België rijdt en een paar dingen achterin gooit, dan moet hij daar 300-500 aan overhouden.
Op 30 maart 2015 bespreken [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] geldzorgen. [medeverdachte 4] kan met geen mogelijkheid aan een rooitje komen, tenzij [bijnaam 2] weer met klussen komt.
Op 13 april 2015 hebben [medeverdachte 3] en [persoon 6] weer een gesprek, waarin [medeverdachte 3] zegt dat hij weg is als [bijnaam 2] hem nodig heeft. Volgens [bijnaam 2] zou er namelijk nog genoeg vraag zijn naar vishengels.
-
Onderzoeksbevindingen inzake 13EBETSU-II
Op 16 maart 2015 is [verdachte] aangehouden in zijn woning. Aansluitend op die aanhouding is zijn woning aan de [adres 2] te Amsterdam doorzocht. Daar werd in de badkuip een automatisch aanvalsgeweer aangetroffen. Ook werden acht geweren, twintig patroonmagazijnen en een jammer aangetroffen. Op 18 maart 2015 vond een tweede doorzoeking plaats en zijn ook een pistool, drie geweren en twee patroonmagazijnen aangetroffen.
4.3.2.
Het ten laste gelegde in zaak A (13EBETSU-II)
4.3.2.1. Het voorhanden hebben van wapens op 16 maart 2015
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 16 maart 2015 zijn wapens aangetroffen, zoals vermeld onder de items a) tot en met i), alsmede onder n) en o) op de tenlastelegging. De trommelmagazijnen, zoals genoemd onder n en o, zijn aangetroffen in een doos in de box bij de woning van verdachte. Deze doos is, zoals hiervoor onder 4.3.1. overwogen, slechts uren voor het aantreffen daarvan door verdachte en [medeverdachte 3] opgehaald bij [medeverdachte 2] en vervolgens in de box van verdachte gezet. Op 18 maart 2015 zijn de goederen aangetroffen zoals vermeld onder items j) tot en met m) en p) op de tenlastelegging.
De aangetroffen voorwerpen zijn onderzocht door een wapenexpert van de politie, [persoon 7] , die heeft geconcludeerd dat alle in beslag genomen voorwerpen wapens van categorie II en categorie III betreffen, zoals bedoeld in de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben daarvan door verdachte levert dan ook een overtreding op van de Wet wapens en munitie, aldus voornoemde [persoon 7] .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte wapens voorhanden heeft gehad en heeft gehandeld in strijd met de Wet wapens en munitie en aldus dat het in zaak A onder 1 ten laste gelegde is bewezen, zoals hierna in rubriek 5 vermeld.
4.3.2.2. Het voorhanden hebben van een jammer op 16 maart 2015
Tijdens de genoemde doorzoeking van verdachtes woning op 16 maart 2015 is eveneens een jammer aangetroffen. De jammer is onderzocht door het NFI, die heeft geconcludeerd dat het een voorwerp betreft zoals bedoeld in artikel 1.1 onder KK in de Telecommunicatiewet. Artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet verbiedt het aanleggen, het aangelegd aanwezig hebben of het gebruik maken van dergelijke apparaten zonder vergunning. Uit het dossier vloeit voort dat de jammer niet was aangelegd en dat daarvan geen gebruik werd gemaakt. Het ten laste gelegde kan dan ook niet bewezen worden en verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.3.
Het ten laste gelegde in zaak B (13KIPSATE)
4.3.3.1. Een criminele organisatie
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een criminele organisatie hanteert de rechtbank het volgende beoordelingskader.
Voor een veroordeling ter zake van deelname aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld:
1. dat sprake is geweest van een organisatie,
2. dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, en
3. voor iedere verdachte dat hij aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient in de eerste plaats een samenwerkingsverband te zijn om te kunnen spreken van een organisatie. Dit samenwerkingsverband hoeft niet steeds in volle omvang te hebben bestaan. Voldoende is dat er een kern is van personen die de eigenlijke organisatie uitmaken en dat zich daarbinnen en/of daar omheen personen bevinden die met elkaar samenwerken. Daarnaast moet sprake zijn van een zekere structuur. Deze hoeft niet hiërarchisch te zijn, niet vast te liggen en ook is niet vereist dat er een afgebakende taakverdeling is. Zelfs is niet vereist dat alle betrokkenen bij de organisatie elkaar kennen of met elkaar hebben samengewerkt. Organisaties zijn netwerken met een soms minder zichtbare, mogelijk zelfs wisselende structuur. Soms zijn het gelegenheidsnetwerken, gebaseerd op of voortkomend uit vriendschappen of zakelijke relevantie. Dat er veel betrokkenen zijn en dat sprake is van een ‘ongeregelde bende’ maakt niet dat geen sprake kan zijn van een criminele organisatie. Voldoende is immers dat er een harde kern is die over een bepaalde periode met elkaar heeft samengewerkt. Ten slotte mag een samenwerkingsverband niet min of meer toevallig zijn en dient dit verband een zekere duur te hebben.
Een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van strafrecht moet ten minste een duidelijke kern hebben die het gemeenschappelijk oogmerk deelt. Het oogmerk van het gestructureerd samenwerkingsverband moet - mede - gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven. Het gaat bij het oogmerk om het naaste doel: de groep kan zich - daarnaast - ook met legale en onschuldige dingen bezig houden. Er hoeft zelfs nog geen misdrijf te zijn begaan, dan wel een strafbare poging of voorbereiding daartoe.
Voor deelneming aan een criminele organisatie is niet nodig dat een verdachte zelf aan de beoogde strafbare feiten heeft meegedaan. Het gaat niet om betrokkenheid bij een bepaald delict, maar om betrokkenheid bij de organisatie. Daarnaast moet hij minimaal die gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Als een handeling dus in enige relatie staat tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, kan zij al een deelneming opleveren. Zelfs gedragingen die als medeplichtigheid aan een misdrijf kunnen worden beschouwd, waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht, kunnen als deelnemingshandeling worden gekwalificeerd. Wel is vereist dat de dader opzet moet hebben gehad op het criminele oogmerk van de organisatie en zijn eigen handelen. Daarbij heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk beslist dat voldoende is dat verdachte in zijn algemeenheid wist van het criminele oogmerk en dat voor bewezenverklaring niet is vereist dat verdachte ook opzet had op concreet door de organisatie beoogde misdrijven. Precieze wetenschap over de daadwerkelijk gepleegde strafbare feiten is aldus geen vereiste voor een veroordeling ter zake van deelneming.
-
Organisatie
Bij de beantwoording van de eerste vraag constateert de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, dat verdachte en medeverdachten onderling en in verschillende samenstellingen en situaties contactmomenten met elkaar hebben gehad. Dit contact vond ten minste gedurende een periode van drie maanden frequent plaats. Verdachte en medeverdachten hadden regelmatig (telefonisch) contact met elkaar en hebben verschillende ontmoetingen met elkaar gehad.
Een kenmerk van een gestructureerde organisatie kan, hoewel dat niet is vereist, gevonden worden in een specifieke rolverdeling. Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden leidt de rechtbank de navolgende rolverdeling af. [medeverdachte 2] was de leverancier uit Brabant, die zijn Amsterdamse afnemers voorzag van wapens en wapenonderdelen. [medeverdachte 1] coördineerde het geheel en gaf opdracht dan wel toestemming voor de aankoop en verkoop van de handelswaar. [verdachte] was de verbindende schakel tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die als tussenpersoon fungeerde tussen de leverancier [medeverdachte 2] en de aansturende handelaar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 3] was de vaste chauffeur en regelde het transport van de wapens van [medeverdachte 2] naar Amsterdam. Tot slot ondersteunde [medeverdachte 4] [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] door onder meer berichten door te geven en een ontmoetingsruimte te faciliteren. In deze structuur hebben verdachte en medeverdachten geruime tijd intensief met elkaar samengewerkt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband bestaat en dat kan worden bewezen dat sprake is van een organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
-
Oogmerk
Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of dat samenwerkingsverband het oogmerk heeft gehad om het doel, zijnde het begaan van een of meer misdrijven, te bewerkstelligen. Uit het gehele dossier blijkt duidelijk dat verdachten zich bezig hielden met het voorhanden hebben en het verhandelen van wapens en munitie. Er is versluierd en niet versluierd veelvuldig over wapens en munitie gesproken, er zijn meerdere keren wapens en munitie overgedragen en tenminste twee van de vijf verdachten, waaronder verdachte, hadden wapens en munitie in huis. Het oogmerk van de organisatie was duidelijk gericht op het voorhanden hebben van wapens en het verhandelen van wapens, zoals strafbaar gesteld in de Wet wapens en munitie.
-
Deelname
Tot slot dient te rechtbank te beoordelen of verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie en zo ja, of zijn bijdrage van dermate gewicht is, dat kan worden gesproken van een deelname.
Zoals eerder overwogen heeft verdachte veelvuldig uitdrukkelijk gesproken over wapens en onderdelen. Zo heeft hij het gehad over kalibers, merken en prijzen. Ook onderhield verdachte contact met de wapenleverancier [medeverdachte 2] , nadat hij daarvoor de opdracht dan wel de goedkeuring van [medeverdachte 1] heeft gekregen, en ging verdachte met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] naar Brabant en België om de wapens en wapenonderdelen op te halen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte wetenschap had van het oogmerk om wapens voorhanden te hebben en te verhandelen. Verdachte was een essentieel contactpersoon tussen de leverancier van de wapens en de personen aan wie de wapens in een aantal gevallen weer werden doorverkocht. Hij maakte de afspraken, organiseerde de overdracht, vervoerde de wapens en wapenonderdelen naar Amsterdam en bewaarde – een deel van de – wapens en wapenonderdelen in zijn woning. De bijdrage van verdachte is met het voorgaande ook gegeven en van voldoende gewicht.
-
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, zoals hierna in rubriek 5.2 is vermeld.
4.3.3.2. Wapenhandel
De rechtbank acht bewezen dat meerdere wapenoverdrachten hebben plaatsgevonden.
Op 21 februari 2015 spreekt [verdachte] tegen [medeverdachte 2] over tien-tien. Op 11 maart 2015 is een afspraak gemaakt tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en de volgende dag zijn [verdachte] en [medeverdachte 3] op pad gegaan. Het gesprek dat zij in de auto hebben gevoerd laat niets aan de verbeelding over: [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn benieuwd wat [medeverdachte 2] te knallen heeft en [verdachte] merkt op dat [medeverdachte 2] nog een Kalasjnikov van hen heeft. Eenmaal in Brabant aangekomen tilt [medeverdachte 2] een kartonnen doos naar de auto van [medeverdachte 3] , waarna [verdachte] en [medeverdachte 3] terugkeren naar Amsterdam. Bij de woning van [verdachte] aangekomen tilt [medeverdachte 3] , nadat hij in de doos heeft gekeken, de doos van zijn kofferbak naar de box van [verdachte] . Die nacht vindt een inkijk plaats in deze box en daar worden in de kartonnen doos tien gebogen patroonmagazijnen en tien trommelmagazijnen aangetroffen, conform de bestelling van tien-tien die [verdachte] eerder bij [medeverdachte 2] heeft gedaan. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat op 12 maart 2015 een wapenoverdracht heeft plaatsgevonden.
Een soortgelijke overdracht heeft plaatsgevonden op 15 maart 2015. [medeverdachte 3] en [verdachte] bespreken dan, op weg naar België, de prijzen van een nieuwe en een tweedehands, waarbij duidelijk is dat een Smith & Wesson duur is. [verdachte] merkt ook op dat er een magazijn bij moet zitten dat goed is, want het gaat om een Heckler & Koch. Tot slot hopen beiden dat [medeverdachte 2] een dekentje heeft, omdat het een lang ding is. Na een ritje naar België keren zij terug richting Amsterdam, naar de woning van [verdachte] . Nog voordat ze daar aankomen wordt besproken dat het meteen de badkuip in moet. Voorts wordt geobserveerd dat [medeverdachte 3] een langwerpig voorwerp, gewikkeld in een blauw deken de woning van [verdachte] in draagt. Twaalf uur later wordt in de badkuip van [verdachte] een automatisch vuurwapen aangetroffen, dat was gewikkeld in een blauw deken. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat ook op 15 maart 2015 een wapenoverdracht heeft plaatsgevonden.
Voorgaande wapenoverdrachten kenmerken zich door uitdrukkelijke uitlatingen over wapens en wapenonderdelen, een autorit van en naar [medeverdachte 2] , het meenemen en/of overdragen van voorwerpen en het aantreffen van de wapens en wapenonderdelen, zeer kort nadat deze in handen van verdachten zijn gekomen. Buiten deze overdrachten om, zijn er in het dossier meerdere momenten waargenomen waarop leden van de criminele organisatie goederen overdragen aan derden. De rechtbank merkt in het bijzonder de volgende drie momenten op.
Op 9 februari 2015 heeft [verdachte] een ontmoeting gehad met [medeverdachte 2] langs de A27. De volgende dag zijn [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] eerst gezien bij café [naam café 1] en daarna bij de woning van [verdachte] . Daar heeft [medeverdachte 3] een opgerolde blauwe plastic tas gepakt en is hij met [medeverdachte 1] naar de Waalstraat gereden. [medeverdachte 3] overhandigde daar de tas aan een onbekende man, terwijl [medeverdachte 1] vanaf de overkant van de weg toezicht hield op het geheel.
Op 19 februari 2015 ontmoeten [medeverdachte 1] en [verdachte] [medeverdachte 2] weer, dit keer bij de woning van [medeverdachte 2] in [plaats 2] , waar ook [medeverdachte 3] bij aanwezig is. [medeverdachte 2] tilt een doos vanuit zijn woning en plaatst die in de kofferbak van de auto van [medeverdachte 3] .
Op 2 maart 2015 heeft [verdachte] een afspraak met [medeverdachte 2] in [plaats 2] . Die middag peilen de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 1] daar daadwerkelijk uit. Later op de dag, worden [medeverdachte 1] en een persoon genaamd [persoon 1] gezien bij de woning van [verdachte] . Daar wordt gezien dat beiden lange zwarte tassen van 50x70 centimeter dragen van de box van [verdachte] naar de auto van [persoon 1] . Over deze man, [persoon 1] , is bekend dat hij antecedenten heeft op het gebied van de Wet wapens en munitie en dat hij korte tijd later, op 12 maart 2013, is aangetroffen met meerdere automatische vuurwapens, verpakt in langwerpige zwarte tassen.
In overweging nemende dat verdachte onderdeel is van een criminele organisatie, die als oogmerk heeft het overtreden van de Wet wapens en munitie, dat verdachte en zijn medeverdachten veel contact hadden dat was gericht op het verkrijgen en overdragen van wapens en wapenonderdelen, dat geen enkele geloofwaardige verklaring is afgelegd over enig legitiem karakter van het samenwerkingsverband of de waargenomen overdrachten van spullen en dat voormelde contacten op 12 en 15 maart 2015 hebben geleid tot wapenoverdrachten, acht de rechtbank bewezen dat ook de overdrachten van 9 en 19 februari 2015 en 2 maart 2015 de overdracht van wapens en/of wapenonderdelen betreffen.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank het meermalen handelen in wapens bewezen, zoals hierna in rubriek 5.2 is vermeld.

5.Bewezenverklaring

5.1.
Ten aanzien van zaak A; 13EBETSU-II
De rechtbank acht op grond van de in bijlage III vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 16 maart 2015 te Amsterdam vuurwapens van categorie II en III, te weten
(item 4943424) een automatische aanvalsgeweer, merk FEG, model AMP-69,
(item 4943482) een enkelschots hagelgeweer, merk Baikal, kaliber 12,
(item 4943506) een kogel (grendel)geweer, kaliber .22 long rifle,
(item 4943529) een kogel (grendel)geweer, merk Voere, kaliber .22 long rifle,
(item 4943587) een kogel (grendel)geweer, merk CBC-Magtech, model 7022,
(item 4943614) een dubbelloops hagelgeweer, kaliber 12,
(item 4943646) een dubbelloops hagelgeweer, kaliber 12,
(item 4943921) een dubbelloops hagelgeweer, merk TOZ, kaliber 12,
(item 4943657) een enkelloops hagelgeweer,
(item 4946125) een pistool, merk IMI, model Desert Eagle, kaliber .357 Magnum,
(item 4946133) een ingekort enkelloops hagelgeweer, merk Baikal, model IJ-18,
(item 4946132) een ingekort dubbelloops hagelgeweer, merk Nederlandse Wapenhandel Diana [plaats 3], kaliber 12,
(item 4946131) een ingekort kogelgeweer, merk Berthier, kaliber 8 x 50r millimeter Lebel,
(item 4943936) 10 trommel(patroon)magazijnen,
(item 4943936) 10 gebogen patroonmagazijnen, type AK-47 en
(item 4946135) een (patroon)magazijn
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5.2.
Ten aanzien van zaak B; 13KIPSATE
De rechtbank acht op grond van de in bijlage IV vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 19 januari 2015 tot en met 24 augustus 2015 te Amsterdam, Den Hout, [plaats 2] en/of Kudelstaart en te Turnhout en/of Baarle Hertog heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het telkens plegen van
  • wapenhandel, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, waarbij de wapenhandel onder andere bestond uit het overdragen van diverse wapens en munitie van categorie II en categorie III en
  • wapenbezit, als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, namelijk het voorhanden hebben van wapens en munitie van categorie II en categorie III.
2.
op meer tijdstippen in de periode van 19 januari 2015 tot en met 24 augustus 2015 te Amsterdam en [plaats 2] , telkens tezamen en in vereniging met een anderen, heeft gehandeld in strijd met artikel 31 van de Wet wapens en munitie, immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III, overgedragen en voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het in zaak A; 13EBETSU-II bewezenverklaarde voorhanden hebben van het dubbelloops hagelgeweer met itemnummer 4943614 is niet strafbaar vanwege de vrijstelling van artikel 18 Regeling wapens en munitie (RWM). Het betreft, zoals door de verbalisant die het wapen heeft onderzocht is beschreven, een vuurwapen in de vorm van een geweer, dat ontworpen en bestemd is om te worden geladen met patronen waarvan de voortdrijvende lading bestaat uit zwartkruit. Verdachte zal ten aanzien van dit wapen van alle rechtsvervolging worden ontslagen.
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank toekomt aan de oplegging van straf, de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis te boven dient te gaan.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder weegt de rechtbank het volgende mee.
-
De ernst van de feiten
Verdachte heeft (alleen en met anderen) wapens en patronen voorhanden gehad en verhandeld. Het wapenarsenaal bestond uit allerlei soorten vuurwapens, patroonmagazijnen en munitie. In de loods van verdachte loods is ook een grote hoeveelheid amfetamine aangetroffen. Verdachte heeft voorts deelgenomen aan een criminele organisatie die wapenhandel en wapenbezit tot oogmerk had. Met die wapens kunnen uiteindelijk ernstige misdrijven worden begaan. Deze organisatie was een duurzaam en goed georganiseerd samenwerkingsverband, waarin iedere verdachte een eigen, specifieke rol vervulde en waarin verdachten goed op elkaar ingespeeld waren. Gedurende tenminste ruim drie maanden heeft deze organisatie samengewerkt, waarbij dagelijks intensief contact in wisselende samenstelling plaatshad. Verdachte had in de organisatie een uitvoerende rol bij wapenoverdrachten.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd. Wapenbezit en –handel horen niet thuis in de Nederlandse maatschappij en dienen krachtig te worden bestreden. Deze organisatie heeft gehandeld in (onder meer) zware vuurwapens. Met dergelijke wapens kan in de samenleving grote schade worden aangericht. Ieder ongeoorloofd bezit of gebruik van een wapen werkt ondermijnend ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid in de openbare ruimte. In de periode waarin verdachte deelnam aan deze organisatie en bezig was (onder meer) vuurwapens richting Amsterdam te verhandelen, werd Amsterdam geteisterd door een golf liquidaties, waarbij de slachtoffers meestal met vuurwapens in de openbare ruimte werden doodgeschoten. Daar werd destijds in het nieuws zeer veel aandacht aan besteed en dat kan verdachten dan ook niet zijn ontgaan. Enig verband tussen de liquidaties en het handelen van verdachte kan worden gelegd. Immers, DNA van verdachte is aangetroffen op wapens aangetroffen in de woning van één van de verdachte van de liquidatie in de Staatsliedenbuurt. Hoewel niet is vastgesteld dat de door verdachte geleverde wapens bij liquidaties zijn gebruikt, neemt de rechtbank het verdachte en zijn medeverdachten kwalijk dat zij wapens de stad in brachten en daardoor op mijn minst hebben bijgedragen daardoor aan de beschikbaarheid van illegale wapens in een periode van liquidaties. Gelet op de combinatie van de ernst van het oogmerk en de hoge mate van activiteit van de organisatie, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het handelen van de organisatie tot een mate van ontwrichting van de samenleving en de openbare orde heeft geleid.
Bij het bepalen van de straf maakt de rechtbank onderscheid tussen de verschillende verdachten in dit onderzoek gelet de rol die zij hebben gehad in de criminele organisatie en de wapenhandel. Verdachte had een belangrijke rol in de uitvoering van het aanschaffen van de wapens bij de leverancier [medeverdachte 2] en het transport naar en de opslag in Amsterdam. Hij was in feite de inkoper voor [medeverdachte 1] . De rechtbank schrijft hem een belangrijke uitvoerende rol toe, maar neemt anderzijds in aanmerking dat verdachte niet de leiding had. Beduidend medebepalend voor de straf van verdachte is ook de hoeveelheid wapentuig die in zijn bezit is aangetroffen.
Het voorgaande in aanmerking genomen maakt dat de rechtbank een gevangenisstraf van meerdere jaren aangewezen acht.
-
De persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft ontkend dat hij deel uitmaakt van een criminele organisatie en noemt zichzelf een wapenverzamelaar. Ook is verdachte ziek en valt het leven hem soms zwaar.
Verdachte legt nauwelijks verantwoording af en geeft weinig inzicht in zijn beweegredenen. Ook toont hij weinig besef van de strafwaardigheid van zijn gedrag.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden dan ook geen aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt om een gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.

9.Voorlopige hechtenis

Verdachte is op 16 maart 2015 aangehouden in de zaak A (13EBETSU-II) en is in die zaak op 19 maart 2015 in voorlopige hechtenis genomen. Op 4 december 2015 is ook in zaak B (13KIPSATE) een bevel voorlopige hechtenis afgegeven. De raadsman van verdachte heeft meerdere schorsingsverzoeken ingediend, die er uiteindelijk op 22 november 2016 toe hebben geleid dat het bevel tot voorlopige hechtenis in zaak B (13KIPSATE) is geschorst voor onbepaalde tijd.
De officier van justitie heeft, in lijn met haar eis van zes jaren gevangenisstraf, de gevangenneming van verdachte gevorderd.
De raadsman heeft, gelet op zijn standpunt, verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen en de voorlopige hechtenis op te heffen.
Bij het beantwoorden van de vraag of de voorlopige hechtenis van verdachte moet herleven bij einduitspraak hanteert de rechtbank als uitgangspunt dat een persoon in beginsel in vrijheid zijn berechting mag afwachten. Hoewel met dit vonnis die berechting is geschied en aldus het herleven van de voorlopige hechtenis aan de orde zou zijn, acht de rechtbank het, gelet op de omstandigheden van het geval, niet opportuun om te bevelen dat verdachte, zolang dit vonnis nog niet onherroepelijk is, vast moet komen te zitten. De rechtbank zal dan ook de vordering van de officier van justitie, die de rechtbank begrijpt als een verzoek om de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, afwijzen.
De raadsman heeft in zijn verzoek in november 2016 slechts de schorsing gevraagd in zaak B (13KIPSATE). De rechtbank gaat er, gelet op de voorgeschiedenis ten aanzien van de schorsingsverzoeken van de raadsman, vanuit dat de raadsman in november 2016 heeft bedoeld de schorsing te vragen in beide zaken waarin verdachte voorlopig gehecht was. De rechtbank heeft in ieder geval wel bedoeld verdachte per 22 november 2016 te schorsen in beide zaken. Gelet hierop zal de rechtbank ambtshalve een bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgeven in zaak A (13EBETSU-II), met ingang van de dag van de uitspraak, zijnde 9 maart 2017.

10.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Item 4943482: 1.00 STK Geweer BAIKAL enkelschot
Item 4943587: 1.00 STK Geweer MAGECH
Item 4943614: 1.00 STK Geweer dubbelloop
Item 4943646: 1.00 STK Geweer dubbelloop
Item 4943657: 1.00 STK Geweer enkelloops
Item 4943936: 20.00 STK Patroonhouder (bestemd van AK 47 Kalasjnikov)
Item 4943506: 1.00 STK Geweer 22. GRENDEL
Item 4943529: 1.00 STK Geweer VOERE. 22
Item 4943921: 1.00 STK Geweer TOZ dubbelloop
Item 4980711: 205.00 STK Munitie
Item 4949829: 9.00 STK Patroon MAG CBC 357
Item 4943424: 1.00 STK Mitrailleur [nummer] Hongarije (geen pat.mag.)
Item 4965556: 1.00 PAR Munitie DIVERSEN kal.12 (onbekend aantal in draagtas)
Item 4965605: 43.00 STK Munitie hagel
Item 4945560: 1.00 PAR Munitie 0357 MAGNUM (2 losse doosjes en losse munitie)
Item 4946141: 1.00 STK Patroonhouder CZ HOUDER
Item 4946142: 1.00 STK Wapen ONDERDEEL kolf vuurwapen voor grendel
Item 4953329: 43.00 STK Munitie kal.12 43 patronen in twee bruine lederen
Item 4946132: 1.00 STK Geweer DIANA hagel afgezaagd dubbelloops hagelgeweer
Item 4946131: 1.00 STK Geweer grendel afgezaagd enkelloops grendelgeweer
Item 4946133: 1.00 STK Geweer hagel afgezaagd enkelloops hagelgeweer
Item 4946125: 1.00 STK Pistool DESERT EAGLE .357mgn
Item 4946135: 1.00 STK Patroonhouder DESERT EAGLE .357mgn
Item 4943648: 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG
Item 4943651: 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG Galaxy S4
Item 4943581: 1.00 STK JUPILER bierviltje met opschrift wapens
Item 4943577: 1.00 STK USB-stick (memorykaart) AH 8gb
Item 4943546: 1.00 STK Foto POLAROID
Item 4943568: 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon LEBARA
Item 4943570: 1.00 STK NOKIA 32 mb geheugenkaart
Item 4944181: 1.00 STK NOKIA SD-kaart voorzien van sticker "FIFA 2004"
Item 4943543: 1.00 STK Agenda
Item 4943644: 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon T-MOBILE
Item 4943542: 1.00 STK Agenda
Item 4943540: 1.00 STK Jammer met 6 antennes Kl:zwart
Item 4951980: 4.00 STK Munitie kogelpunt (afkomstig van proefschieten)
10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot onttrekking aan het verkeer van de items met volgnummers 1 tot en met 23, 35 en 36. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de items met nummers 24, 25 en 26 verbeurd te verklaren en heeft zij gesteld dat de items met nummers 27 tot en met 34 terug mogen worden gegeven aan verdachte.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de Samsung Galaxy S4, vermeld onder nummer 25, niet is gebruikt om te telefoneren in deze zaak en aldus aan verdachte kan worden teruggegeven.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
-
Onttrekking aan het verkeer
Ten aanzien van de items met volgnummers 1, 2, 4 tot en met 23, 35 en 36 is de rechtbank van oordeel dat deze voorwerpen zijn bestemd tot het begaan van het bewezen geachte. Zij zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Deze voorwerpen worden dan ook onttrokken aan het verkeer.
-
Verbeurdverklaring
Uit het dossier volgt dat verdachte telefonisch contact heeft gehad met medeverdachten, welk contact, blijkens de tapgegevens, heeft plaatsgevonden met telefoons met een imeinummers eindigend op *401, *140 en *390 (beslagbijlage p.14 van 103 en ZD05 p.199). Uit de beslaggegevens in het dossier volgt dat de Samsung telefoon die onder nummer 24 in beslag is genomen een imeinummer heeft dat eindigt op *645 (AD02 p.348). De telefoon die onder nummer 25 in beslag is genomen heeft een imeinummer dat eindigt op *445 (AD02 p.346). Aldus constateert de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat een of beide van de in beslag genomen telefoons zijn gebruikt bij en ter ondersteuning van de strafbare feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld. Deze voorwerpen zullen dan ook aan verdachte worden teruggegeven.
Over het onder nummer 26 in beslag genomen bierviltje met notities over wapen gerelateerde informatie stelt de rechtbank vast dat dat voorwerp is bestemd tot het gaan van een strafbaar feit als waarvoor verdachte wordt veroordeeld. Dit voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
-
Teruggave aan verdachte
De items met nummers 3, 24, 25 en 27 tot en met 34 zullen worden teruggegeven aan verdachte.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde in zaak A levert op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot wapens van categorie II en vuurwapens van categorie III, meermalen gepleegd.
Het bewezen verklaarde in zaak B levert op:
1.
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
2.
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot wapens van categorie II en vuurwapens van categorie III, meermalen gepleegd.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging met betrekking tot het voorhanden hebben van het dubbelloops hagelgeweer met itemnummer 4943614.
Verklaart het overige bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Item 4943482: 1.00 STK Geweer BAIKAL enkelschot
Item 4943587: 1.00 STK Geweer MAGECH
Item 4943614: 1.00 STK Geweer dubbelloop
Item 4943646: 1.00 STK Geweer dubbelloop
Item 4943657: 1.00 STK Geweer enkelloops
Item 4943936: 20.00 STK Patroonhouder (bestemd van AK 47 Kalasjnikov)
Item 4943506: 1.00 STK Geweer 22. GRENDEL
Item 4943529: 1.00 STK Geweer VOERE. 22
Item 4943921: 1.00 STK Geweer TOZ dubbelloop
Item 4980711: 205.00 STK Munitie
Item 4949829: 9.00 STK Patroon MAG CBC 357
Item 4943424: 1.00 STK Mitrailleur [nummer] Hongarije (geen pat.mag.)
Item 4965556: 1.00 PAR Munitie DIVERSEN kal.12 (onbekend aantal in draagtas)
Item 4965605: 43.00 STK Munitie hagel
Item 4945560: 1.00 PAR Munitie 0357 MAGNUM (2 losse doosjes en losse munitie)
Item 4946141: 1.00 STK Patroonhouder CZ HOUDER
Item 4946142: 1.00 STK Wapen ONDERDEEL kolf vuurwapen voor grendel
Item 4953329: 43.00 STK Munitie kal.12 43 patronen in twee bruine lederen
Item 4946132: 1.00 STK Geweer DIANA hagel afgezaagd dubbelloops hagelgeweer
Item 4946131: 1.00 STK Geweer grendel afgezaagd enkelloops grendelgeweer
Item 4946133: 1.00 STK Geweer hagel afgezaagd enkelloops hagelgeweer
Item 4946125: 1.00 STK Pistool DESERT EAGLE .357mgn
Item 4946135: 1.00 STK Patroonhouder DESERT EAGLE .357mgn
35. Item 4943540: 1.00 STK Jammer met 6 antennes Kl:zwart
36. Item 4951980: 4.00 STK Munitie kogelpunt (afkomstig van proefschieten)
Verklaart verbeurd:
26. Item 4943581: 1.00 STK JUPILER bierviltje met opschrift wapens
Gelast de teruggave aan verdachte van:
3. Item 4943614: 1.00 STK Geweer dubbelloop
24. Item 4943648: 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG
25. Item 4943651: 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG Galaxy S4
27. Item 4943577: 1.00 STK USB-stick (memorykaart) AH 8gb
28. Item 4943546: 1.00 STK Foto POLAROID
29. Item 4943568: 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon LEBARA
30. Item 4943570: 1.00 STK NOKIA 32 mb geheugenkaart
31. Item 4944181: 1.00 STK NOKIA SD-kaart voorzien van sticker "FIFA 2004"
32. Item 4943543: 1.00 STK Agenda
33. Item 4943644: 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon T-MOBILE
34. Item 4943542: 1.00 STK Agenda
Schorst het bevel tot voorlopige hechtenis in zaak A (13EBETSU-II), met ingang van de dag van de uitspraak, zijnde 9 maart 2017. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. Haulo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2017.