ECLI:NL:RBAMS:2017:1293

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
13/654137-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld op de openbare weg te Amsterdam

Op 21 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 augustus 2016 op het Koningsplein in Amsterdam, waar de verdachte een geldbedrag van ongeveer 1000 euro heeft weggenomen van de aangeefster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, de tas van de aangeefster heeft vastgepakt en met kracht aan de tas heeft getrokken, terwijl hij haar schreeuwend vroeg om zijn geld. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het bewezen geachte feit heeft begaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het feit strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken geëist, maar de rechtbank heeft besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag van 1000 euro aan de aangeefster moet worden teruggegeven. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de beslissing op 21 februari 2017 uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654137-16
Datum uitspraak: 21 februari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. Dayala, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting, ten laste gelegd
primair:
dat hij op of omstreeks 13 augustus 2016 te Amsterdam (op de openbare weg, Koningsplein), in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 1000 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte tegen die [aangeefster] heeft geschreeuwd "geef mij mijn geld!"
en/of de tas van die [aangeefster] heeft vastgepakt en/of met kracht aan die tas heeft gerukt/getrokken;
(artikel 312 lid 2 onder 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
dat hij op of omstreeks 13 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een tas (merk “The Bridge”), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(artikel 350 Wetboek van Strafrecht).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 13 augustus 2016 te Amsterdam op de openbare weg, Koningsplein, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 1000 euro, toebehorende aan [aangeefster] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met kracht aan die tas heeft getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

5.1
Redengevende feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
5.2
Bewijsoverweging
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een geldbedrag toebehorende aan een ander heeft weggenomen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster [aangeefster] in de vroege ochtend van
13 augustus 2016 1.000 euro bij zich droeg in haar tas en dat verdachte die 1.000 euro tegen de wil van aangeefster heeft weggenomen. Of het spaargeld van verdachte betrof dat hij in bewaring had gegeven aan zijn toenmalige partner [aangeefster] , zoals verdachte heeft verklaard, of dat het geld van [aangeefster] zelf was, zoals [aangeefster] heeft verklaard, is niet van belang voor het antwoord op de vraag of het geld aan aangeefster toebehoorde. ‘Toebehoren’ in de zin van dit artikel valt namelijk niet samen met het civielrechtelijk begrip van eigendom. Van belang is dat uit het dossier is gebleken dat aangeefster, ook volgens verdachte, een dusdanige zeggenschap over het geld had, dat het geld naar het oordeel van de rechtbank op dat moment aan haar ‘toebehoorde’.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit, te weten de primair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal, zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar.
De raadsman, die primair vrijspraak heeft bepleit, heeft de rechtbank, subsidiair verzocht, kort samengevat, geen straf of maatregel op te leggen met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte en aangeefster zijn bekenden van elkaar. Tijdens een ruzie op straat tussen hen heeft verdachte aan haar tas getrokken en een geldbedrag waarop hij meende recht te hebben van haar afgepakt. Kort na haar aangifte heeft aangeefster de officier van justitie een brief geschreven, waarin zij verklaart dat verdachte wat haar betreft geen straf hoeft te krijgen en dat ze verdachte heeft vergeven voor hetgeen hij heeft gedaan. Wel wil zij haar schade vergoed zien door verdachte en wenst zij dat verdachte wordt geholpen zijn leven op orde te krijgen.
Gelet op het voorgaande is het gepleegde feit niet gelijk te stellen aan een ‘gewone’ straatroof. Wel heeft verdachte mogelijk onveiligheidsgevoelens van voorbijgangers, die dachten wel met een straatroof te maken te hebben, versterkt. Verdachte heeft zijn aanhouding en voorarrest aan zichzelf te wijten en de rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend en geboden. De rechtbank zal dan ook bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Van omstandigheden als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht die aanleiding geven verdachte geen straf of maatregel op te leggen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

9.Beslag

Onder verdachte is de € 1.000, - in beslag genomen die hij, zoals in rubriek 4 bewezen is verklaard, heeft gestolen van aangeefster [aangeefster] . De rechtbank zal bepalen dat het geld aan aangeefster moet worden teruggegeven.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 2.505, - aan materiële schadevergoeding in verband met het ten laste gelegde feit, bestaande uit € 2.180, - schadevergoeding voor gestolen geld en € 325, - schadevergoeding voor vernieling van de handtas.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot het bedrag van € 325, - euro voor vernieling van de handtas en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De officier van justitie heeft tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, vanwege de bepleite vrijspraak van verdachte.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de in beslag genomen € 1.000, - euro aan de benadeelde partij kan worden teruggegeven en dat de vordering voor het overige onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Zoals hierboven is overwogen zal de door verdachte gestolen € 1000,- aan de benadeelde partij worden teruggegeven. In zoverre heeft zij dan geen schade meer. De benadeelde partij heeft verder gesteld dat haar handtas is stukgetrokken en dat de inhoud daarvan, waaronder een geldbedrag van € 1.180,-, op de grond is terechtgekomen. Dat geld is volgens haar door omstanders meegenomen. Door de benadeelde partij zijn geen stukken overgelegd op basis waarvan de rechtbank de juistheid en de hoogte van deze beide schadeposten kan vaststellen. Ook het dossier geeft daarvoor geen aanknopingspunt. De behandeling van de vordering levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [aangeefster] van:
- 1.000 euro (2 x 500 euro).
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2017.