ECLI:NL:RBAMS:2017:1493

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
13/728023-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en wapenhandel door vijf mannen in Amsterdam

Op 9 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vijf mannen, in de leeftijd van 27 tot 66 jaar, die zijn veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en wapenhandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mannen tussen 19 januari 2015 en 24 augustus 2015 betrokken waren bij een samenwerkingsverband dat gericht was op het plegen van misdrijven, waaronder het verhandelen van wapens en munitie. De rechtbank heeft op basis van bewijs, waaronder tapgesprekken en observaties, geconcludeerd dat de verdachten regelmatig contact hadden en elkaar ontmoetten om wapens te verhandelen. De rechtbank heeft de rolverdeling binnen de organisatie vastgesteld, waarbij één van de verdachten als leider fungeerde. De mannen zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van maximaal 5 jaar en 7 maanden, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de impact op de openbare orde heeft meegewogen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Nederlandse strafwet van toepassing is, ondanks dat sommige wapens in België zijn aangetroffen, omdat het bezit van deze wapens ook strafbaar is onder Belgisch recht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728023-15 (Promis)
Datum uitspraak: 9 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [adres HvB] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16, 19 en 23 januari 2017 en 23 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Kampen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.D. Kloosterman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging ter terechtzitting van 16 januari 2017, ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 januari 2015 tot en met 24 augustus 2015 te Amsterdam en/of te Den Hout en/of te Hulten en/of te Kudelstaart en/of te Turnhout en/of te Baarle Hertog, althans (elders) in Nederland en/of in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van (onder meer)
  • wapenhandel, als bedoeld in de artikelen 9 en/of 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, waarbij de wapenhandel onder andere bestond uit het overdragen en/of zonder erkenning verhandelen en/of voorhanden hebben van diverse wapens en munitie van categorie II en/of categorie III en/of bestond uit het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven en verhandelen van wapens en of munitie van categorie II en/of categorie III en/of
  • wapenbezit, als bedoeld in (de) artikel(en) 13, eerste lid en/of artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, namelijk het voorhanden hebben van (een) wapen(s) en munitie van categorie II en/of categorie III,
terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider van die organisatie was.
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 januari 2015 tot en met 24 augustus 2015 te Amsterdam en/of te Den Hout en/of te Hulten en/of te Kudelstaart en/of te Turnhout en/of te Baarle Hertog, in elk geval (telkens) op een of meer plaats(en) in Nederland en/of in België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft gehandeld in strijd met (de) artikel(en) 9 en/of 31, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) één of meer wapen(s) en/of munitie van categorie II en/of categorie III, overgedragen en/of zonder erkenning verhandeld en/of voorhanden gehad
en/of
van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III, een beroep of een gewoonte gemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 19 januari 2015 tot en met 24 augustus 2015 te Amsterdam, althans (elders) in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in genoemde periode bij wijze van gewoonte,
  • een of meer geldbedrag(en), (te weten een) (contant(e)) geldbedrag(en) van 1550 euro en/of 1765 euro) en/of
  • een of meer voorwerp(en), (te weten onder andere een of meer horloges (merk Cartier en/of Rolex),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van de/het voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
en/of
(van dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)) verhuld wat de herkomst is (geweest)
en/of
van dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)) verborgen of verhuld wie de rechthebbende van dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) is (geweest), zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wisten, althans redelijkerwijze had moeten vermoeden dat die/dat geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit het
misdrijf;

3.Voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Nu het bezit van de in België gevonden wapens ook strafbaar is naar Belgisch recht is de Nederlandse strafwet van toepassing op verdachte. Om die reden leidt de omstandigheid dat deze wapens zich op Belgisch grondgebied bevonden niet tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijkheid is voor zover het die wapens betreft.
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig. Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd voor het witwassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte tezamen met medeverdachten heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en dat hij in wapens heeft gehandeld. Concreet bewijs van betrokkenheid van verdachte ontbreekt. Ook voor het witwassen moet vrijspraak volgen, nu daar onvoldoende bewijs voor is.
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman bepleit dat die slechts de periode tot de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 4] op 16 maart 2015 kan beslaan, nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat na die aanhouding enige ten laste gelegde gedragingen zijn begaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
-
Start van het onderzoek
Op 29 december 2012 werden in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam twee personen geliquideerd. In het onderzoek dat daarop volgde, genaamd 13EBETSU, werd bij een doorzoeking van de woning van één van de verdachten een koffer aangetroffen, met daarin aanvalswapens en patroonhouders. Op die goederen werd een DNA spoor aangetroffen dat matcht met een spoor dat was aangetroffen in een ontmantelde hennepkwekerij. In die hennepkwekerij is ook het DNA van verdachte [verdachte] (hierna: ‘ [verdachte] ’) aangetroffen. Bij later onderzoek bleek dat het DNA van medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: ‘ [medeverdachte 4] ’) in de hennepkwekerij en in de zaak 13EBETSU is aangetroffen. Naar [medeverdachte 4] werd een onderzoek gestart, onder de naam 13EBETSU-II.
Uit dit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 4] veelvuldig contact onderhield met onder meer [verdachte] en dat zij regelmatig ontmoetingen hadden in café Wampie aan de Wijtenbachstraat te Amsterdam. [verdachte] is reeds eerder in verband gebracht met wapeninvoer en wapenhandel; zo werd in TCI informatie over [verdachte] gemeld dat hij recent een partij van 500 vuurwapens had verkocht. Op grond hiervan is het vermoeden gerezen dat onder meer [medeverdachte 4] en [verdachte] zich schuldig maakten aan overtreding van de Wet wapens en munitie en is op 19 januari 2015 een onderzoek gestart met de naam 13KIPSATE. In dit onderzoek zijn vele opsporingsbevoegdheden ingezet en zijn onder meer de volgende bevindingen gedaan.
-
Onderzoeksbevindingen inzake 13KIPSATE
Op 26 januari 2015 is er telefonisch contact tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] , waarin wordt besproken dat zij elkaar zullen ontmoeten. Daarna belt [medeverdachte 4] met verdachte (hierna: ‘ [medeverdachte 3] ’) om een afspraak te maken voor een ontmoeting en vraagt hij later, in een ander gesprek, of de spullen al klaar liggen, omdat die andere een week weg is en hij er alleen voor staat. Uit tapgesprekken blijkt dat [verdachte] op vakantie zou gaan. Op 27 januari 2015 wordt een ontmoeting geobserveerd tussen [medeverdachte 4] , medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: ‘ [medeverdachte 1] ’) en [medeverdachte 3] in het Brabantse Rijen. Op de terugweg naar Amsterdam stoppen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] langs de rijksweg A27 om een vuilniszak weg te gooien. Deze vuilniszak is door het observatieteam in beslag genomen en onderzocht. Op de vuilniszak blijken DNA van [medeverdachte 3] en schotresten te zitten.
Op 3 februari 2015 wordt een ontmoeting gezien in Baarle-Nassau tussen [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] . De peillocaties van de telefoons van [medeverdachte 4] en [verdachte] geven op dat moment ook die omgeving aan. Later belt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 1] met de vraag of hij de volgende dag om 12.00 uur opgehaald kan worden, maar [medeverdachte 1] kan niet. De volgende dag, op 4 februari 2015, belt [medeverdachte 4] opnieuw naar [medeverdachte 1] om vervoer te regelen. [medeverdachte 2] biedt [medeverdachte 4] telefonisch aan hem te rijden in de auto van [medeverdachte 1] , maar dat aanbod wordt door [medeverdachte 4] afgeslagen. Daarop belt [medeverdachte 4] naar [verdachte] , die vervolgens naar de woning van [medeverdachte 4] gaat. [medeverdachte 4] belt [medeverdachte 3] in een poging een andere afspraak te maken, maar dat lukt [medeverdachte 3] niet. Later op de dag blijken de telefoons van [medeverdachte 4] en [verdachte] uit te peilen bij Oosterhout in Brabant.
Op 8 februari 2015 komt een aantal gesprekken over de tap, die gaan over een komende ontmoeting tussen [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] . Uit de tap blijkt daarna dat de telefoon van [verdachte] uit peilt in Baarle-Nassau. In een later telefoongesprek waarin [medeverdachte 4] zegt dat hij in de auto zit, blijkt dat zijn telefoon uit peilt bij Breukelen. Op datzelfde moment peilt ook de telefoon van [verdachte] uit in Breukelen.
Op 9 februari 2015 heeft [medeverdachte 4] een ontmoeting met [medeverdachte 3] . De auto van [medeverdachte 1] en de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: ‘ [medeverdachte 2] ’) leggen die dag de weg af naar de McDonalds langs de rijksweg A27. De telefoon van [medeverdachte 1] peilt de gehele dag in Amsterdam uit. Op 10 februari 2015 worden [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 1] gezien bij café Wampie, waarna ze naar de woning van [medeverdachte 4] gaan. Daar pakt [medeverdachte 1] een opgerolde blauwe plastic tas en vervolgens rijdt hij met [verdachte] naar de Waalstraat. [medeverdachte 1] overhandigt daar de tas aan een onbekende man, terwijl [verdachte] vanaf de overkant van de weg zicht houdt op het geheel.
Op 12 februari 2015 wordt gezien dat de auto van [verdachte] in Turnhout (België) staat bij de woning van [medeverdachte 3] . Later, wanneer die is weggereden, blijkt dat [medeverdachte 4] bij [verdachte] in de auto zit. Een paar dagen later, op 17 februari 2015, hebben [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] een ontmoeting met elkaar bij de McDonalds langs de rijksweg A27. Op 19 februari 2015 ontmoeten zij elkaar weer, dit keer bij de woning van [medeverdachte 3] in Hulten, waar ook [medeverdachte 1] bij aanwezig is. Op deze laatste dag rijden [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 1] van [medeverdachte 3] naar de woning van [medeverdachte 4] in Amsterdam en verplaatsen zich vervolgens naar café Wampie.
Op 20 februari 2015 blijkt uit een OVC-gesprek dat [medeverdachte 1] een gesprek voert met zijn dochter, waarbij hij ‘pampampampam’ zegt en zegt dat hij er één wil kopen, met demper. [medeverdachte 1] geeft desgevraagd aan dat hij er ook een voor zijn dochter zal kopen, maar niet zo’n neppe als ze in huis hebben. Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 24 augustus 2015 wordt een neppistool aangetroffen.
Op 21 februari 2015 hebben [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een ontmoeting in Breda. Daar belt [medeverdachte 4] kort met [verdachte] over auto’s en vraagt hij of hij die moet meenemen. Dat moet van [verdachte] . Teruggekomen in Amsterdam belt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 3] met een bestelling van vijf ijzeren buizen en tien stalen balken, waarop een gesprek volgt over koelkasten. Later op de dag belt [medeverdachte 4] terug naar [medeverdachte 3] : het moet tien-tien worden.
Op 22 februari 2015 wordt [medeverdachte 3] door [medeverdachte 4] gebeld en spreken ze af in Amsterdam rond 3 of 4 uur. [medeverdachte 3] bevestigt tegenover een onbekende man dat hij naar Amsterdam gaat. [medeverdachte 4] spreekt namens ‘wij’ af en zegt dat hij [verdachte] ook bij zich heeft. Uiteindelijk ontmoeten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [verdachte] elkaar in café ‘t Narretje te Amsterdam.
Op 27 februari 2015 is [medeverdachte 4] bij [medeverdachte 3] . [verdachte] heeft [medeverdachte 4] opgehaald en naar Amsterdam gebracht. Op 28 februari 2015 gaat [medeverdachte 4] terug naar Brabant. Hij belt [medeverdachte 3] en zegt dat hij er een stuk eerder is. Nadat [medeverdachte 4] bij [medeverdachte 3] is aangekomen, belt hij met [verdachte] . [verdachte] komt er zo aan, hij is in de buurt.
Op 2 maart 2015 wil [medeverdachte 4] een afspraak maken met [medeverdachte 3] in Hulten. Omstreeks 15.00 uur peilt de telefoon van [verdachte] uit in de omgeving [medeverdachte 4] en om 15.30 uur ook die van [medeverdachte 4] . Later op de dag, omstreeks 18.45 uur worden [verdachte] en een persoon genaamd [naam 1] gezien bij de woning van [medeverdachte 4] . Daar wordt gezien dat beiden lange zwarte tassen van 50x70 centimeter dragen van de box van [medeverdachte 4] naar de auto van [naam 1] . Uiteindelijk rijdt [naam 1] weg. [verdachte] belt vervolgens naar [medeverdachte 4] en daarop komt [medeverdachte 4] uit zijn woning en stapt met [verdachte] in de auto van [verdachte] . Ze rijden naar café Wampie.
Op 7 maart 2015 vindt er weer een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 4] rijdt met [naam 2] naar het dorp Hulten in Brabant, om uiteindelijk door te rijden naar Turnhout. Daar wordt [medeverdachte 4] gebeld door Holden, mede-eigenaar van café Wampie, met de mededeling dat er bezoek is voor [verdachte] . [medeverdachte 4] geeft aan dat hij nu beter niet kan bellen. Als [medeverdachte 4] en [naam 2] in een café zitten, wordt [medeverdachte 3] gebeld door een onbekende man. Deze geeft aan dat Willem uit Amsterdam er is. [medeverdachte 3] geeft aan dat hij eraan komt. Dan wordt gezien dat [medeverdachte 3] ook aankomt bij het café. Nadat [medeverdachte 4] weer terug is in Amsterdam, belt hij [verdachte] . Hij krijgt de voicemail en spreekt in dat hij er over vijf minuten is.
Op 11 maart 2015 bespreken [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] telefonisch dat [medeverdachte 4] de volgende dag naar Turnhout gaat. Op 12 maart 2015 zitten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] om 09.53 uur in de auto en bespreken ze dat ze benieuwd zijn wat hij te knallen heeft. Hij heeft ook nog een Kalasjnikov ‘van ons’, aldus [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] moet nog wat trommelmagazijnen hebben, rechte. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zijn rond lunchtijd bij [medeverdachte 3] in Hulten en sjouwen daar wat spullen, waaronder een kartonnen doos, tussen de woning van [medeverdachte 3] en de auto van [medeverdachte 1] . Ondertussen sms’t [medeverdachte 2] aan [verdachte] ‘R is bezoek’ en enige tijd later peilt de telefoon uit in de buurt van café Wampie. Kort daarop belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 4] met de vraag hoe laat hij er is. Dat is volgens [medeverdachte 4] rond 15.30 uur. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] komen rond 15.00 uur terug bij de woning van [medeverdachte 4] . Tijdens de rit naar Amsterdam vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] wat er met de doos moet gebeuren. [medeverdachte 4] antwoordt dat de doos naar de box moet. In Amsterdam aangekomen tilt [medeverdachte 1] de doos dan uit zijn auto en draagt die naar de box bij de woning van [medeverdachte 4] . Daarna gaan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] naar café Wampie, waar ze een ontmoeting hebben met [verdachte] .
In de nacht van 12 op 13 maart 2015 vindt een inkijk plaats in de box bij de woning van [medeverdachte 4] . Daar treffen verbalisanten een doos aan. In de doos zitten magazijnen voor een Kalasjnikov: tien trommelmagazijnen en tien gebogen magazijnen.
Op 15 maart 2015 vindt in de ochtend een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en een man genaamd [naam 3] . [medeverdachte 1] vertelt dat hij met [medeverdachte 4] naar België gaat en pas aan het einde van de dag terug is. [naam 3] vraagt [medeverdachte 1] te informeren wat een nieuwe en wat een tweedehands 9 millimeter kost. Later op de dag, omstreeks lunchtijd, bespreken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in de auto van [medeverdachte 1] dat een tweedehands vijftien kost en een nieuwe twee en een half. Een CZ is goedkoper, maar een Smit(h) en Wesson zijn duur, aldus [medeverdachte 4] . Ook spreekt hij over een magazijn dat verkeerd is. Dat moet er zo bij zitten, want het is een Heckler en Koch. [medeverdachte 1] hoopt dat hij dat ding van [medeverdachte 4] heeft, waarop [medeverdachte 4] bevestigt dat hij hoopt dat hij er ook munitie bij heeft en een dekentje, want het zijn lange dingen.
In de middag rond 15.00 uur zitten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] weer in de auto en zegt [medeverdachte 4] dat hij het bij hem in de badkuip gaat gooien. [medeverdachte 1] stemt in. Dit moet niet in de box, het moet meteen de badkuip in.
Rond 16.30 uur wordt gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] aankomen bij de woning van [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] pakt een langwerpig voorwerp, gewikkeld in een blauw deken, en draagt dat de woning in. De peillocatiegegevens van die dag corresponderen met een route van Amsterdam naar Turnhout en weer terug naar Amsterdam.
Op 16 maart 2015 wordt [medeverdachte 4] in de vroege ochtend aangehouden. Zijn woning wordt doorzocht en daar wordt in de badkuip een automatisch vuurwapen aangetroffen, dat is gewikkeld in een blauwe deken. Naast dit vuurwapen worden meerdere geweren aantroffen.
Na de aanhouding van [medeverdachte 4] is er op 16 maart 2015 veel - telefonisch - contact tussen de andere verdachten. Zo bellen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar en wordt besproken dat [medeverdachte 2] vermoedt dat niet alleen [medeverdachte 4] is aangehouden, maar ook [verdachte] , omdat [verdachte] zijn telefoon niet opneemt. [medeverdachte 2] begrijpt wat er lag en dat dat volgens [medeverdachte 1] niet om een waterpistooltje gaat. Kort daarop krijgt [medeverdachte 2] [verdachte] te pakken en weet hij hem te vertellen dat de monteur in aanraking is gekomen met de politie. Iets later, rond 12.30 uur, vindt in de auto een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en zijn dochter. [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 4] is gepakt door het arrestatieteam. [verdachte] is oké en hijzelf is oké, maar er moet wel gepraat worden en daar moet [medeverdachte 2] ook bij zijn. Gelukkig was [verdachte] er niet bij op dat moment, aldus [medeverdachte 1] . Ook bespreekt [medeverdachte 1] dat er nog een hagelpistool en een Eagle verstopt liggen. [medeverdachte 1] spreekt over de ‘Karsonikov’ die in de badkuip lag en zijn onbegrip dat hij zelf de vorige dag niet is gepakt, omdat hij toen stond te laden. Het is raar, want [medeverdachte 1] draagt die spullen altijd, aldus [medeverdachte 1] . Daarna vindt weer een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarin [medeverdachte 2] bespreekt dat hij en [verdachte] drie dagen naar Brussel gaan. Ze bespreken dat ze misschien zijn gevolgd of dat er een systeem in die dingen zat. [medeverdachte 1] oppert de mogelijkheid dat ze zijn verraden, maar [medeverdachte 2] denkt dat ze al een jaar met hen bezig zijn. Ook in een later OVC-gesprek spreekt [medeverdachte 1] tegen zijn dochter over een ‘schuttergeweertje’ en hetgeen in de badkuip lag.
Laat op de avond zitten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 1] in de auto. [medeverdachte 1] spreekt over de kennelijk onschendbare houding waarmee [medeverdachte 4] handelde. Er kon van alles bij hem in huis liggen, ook nog een jachtgeweer erbij. Volgens [medeverdachte 2] was bekend dat alles bij [medeverdachte 4] lag, omdat anders hij, [verdachte] en [medeverdachte 1] ook waren aangehouden. Ook bestaat het vermoeden dat ze zijn verraden, mogelijk door De Mof, omdat volgens [medeverdachte 2] alleen hijzelf, [medeverdachte 1] en [verdachte] hier vanaf wisten.
[medeverdachte 1] bespreekt op 19 maart 2015 met een vriendin dat iedereen van [verdachte] de tering kan krijgen. Hij baalt, want het gaat hem weer geld kosten. Geen gulden komt er binnen, maar dat is ook het risico van het vak. [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 4] vast zit voor die hengels en dat hij en [medeverdachte 2] verwachten dat [medeverdachte 4] twee jaar zal krijgen.
Op 26 maart 2015 zit [medeverdachte 1] om 10.15 uur in zijn auto met een persoon genaamd [naam 4] . [naam 4] zegt tegen [medeverdachte 1] dat als straks de handel met [verdachte] en al die pisvangers er omheen weer begint, ze er meer aan over moeten houden. Als [medeverdachte 1] naar België rijdt en een paar dingen achterin gooit, dan moet hij daar 300-500 aan overhouden.
Op 30 maart 2015 bespreken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geldzorgen. [medeverdachte 2] kan met geen mogelijkheid aan een rooitje komen, tenzij [verdachte] weer met klussen komt.
Op 13 april 2015 hebben [medeverdachte 1] en [naam 4] weer een gesprek, waarin [medeverdachte 1] zegt dat hij weg is als [verdachte] hem nodig heeft. Volgens [verdachte] zou er namelijk nog genoeg vraag zijn naar vishengels.
Verdachte is op 24 augustus 2015 aangehouden. Na zijn aanhouding is zijn woning aan de [adres] te Amsterdam doorzocht. In de woning zijn geldbedragen en twee horloges aangetroffen en in beslag genomen.
4.3.2.
Een criminele organisatie
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een criminele organisatie hanteert de rechtbank het volgende beoordelingskader.
Voor een veroordeling ter zake van deelname aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld:
1. dat sprake is geweest van een organisatie,
2. dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, en
3. voor iedere verdachte dat hij aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient in de eerste plaats een samenwerkingsverband te zijn om te kunnen spreken van een organisatie. Dit samenwerkingsverband hoeft niet steeds in volle omvang te hebben bestaan. Voldoende is dat er een kern is van personen die de eigenlijke organisatie uitmaken en dat zich daarbinnen en/of daar omheen personen bevinden die met elkaar samenwerken. Daarnaast moet sprake zijn van een zekere structuur. Deze hoeft niet hiërarchisch te zijn, niet vast te liggen en ook is niet vereist dat er een afgebakende taakverdeling is. Zelfs is niet vereist dat alle betrokkenen bij de organisatie elkaar kennen of met elkaar hebben samengewerkt. Organisaties zijn netwerken met een soms minder zichtbare, mogelijk zelfs wisselende structuur. Soms zijn het gelegenheidsnetwerken, gebaseerd op of voortkomend uit vriendschappen of zakelijke relevantie. Dat er veel betrokkenen zijn en dat sprake is van een ‘ongeregelde bende’ maakt niet dat geen sprake kan zijn van een criminele organisatie. Voldoende is immers dat er een harde kern is die over een bepaalde periode met elkaar heeft samengewerkt. Ten slotte mag een samenwerkingsverband niet min of meer toevallig zijn en dient dit verband een zekere duur te hebben.
Een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van strafrecht moet ten minste een duidelijke kern hebben die het gemeenschappelijk oogmerk deelt. Het oogmerk van het gestructureerd samenwerkingsverband moet - mede - gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven. Het gaat bij het oogmerk om het naaste doel: de groep kan zich - daarnaast - ook met legale en onschuldige dingen bezig houden. Er hoeft zelfs nog geen misdrijf te zijn begaan, dan wel een strafbare poging of voorbereiding daartoe.
Voor deelneming aan een criminele organisatie is niet nodig dat een verdachte zelf aan de beoogde strafbare feiten heeft meegedaan. Het gaat niet om betrokkenheid bij een bepaald delict, maar om betrokkenheid bij de organisatie. Daarnaast moet hij minimaal die gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Als een handeling dus in enige relatie staat tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, kan zij al een deelneming opleveren. Zelfs gedragingen die als medeplichtigheid aan een misdrijf kunnen worden beschouwd, waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht, kunnen als deelnemingshandeling worden gekwalificeerd. Wel is vereist dat de dader opzet moet hebben gehad op het criminele oogmerk van de organisatie en zijn eigen handelen. Daarbij heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk beslist dat voldoende is dat verdachte in zijn algemeenheid wist van het criminele oogmerk en dat voor bewezenverklaring niet is vereist dat verdachte ook opzet had op concreet door de organisatie beoogde misdrijven. Precieze wetenschap over de daadwerkelijk gepleegde strafbare feiten is aldus geen vereiste voor een veroordeling ter zake van deelneming.
-
Organisatie
Bij de beantwoording van de eerste vraag constateert de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, dat verdachte en medeverdachten onderling en in verschillende samenstellingen en situaties contactmomenten met elkaar hebben gehad. Dit contact vond ten minste gedurende een periode van drie maanden frequent plaats. Verdachte en medeverdachten hadden regelmatig (telefonisch) contact met elkaar en hebben verschillende ontmoetingen met elkaar gehad.
Een kenmerk van een gestructureerde organisatie kan, hoewel dat niet is vereist, gevonden worden in een specifieke rolverdeling. Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden leidt de rechtbank de navolgende rolverdeling af. [medeverdachte 3] was de leverancier uit Brabant, die zijn Amsterdamse afnemers voorzag van wapens en wapenonderdelen. [verdachte] coördineerde het geheel en gaf opdracht dan wel toestemming voor de aankoop en verkoop van de handelswaar. [medeverdachte 4] was de verbindende schakel tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] , die als tussenpersoon fungeerde tussen de leverancier [medeverdachte 3] en de aansturende handelaar [verdachte] . [medeverdachte 1] was de vaste chauffeur en regelde het transport van de wapens van [medeverdachte 3] naar Amsterdam. Tot slot ondersteunde [medeverdachte 2] [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] door onder meer berichten door te geven en een ontmoetingsruimte te faciliteren. In deze structuur hebben verdachte en medeverdachten geruime tijd intensief met elkaar samengewerkt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband bestaat en dat kan worden bewezen dat sprake is van een organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
-
Oogmerk
Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of dat samenwerkingsverband het oogmerk heeft gehad om het doel, zijnde het begaan van een of meer misdrijven, te bewerkstelligen. Uit het gehele dossier blijkt duidelijk dat verdachten zich bezig hielden met het voorhanden hebben en het verhandelen van wapens en munitie. Er is versluierd en niet versluierd veelvuldig over wapens en munitie gesproken, er zijn meerdere keren wapens en munitie overgedragen en tenminste twee van de vijf verdachten, waaronder verdachte, hadden wapens en munitie in huis. Het oogmerk van de organisatie was duidelijk gericht op het voorhanden hebben van wapens en het verhandelen van wapens, zoals strafbaar gesteld in de Wet wapens en munitie.
-
Deelname
Tot slot dient te rechtbank te beoordelen of verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie en zo ja, of zijn bijdrage van dermate gewicht is, dat kan worden gesproken van een deelname aan of zelfs van het leiderschap van de organisatie.
Zoals eerder overwogen hebben medeverdachten veelvuldig uitdrukkelijk gesproken over wapens en onderdelen. Zo is gesproken over kalibers, merken en prijzen. [medeverdachte 4] was de persoon die contact maakte met de wapenleverancier [medeverdachte 3] , nadat hij daarvoor de opdracht dan wel de goedkeuring van [verdachte] heeft gekregen. [medeverdachte 4] ging vervolgens met [verdachte] , [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] naar Brabant en België om de wapens en wapenonderdelen op te halen. Uit tapgesprekken blijkt dat voor én na de ontmoetingen waar [verdachte] niet bij was, telkens door [medeverdachte 4] telefonisch contact met [verdachte] werd gezocht. Uit de (tap- en OVC-)gesprekken die de medeverdachten voerden blijkt duidelijk dat verdachte een belangrijke persoon is in deze organisatie en dat veel in zijn opdracht of ten behoeve van hem gebeurde. Gelet op de mate van betrokkenheid van verdachte bij het ophalen en transporteren van wapens door zijn medeverdachten en het feit dat niets is gebleken van andere (al dan niet legale) activiteiten van deze organisatie, kan het niet anders dan dat verdachte wist dat de organisatie zich bezig hield met wapenhandel. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte wetenschap had van het oogmerk om wapens voorhanden te hebben en te verhandelen.
Verdachte heeft ook een bijdrage geleverd aan de organisatie. Zo blijkt uit het dossier dat verdachte toestemming moest geven voor bepaalde ontmoetingen met [medeverdachte 3] en meer specifiek voor het meenemen van bepaalde goederen door [medeverdachte 4] . Ook blijkt uit afgeluisterde gesprekken dat [verdachte] [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] betaalde voor deze ritten. Reeds met deze handelingen heeft verdachte een bijdrage geleverd die strekt tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie en aldus concludeert de rechtbank dat verdachte daaraan heeft deelgenomen. Zijn bijdrage omvatte echter meer, zoals hierna wordt besproken.
-
Leiderschap
Voornoemde deelname van [verdachte] heeft een kenmerk dat maakt dat deze deelname afwijkt van de deelname van de medeverdachten. [verdachte] is de persoon die, zoals overwogen, telkens voorafgaand en direct na een ontmoeting tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] door [medeverdachte 4] werd gebeld. Dit betreffen telkens korte gesprekken, waar ofwel een zakelijke toestemming wordt gevraagd, ofwel een succesvolle handeling wordt bevestigd, ofwel een afspraak wordt gemaakt voor een ontmoeting. [verdachte] is ook, zoals hierna in rubriek 4.3.3. wordt overwogen, aanwezig geweest bij meerdere wapenoverdrachten. Een van de overdrachten heeft [verdachte] zelf uitgevoerd en op de andere heeft [verdachte] toezicht gehouden vanaf de overkant van de straat. Tot slot beheerde [verdachte] kennelijk de financiën, getuige de gesprekken tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De andere deelnemers aan de organisatie werden kennelijk door verdachte betaald en waren van hem afhankelijk voor ‘klussen’, zoals duidelijk blijkt uit de gesprekken die zij voeren na de aanhouding van [medeverdachte 4] . Zij zijn het blijkens verschillende tapgesprekken kennelijk gewend opdrachten te krijgen van verdachte en spreken over hem als ‘ [verdachte] ’, ‘ [verdachte] ’ of ‘ [verdachte] ’.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte de persoon is die deze bijnamen draagt. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het dossier volgen meerdere directe koppelingen tussen deze bijnamen en [verdachte] . Als voorbeeld wordt de ontmoeting op 22 februari 2015 aangehaald, waar [medeverdachte 4] telefonisch met [medeverdachte 3] over een aanstaande ontmoeting spreekt, waarbij [medeverdachte 4] opmerkt dat hij ‘ [verdachte] ’ ook mee heeft. Door verbalisanten wordt vervolgens een ontmoeting geobserveerd tussen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [verdachte] . Dat verdachte werd bedoeld met ‘ [verdachte] ’ is door twee medeverdachten expliciet verklaard.
Er zijn weinig bijnamen in dit verband die minder aan de verbeelding overlaten dan ‘ [verdachte] ’. De rechtbank neemt dan ook aan dat deze bijnaam door de medeverdachten aan [verdachte] is gegeven, omdat [verdachte] de baas was. Uit het dossier blijkt duidelijk dat verdachte de touwtjes in handen had, terwijl hij in fysiek opzicht op de achtergrond bleef. Het accorderen van overdrachten, het toezichthouden op overdrachten en het betalen van andere leden van de organisatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders geduid worden dan dat het aansturende handelingen zijn die tot de conclusie moeten leiden dat verdachte de leider was van de organisatie.
-
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie en dat verdachte daarvan de leider was, zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.
4.3.3.
Wapenhandel
De rechtbank acht bewezen dat meerdere wapenoverdrachten hebben plaatsgevonden.
-
De wapenoverdrachten
Op 21 februari 2015 spreekt [medeverdachte 4] tegen [medeverdachte 3] over tien-tien. Op 11 maart 2015 is een afspraak gemaakt tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] en de volgende dag zijn [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op pad gegaan. Het gesprek dat zij in de auto hebben gevoerd laat niets aan de verbeelding over: [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zijn benieuwd wat [medeverdachte 3] te knallen heeft en [medeverdachte 4] merkt op dat [medeverdachte 3] nog een Kalasjnikov van hen heeft. Eenmaal in Brabant aangekomen tilt [medeverdachte 3] een kartonnen doos naar de auto van [medeverdachte 1] , waarna [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] terugkeren naar Amsterdam. Bij de woning van [medeverdachte 4] aangekomen tilt [medeverdachte 1] , nadat hij in de doos heeft gekeken, de doos van zijn kofferbak naar de box van [medeverdachte 4] . Die nacht vindt een inkijk plaats in deze box en daar worden in de kartonnen doos tien gebogen patroonmagazijnen en tien trommelmagazijnen aangetroffen, conform de bestelling van tien-tien die [medeverdachte 4] eerder bij [medeverdachte 3] heeft gedaan. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat op 12 maart 2015 een wapenoverdracht heeft plaatsgevonden.
Een soortgelijke overdracht heeft plaatsgevonden op 15 maart 2015. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] bespreken dan, op weg naar België, de prijzen van een nieuwe en een tweedehands, waarbij duidelijk is dat een Smith & Wesson duur is. [medeverdachte 4] merkt ook op dat er een magazijn bij moet zitten dat goed is, want het gaat om een Heckler & Koch. Tot slot hopen beiden dat [medeverdachte 3] een dekentje heeft, omdat het een lang ding is. Na een ritje naar België keren zij terug richting Amsterdam, naar de woning van [medeverdachte 4] . Nog voordat ze daar aankomen wordt besproken dat het meteen de badkuip in moet. Voorts wordt geobserveerd dat [medeverdachte 1] een langwerpig voorwerp, gewikkeld in een blauwe deken de woning van [medeverdachte 4] in draagt. Twaalf uur later wordt in de badkuip van [medeverdachte 4] een automatisch vuurwapen aangetroffen, dat was gewikkeld in een blauwe deken. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat ook op 15 maart 2015 een wapenoverdracht heeft plaatsgevonden.
Voorgaande wapenoverdrachten kenmerken zich door uitdrukkelijke uitlatingen over wapens en wapenonderdelen, een autorit van en naar [medeverdachte 3] , het meenemen en/of overdragen van voorwerpen en het aantreffen van de wapens en wapenonderdelen, zeer kort nadat deze in handen van verdachten zijn gekomen. Buiten deze overdrachten om, zijn er in het dossier meerdere momenten waargenomen waarop leden van de criminele organisatie goederen overdragen aan derden. De rechtbank merkt in het bijzonder de volgende drie momenten op.
Op 9 februari 2015 heeft [medeverdachte 4] een ontmoeting gehad met [medeverdachte 3] langs de A27. De volgende dag zijn [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 1] eerst gezien bij café Wampie en daarna bij de woning van [medeverdachte 4] . Daar heeft [medeverdachte 1] een opgerolde blauwe plastic tas gepakt en is hij met [verdachte] naar de Waalstraat gereden. [medeverdachte 1] overhandigde daar de tas aan een onbekende man, terwijl [verdachte] vanaf de overkant van de weg toezicht hield op het geheel.
Op 19 februari 2015 ontmoeten [verdachte] en [medeverdachte 4] [medeverdachte 3] weer, dit keer bij de woning van [medeverdachte 3] in Hulten, waar ook [medeverdachte 1] bij aanwezig is. [medeverdachte 3] tilt een doos vanuit zijn woning en plaatst die in de kofferbak van de auto van [medeverdachte 1] .
Op 2 maart 2015 heeft [medeverdachte 4] een afspraak met [medeverdachte 3] in Hulten. Die middag peilen de telefoons van [medeverdachte 4] en [verdachte] daar daadwerkelijk uit. Later op de dag, worden [verdachte] en een persoon genaamd [naam 1] gezien bij de woning van [medeverdachte 4] . Daar wordt gezien dat beiden lange zwarte tassen van 50x70 centimeter dragen van de box van [medeverdachte 4] naar de auto van [naam 1] . Over deze man, [naam 1] , is bekend dat hij antecedenten heeft op het gebied van de Wet wapens en munitie en dat hij korte tijd later, op 12 maart 2013, is aangetroffen met meerdere automatische vuurwapens, verpakt in langwerpige zwarte tassen.
In overweging nemende dat verdachte onderdeel is van een criminele organisatie, die als oogmerk heeft het overtreden van de Wet wapens en munitie, dat verdachte en zijn medeverdachten veel contact hadden dat was gericht op het verkrijgen en overdragen van wapens en wapenonderdelen, dat geen enkele geloofwaardige verklaring is afgelegd over enig legitiem karakter van het samenwerkingsverband of de waargenomen overdrachten van spullen en dat voormelde contacten op 12 en 15 maart 2015 hebben geleid tot wapenoverdrachten, acht de rechtbank bewezen dat ook de overdrachten van 9 en 19 februari 2015 en 2 maart 2015 de overdracht van wapens en/of wapenonderdelen betreffen.
-
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Hoewel verdachte niet iedere keer aanwezig is geweest bij de genoemde wapenoverdrachten en dus niet telkens sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan alle hiervoor genoemde wapenoverdrachten van zodanig gewicht is dat deze kan worden aangemerkt als een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte was aanwezig bij een aantal wapenoverdrachten. De wapenoverdrachten vonden bovendien plaats in het kader van de hiervoor besproken criminele organisatie. Verdachte had als leider daarvan de touwtjes in handen. Hij bepaalde wie op welke dag waarheen ging, wat er werd overgedragen en hoeveel daarvoor werd betaald. Zijn leiderschapsrol, zoals hiervoor onder 4.3.2. uiteengezet, kan niet anders worden geduid dan een bijdrage van zodanig gewicht dat het handelen van verdachte in zijn geheel, en dus ook ten aanzien van de overdrachten waarbij verdachte niet aanwezig was, als medeplegen moet worden gekwalificeerd.
-
Conclusie
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank het meermalen handelen in wapens bewezen, zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.
4.3.4.
Witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420 bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, legale herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
In de onderhavige zaak gaat het om een nep Rolex die is gewaardeerd op € 2,00 en een Cartier horloge. Ook zijn geldbedragen van € 1.550,00 en € 1.765,00 euro in de woning van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft hierover op de zitting van 28 oktober 2016 verklaard dat hij het Cartier horloge tien jaar geleden heeft gekocht voor € 800,00 en dat het geld spaargeld is, dat afkomstig is uit het inkomen dat zijn partner verdient met haar fulltime baan in een kledingwinkel.
Het is de rechtbank niet bekend dat de officier van justitie nader onderzoek heeft gedaan naar deze voorwerpen en de verklaring van verdachte. Hoewel verdachte, zoals blijkt uit de verdere inhoud van dit vonnis, wordt veroordeeld voor strafbare feiten die financieel gewin tot gevolg hebben, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring die verdachte voor de herkomst van de voorwerpen heeft gegeven niet van dien aard is dat op grond daarvan met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben. Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 19 januari 2015 tot en met 24 augustus 2015 te Amsterdam, Den Hout, Hulten en/of Kudelstaart en te Turnhout en/of Baarle Hertog heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het telkens plegen van
  • wapenhandel, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, waarbij de wapenhandel onder andere bestond uit het overdragen van diverse wapens en munitie van categorie II en categorie III en
  • wapenbezit, als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, namelijk het voorhanden hebben van wapens en munitie van categorie II en categorie III.
terwijl hij, verdachte, leider van die organisatie was.
2.
op meer tijdstippen in de periode van 19 januari 2015 tot en met 24 augustus 2015 te Amsterdam en Hulten, telkens tezamen en in vereniging met een anderen, heeft gehandeld in strijd met artikel 31 van de Wet wapens en munitie, immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III, overgedragen en voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de omvang van het eventueel bewezenverklaarde in verhouding tot hetgeen waarvoor de straffen in de zaak 26KOPER zijn opgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder weegt de rechtbank het volgende mee.
-
De ernst van de feiten
Verdachte heeft (alleen en met anderen) wapens en patronen voorhanden gehad en verhandeld. Het wapenarsenaal bestond uit allerlei soorten vuurwapens, patroonmagazijnen en munitie. In de loods van verdachte loods is ook een grote hoeveelheid amfetamine aangetroffen. Verdachte heeft voorts deelgenomen aan een criminele organisatie die wapenhandel en wapenbezit tot oogmerk had. Met die wapens kunnen uiteindelijk ernstige misdrijven worden begaan. Deze organisatie was een duurzaam en goed georganiseerd samenwerkingsverband, waarin iedere verdachte een eigen, specifieke rol vervulde en waarin verdachten goed op elkaar ingespeeld waren. Gedurende tenminste ruim drie maanden heeft deze organisatie samengewerkt, waarbij dagelijks intensief contact in wisselende samenstelling plaatshad. Verdachte had in de organisatie een belangrijke rol als leider.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd. Wapenbezit en –handel horen niet thuis in de Nederlandse maatschappij en dienen krachtig te worden bestreden. Deze organisatie heeft gehandeld in (onder meer) zware vuurwapens. Met dergelijke wapens kan in de samenleving grote schade worden aangericht. Ieder ongeoorloofd bezit of gebruik van een wapen werkt ondermijnend ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid in de openbare ruimte. In de periode waarin verdachte deelnam aan deze organisatie en bezig was (onder meer) vuurwapens richting Amsterdam te verhandelen, werd Amsterdam geteisterd door een golf liquidaties, waarbij de slachtoffers meestal met vuurwapens in de openbare ruimte werden doodgeschoten. Daar werd destijds in het nieuws zeer veel aandacht aan besteed en dat kan verdachten dan ook niet zijn ontgaan. Enig verband tussen de liquidaties en het handelen van verdachte kan worden gelegd. Immers, DNA van medeverdachte [medeverdachte 4] is aangetroffen op wapens aangetroffen in de woning van één van de verdachte van de liquidatie in de Staatsliedenbuurt. Hoewel niet is vastgesteld dat de door verdachte geleverde wapens bij liquidaties zijn gebruikt, neemt de rechtbank het verdachte en zijn medeverdachten kwalijk dat zij wapens de stad in brachten en daardoor op zijn minst hebben bijgedragen aan de beschikbaarheid van illegale wapens in een periode van liquidaties. Gelet op de combinatie van de ernst van het oogmerk en de hoge mate van activiteit van de organisatie, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het handelen van de organisatie tot een mate van ontwrichting van de samenleving en de openbare orde heeft geleid.
Bij het bepalen van de straf maakt de rechtbank onderscheid tussen de verschillende verdachten in dit onderzoek gelet op de rol die zij hebben gehad in de criminele organisatie en de wapenhandel. Verdachte heeft de organisatie geleid. Verdachte had het laatste woord over het reilen en zeilen van de organisatie en de werkzaamheden van zijn mededaders. Verdachte is hierdoor in grote mate (mede)verantwoordelijk voor het opereren van de organisatie.
-
De persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft een partner en twee minderjarige kinderen. Verdachte is in het verleden eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het overtreden van de Wet wapens en munitie. Deze straf heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank een gevangenisstraf van meerdere jaren aangewezen acht.

9.Beslag

Onder verdachte is de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • Item 5035221: 1.00 STK Horloge CARTIER SANTOS
  • Item 5035198: 1.00 STK Horloge ROLEX OYSTER perpetual
  • Item 5035189: Geld EUR 1550
  • Item 5035240: Geld EUR 1765
Het betreffen de voorwerpen die genoemd zijn onder feit 3 op de tenlastelegging, als zijnde witwasvoorwerpen. Nu verdachte wordt vrijgesproken van dat feit en het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen niet in strijd is met de wet of het algemeen belang, zal de rechtbank beslissen dat deze worden teruggegeven aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij leider van die organisatie was;
2.
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot wapens van categorie II en vuurwapens van categorie III, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • Item 5035221: 1.00 STK Horloge CARTIER SANTOS
  • Item 5035198: 1.00 STK Horloge ROLEX OYSTER perpetual
  • Item 5035189: Geld EUR 1550
  • Item 5035240: Geld EUR 1765
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. Haulo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2017.