In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 februari 2017 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een ongeboren kind. De moeder, die op dat moment verblijft in een kliniek vanwege psychische problemen en harddrugsgebruik, is zwanger en de geboorte van het kind wordt verwacht op of omstreeks 10 februari 2017. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor de duur van een jaar en om de uithuisplaatsing van het kind in een pleeggezin voor de duur van drie maanden na de geboorte. De vader van het kind heeft het ongeboren kind nog niet erkend en is op dat moment niet in staat om voor het kind te zorgen.
De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de moeder, de vader, de Raad en de vertegenwoordiger van Jeugdbescherming Regio Amsterdam gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij haar kind niet wil afstaan en dat zij bereid is om hulp te accepteren. De Raad heeft echter benadrukt dat de moeder door haar psychische problemen en het drugsgebruik niet in staat is om voor het kind te zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de veiligheid van het ongeboren kind en dat het noodzakelijk is om het kind onder toezicht te stellen en na de geboorte in een pleeggezin te plaatsen.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vervuld, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing houdt in dat het ongeboren kind voor de duur van een jaar onder toezicht wordt gesteld en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend vanaf de geboorte voor de duur van drie maanden. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat er aandacht moet blijven voor het contact tussen het kind en de ouders, voor zover mogelijk.