In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee buren, waarbij de eiseres, tevens wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter, een gebiedsverbod vorderde voor de hond van de gedaagde. De aanleiding voor deze vordering was een ernstige aanval op de dochter van de eiseres door de hond van de gedaagde, wat heeft geleid tot aanzienlijke fysieke en psychische schade voor het kind. De rechtbank heeft de belangen van de partijen afgewogen, waarbij het belang van de minderjarige om haar trauma te verwerken zwaarder woog dan het belang van de gedaagde om een hond te houden. De rechtbank oordeelde dat het in huis nemen van een nieuwe hond door de gedaagde, na de euthanasie van de aanvallende hond, niet in het belang van de minderjarige was. De voorzieningenrechter heeft daarom het gevraagde gebiedsverbod toegewezen, met de verplichting voor de gedaagde om een dwangsom te betalen bij overtreding van het verbod. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in zaken die de persoonlijke levenssfeer en de veiligheid van minderjarigen raken.