ECLI:NL:RBAMS:2017:1354

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
13/845128-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke leidinggeven aan belastingfraude door eigenaar van een bedrijf

Op 14 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de eigenaar van [naam bedrijf BV 1], die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden voor feitelijke leidinggeven aan belastingfraude. De verdachte, geboren in 1961, was als eigenaar en enig aandeelhouder verantwoordelijk voor de onjuiste aangifte omzetbelasting over september 2009, waarbij meer dan 140.000 euro aan belasting niet werd afgedragen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor de fouten en de belastingmoraal ondermijnde. De medeverdachte, de financieel directeur van het bedrijf, kreeg een gevangenisstraf van negen maanden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte had gedaan en dat hij als feitelijke leidinggever aansprakelijk was voor de fraude. De rechtbank benadrukte dat belastingontduiking niet alleen de gemeenschap schaadt, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers ondermijnt. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en de rechtbank hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, maar vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend gezien de ernst van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845128-15 (Promis)
Datum uitspraak: 14 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA-adres]
[GBA-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Goedegebuure en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.G. Geertsma naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
[naam bedrijf BV 1] , op of omstreeks 21 december 2009, te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak september 2009, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben [naam bedrijf BV 1] en/of haar mededader(s) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische) aangiftebiljet over genoemde tijdvak een te laag bedrag aan omzet opgegeven, zulks terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot welk feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 30 september 2009 heeft [naam bedrijf BV 1] (hierna: [naam bedrijf BV 1] ) een factuur verzonden aan [naam bedrijf BV 2] (hierna: [naam bedrijf BV 2] ) inzake een aankoopcourtage ten bedrage van € 192.000,-. [2] Op dezelfde datum heeft [naam bedrijf BV 1] een factuur verzonden aan [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) inzake een aankoopcourtage ten bedrage van € 570.000,-. [3] Over deze bedragen is in totaal € 144.780, - aan omzetbelasting (hierna: BTW) in rekening gebracht. Nu BTW in rekening was gebracht, had deze BTW moeten worden opgenomen in de aangifte omzetbelasting over de maand september van het jaar 2009. [naam bedrijf BV 1] heeft deze aangifte op 21 december 2009 ingediend, maar slechts een bedrag van € 10.000,- aan omzet en een bedrag van € 1.900,- aan af te dragen omzetbelasting aangegeven. [4]
Thans ligt onder meer de vraag voor of bewezen kan worden dat [naam bedrijf BV 1] deze aangifte omzetbelasting opzettelijk onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en of verdachte ten aanzien daarvan kan worden aangemerkt als opdrachtgever of feitelijk leidinggevende.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde bewezen moet worden verklaard. Allereerst acht de officier van justitie bewezen dat [naam bedrijf BV 1] opzettelijk onjuist aangifte omzetbelasting heeft gedaan over het tijdvak september 2009. Immers, de omzetbelasting die verschuldigd was over de bewuste facturen is niet afgedragen, nu over de maand september 2009 enkel een fictief bedrag van € 10.000,- aan omzet was opgegeven.
Voorts is verdachte als feitelijke leidinggever aan te merken met betrekking tot het tenlastegelegde feit, nu hij formeel bevoegd was en wetenschap had van de bedragen van de facturen, alsmede van het bedrag dat werd opgegeven aangaande de verschuldigde omzetbelasting over september 2009.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Verdachte heeft geen enkele wetenschap gehad van de onjuiste aangifte en ook niet een beleid gevoerd dat, of opdrachten gegeven die, onvermijdelijk tot het doen van een onjuiste aangifte zou(den) leiden.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.1 Strafbaarheid rechtspersoon – juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strafbare feiten kunnen worden begaan door rechtspersonen. De strafbaarheid van een rechtspersoon wordt vastgesteld aan de hand van drie vragen:
is de rechtspersoon geadresseerde van de norm?
kan de verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – aan de rechtspersoon worden toegerekend?
kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen?
De beantwoording van de vraag, of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, is, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [5] , afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden of zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
4.4.1.2 Strafbaarheid van de rechtspersoon [naam bedrijf BV 1]
was geadresseerde van de norm, te weten de verplichting om een correcte aangifte omzetbelasting te doen. Het doen van de aangifte omzetbelasting voor de maand september 2009 valt bovendien binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, is de rechtspersoon dienstig geweest en de rechtspersoon vermocht erover beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden. Zodoende kan het doen van een onjuiste aangifte – hetgeen ten laste is gelegd als opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen – aan de rechtspersoon worden toegerekend, mits opzet kan worden bewezen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de werkwijze van [naam bedrijf BV 1] met betrekking tot het doen van aangifte inzake omzetbelasting, met name in het jaar 2009. Uit de maandaangiften omzetbelasting blijkt dat van januari 2009 tot en met september 2009 maandelijks een vast bedrag aan omzet werd opgegeven, ten bedrage van telkens € 10.000,-. [6] Getuige [getuige] heeft hieromtrent verklaard dat dit de gebruikelijke gang van zaken was binnen [naam bedrijf BV 1] . [7] Nadat voornoemde facturen op 30 september 2009 waren verzonden, is in een grootboekkaart van [naam bedrijf BV 1] van 5 oktober 2009 een bedrag van € 762.000,- gecrediteerd met de omschrijving “Facturen inz Verkoop” [8] Ondanks het feit dat op de bewuste nota’s de verschuldigde omzetbelasting uitdrukkelijk stond vermeld, is voor de maand september 2009, conform de gebruikelijke werkwijze van [naam bedrijf BV 1] , het vaste bedrag van € 10.000,- aan omzet opgegeven. [9] In de jaarrekening van [naam bedrijf BV 1] komt ten slotte naar voren dat in 2009 een netto-omzet van € 768.999,- is gerealiseerd terwijl ‘slechts’ een bedrag van € 32.851,- aan omzetbelasting is vermeld. [10] Op grond van de vermelde omzet van € 787.000,- had [naam bedrijf BV 1] € 149.530,- aan omzetbelasting moeten afdragen.
Verder blijkt uit de stukken dat [naam bedrijf BV 1] in het kader van de aangifte VPB de omzetbelasting niet heeft laten controleren door [naam bedrijf 4] . Ter zitting hebben zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] aangegeven de omzetbelasting zelf niet te controleren. Nu noch [naam bedrijf BV 1] noch verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aan [naam bedrijf 4] opdracht hebben gegeven de omzetbelasting te controleren in het kader van de aangifte VPB, heeft [naam bedrijf BV 1] mitsdien door niemand de omzetbelasting over 2009 laten controleren, hetgeen ofwel duidt op boos opzet, ofwel op ernstige nalatigheid. Omdat boos opzet niet kan worden bewezen zal de rechtbank uitgaan van ernstige nalatigheid van de vennootschap.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [naam bedrijf BV 1] , door onvoldoende zorgvuldig om te gaan met de administratie in het algemeen en de verwerking van haar eigen facturen aan [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf 3] in het bijzonder, alsmede door iedere controle op de aangifte OZB en VPB op dit punt achterwege te laten, , willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij, in strijd met de waarheid, een aangifte omzetbelasting over de maand september 2009 zou indienen, waarin een te laag bedrag aan opgegeven omzetbelasting stond opgegeven.
4.4.2
Feitelijke leidinggeven
4.4.2.1 Feitelijke leidinggeven – juridisch kader
Bij de beoordeling of iemand als feitelijke leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk is, moet worden vooropgesteld dat uit de taalkundige betekenis van het begrip feitelijke leidinggeven enerzijds voortvloeit dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit. Maar anderzijds is een dergelijke juridische positie geen vereiste. Ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon kan feitelijke leidinggever kan zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit. Aan hetzelfde strafbare feit kan door meer personen – al dan niet gezamenlijk - feitelijke leiding worden gegeven. Ook een rechtspersoon kan een feitelijke leidinggever zijn.
Feitelijke leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijke leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Een ander voorbeeld van een geval waarin onder omstandigheden voldaan kan zijn aan het voor de feitelijke leidinggever geldende opzetvereiste biedt een leidinggever die de werkzaamheden van een onderneming zo organiseert dat hij ermee rekening houdt dat de aan de betrokken werknemers gegeven opdrachten niet kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard gaat met het begaan van strafbare feiten.
4.4.2.2 Feitelijke leidinggeven door verdachte
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte sinds 1995 bestuurder en enig aandeelhouder is van [naam bedrijf BV 1] en dit ook was ten tijde van het ten laste gelegde. [11] Verdachte heeft verklaard dat hij onder meer fiscaal recht heeft gestudeerd, werkzaam is geweest als advocaat in het ondernemingsrecht en, in elk geval sinds 1995, actief is als ondernemer. [12] De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat verdachte niet alleen op de hoogte is van de verplichting van [naam bedrijf BV 1] tot het tijdig en correct doen van de aangifte omzetbelasting maar ook bij uitstek deskundig is om hier toezicht op te houden.
Verdachte was niet alleen op papier de leidinggevende, maar nam ook feitelijk beslissingen en hakte knopen door. [13] Verdachte heeft verklaard dat hij zowel op de hoogte is geweest van het opmaken en insturen van de bewuste facturen aan [naam bedrijf BV 2] en [naam bedrijf 3] , als van de betaling van voornoemde facturen op rekening van [naam bedrijf BV 1] . [14] Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat deze facturen bovendien niet tot de gebruikelijke gang van zaken behoorden en een uitzonderlijke meevaller opleverden voor het op dat moment niet al te best presterende [naam bedrijf BV 1] . Verder heeft verdachte de inhoudelijke cijfers van de jaarrekening van 2009, met daarin een bedrag aan omzetbelasting dat niet valt te rijmen met de netto-omzet, in 2011 besproken met de heer [medeverdachte] . [15]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, als eigenaar en enig aandeelhouder, in 2009 ten onrechte zelf heeft verzuimd de omzetbelasting van [naam bedrijf BV 1] deugdelijk te controleren maar ook ten onrechte heeft verzuimd de cijfers door een derde te (laten) controleren.
Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hebben ter zitting aangegeven de omzetbelasting zelf niet te controleren. In dat licht is het opmerkelijk dat [naam bedrijf BV 1] haar belastingadviseur [naam bedrijf 4] , die voor [naam bedrijf BV 1] de aangifte VPB indiende, de door [naam bedrijf BV 1] aangeleverde gegevens met betrekking tot de omzetbelasting 2009 evenmin heeft laten controleren, aangezien uit de aangifte VPB 2009 van [naam bedrijf 4] achter omzetbelasting het woord “AANNAME” staat wat volgens een medewerker van [naam bedrijf 4] betekent dat die post voor juist werd aangenomen door [naam bedrijf 4] [16] . . Hieruit blijkt dat [naam bedrijf 4] niet de opdracht heeft gekregen de omzetbelasting 2009 te controleren. Dit is te meer opmerkelijk nu het binnen de bedrijfsvoering van [naam bedrijf BV 1] atypisch was om facturen te versturen naar bedrijven, en zeker als het ging om een factuurbedrag van meer dan 900.000 euro (incl. BTW) die verdachten zelf hebben getypeerd als een eenmalige meevaller. Verdachte had mitsdien, vanuit zijn functie en gelet op de cijfers van de jaarrekening 2009, in één oogopslag kunnen en moeten zien dat een en ander niet klopte. Echter, zelfs toen deze cijfers in 2011 inhoudelijk met [naam bedrijf BV 1] zijn besproken, heeft verdachte kennelijk geen gebreken geconstateerd. Ook heeft verdachte nooit middels een suppletieaangifte of anderszins melding gemaakt of doen maken bij de Belastingdienst van een onjuiste aangifte omzetbelasting over het tijdvak september 2009.
De rechtbank komt, alles overwegende en in onderlinge samenhang bezien, dan ook tot de conclusie dat verdachte zijn bedrijf dusdanig had georganiseerd dat nergens in de keten van zijn bedrijfsvoering enige vorm van effectieve controle op de af te dragen omzetbelasting bestond. Zo was er geen controle op de op te maken aangifte omzetbelasting, op de stukken zoals deze werden aangeleverd aan [naam bedrijf 4] en heeft hij hoogstpersoonlijk verzaakt effectieve controle uit te oefenen op de jaarrekening van [naam bedrijf BV 1] .
Verdachte heeft dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam bedrijf BV 1] een onjuiste aangifte omzetbelasting in zou dienen bij de Belastingdienst.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
[naam bedrijf BV 1] op 21 december 2009, te Amsterdam opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak september 2009, onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft [naam bedrijf BV 1] opzettelijk op het bij de Belastingdienst ingeleverde elektronische aangiftebiljet over genoemde tijdvak een te laag bedrag aan omzet opgegeven, zulks terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 15 januari 2016. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de toepassing van deze oriëntatiepunten is uitgegaan van “fraude met een benadelingsbedrag van € 125.000,- tot € 250.000,-” waar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op staat voor de duur van 9 tot 12 maanden.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich als feitelijk leidinggevende van [naam bedrijf BV 1] schuldig gemaakt aan belastingfraude, door opzettelijk een onjuiste aangifte omzetbelasting over het tijdvak september 2009 in te dienen. Door het handelen van verdachte is de Belastingdienst, en daarmee de Nederlandse Staat, voor € 142.880,- benadeeld. [17]
Ter zitting heeft verdachte aangegeven geen enkele controle op de financiën van de vennootschap en op de gedragingen van zijn medewerkers te hebben uitgeoefend, omdat hij vertrouwen in hen stelde. Nog daargelaten dat verdachte als fiscaal jurist moet hebben geweten van het feit dat hij als directeur/enig aandeelhouder wel degelijk moet controleren of zijn medewerkers zijn opdrachten en de regels goed naleven, blijkt uit de houding van verdachte ter zitting dat hij geen enkele verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor de fouten en iedere verantwoordelijkheid afschuift op zijn ondergeschikten. Onbegrijpelijk is bovendien dat als verdachte van mening is dat medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk is voor onregelmatigheden die hem naar eigen zeggen miljoenen hebben gekost, hij tot op de dag van de zitting met [medeverdachte] medeverdachte is blijven samenwerken. Nog onbegrijpelijker is dat verdachte daarbij aangeeft dat dit is omdat [medeverdachte] alles weet van de financiële situatie binnen het bedrijf, terwijl [medeverdachte] stelt dat hij alles overliet aan diens ondergeschikte [getuige] .
De rechtbank heeft niet de indruk dat verdachte in dezen volledige openheid van zaken heeft gegeven.
Door zijn handelwijze heeft verdachte het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt bovendien niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingontduiking kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Nu verdachte bovendien al lange tijd ondernemer is, zal de rechtbank er bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel van uitgaan dat sprake is van een op zichzelf staand geval van fraude. Bovendien zal de rechtbank rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn schuldenlast en het feit dat hij bezig is deze schulden af te betalen. Desondanks is, gelet op de hoogte van het fraudebedrag, alleen een gevangenisstraf een passende straf.
Alles in overweging genomen acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijk leiding geven aan het opzettelijk een bij belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, begaan door een rechtspersoon, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.P. Bleeker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2017.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.DOC-003
3.DOC-004
4.DOC-019
5.Laatstelijk: HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733
6.DOC-019 en de bijlage van het verhoor van getuige bij de rechter-commissaris op 31 augustus 2016
7.V-003-1, alsmede de getuigenverklaring van [getuige] bij de rechter-commissaris van 31 augustus 2016
8.DOC-021
9.DOC-019, p. 13/13
10.DOC-022
11.DOC-008
12.V-002-1, p. 2/9
13.G-001-01, p. 3/12
14.V-002-1, p.7/9
15.V-002-1, p.5/9
16.BOB-002b p.2/3
17.AMB-004