ECLI:NL:RBAMS:2017:1117

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
13/993151-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het niet melden van ongebruikelijke transacties en het niet verrichten van cliëntenonderzoek als bedoeld in de Wwft

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [naam B.V. 1], die werd beschuldigd van het niet melden van ongebruikelijke transacties en het niet verrichten van cliëntenonderzoek zoals vereist door de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als beroepsmatig handelende verkoper van goederen, in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 februari 2012, meerdere ongebruikelijke transacties niet onverwijld heeft gemeld, ondanks dat deze transacties contant en voor bedragen van € 15.000 of meer plaatsvonden. Daarnaast heeft de verdachte nagelaten om cliëntenonderzoek te verrichten en de gegevens van cliënten op een toegankelijke wijze vast te leggen en te bewaren.

Tijdens de zitting op 14 februari 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S. van Brakel, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. B. Chababi, gehoord. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat de transacties niet in Nederland hadden plaatsgevonden en dat de verjaring was ingetreden, maar de rechtbank verwierp deze argumenten.

De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is. De rechtbank heeft een geldboete van € 45.000 opgelegd, waarvan € 15.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de Wwft en de rol van bedrijven in het voorkomen van witwassen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/993151-16
Datum uitspraak: 28 februari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam B.V. 1],
gevestigd op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. van Brakel, en van wat de gemachtigde vertegenwoordiger, [persoon] , en zijn raadsman,
mr. B. Chababi, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:het in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 februari 2012, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, niet onverwijld melden van een of meer ongebruikelijke transacties in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft);
Feit 2:het in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 februari 2012, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, ten aanzien van een of meer transacties, verrichten van geen dan wel onvolledig cliëntenonderzoek als verplicht in de Wwft,
en/of
het in de periode van 1 januari 2011 tot en met 9 juli 2012, als beroeps- of bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000, - of meer, ten aanzien van een of meer transacties, niet dan wel onvolledig op toegankelijke wijze bewaren van de gegevens van de cliënt gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of tot vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie als verplicht in de Wwft.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, eerste tot en met derde gedachtestreepje, en het onder 2 cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de onder 1 ten laste gelegde, eerste tot en met derde gedachtestreepje, ongebruikelijke transacties niet in Nederland hebben plaatsgevonden, maar in België. Ten aanzien van deze transacties ontbreekt rechtsmacht, omdat de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) alleen van toepassing is op instellingen indien en voor zover zij kennis hebben van het ongebruikelijke karakter van een verrichte of voorgenomen transactie die in Nederland plaatsvond dan wel zal plaatsvinden.
Ten aanzien van het verwijt, zoals onder 2 cumulatief/alternatief is ten laste gelegd, heeft de raadsman aangevoerd dat dit in 2014 is verjaard nu de gedragingen in 2011 zijn begaan en niet is gebleken dat de verjaring is gestuit, zodat de officier van justitie ook ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijk is in haar strafvervolging.
De rechtbank overweegt als volgt. De verdediging heeft onvoldoende feitelijk gemaakt dat de onder 1 ten laste gelegde, eerste tot en met derde gedachtestreepje, ongebruikelijke transacties in België hebben plaatsgevonden. Bovendien is [naam B.V. 1] in Nederland gevestigd en vinden de bedrijfsactiviteiten in Nederland plaats. Zij heeft dan ook de plicht om in Nederland melding te maken van de door haar verrichte ongebruikelijke transacties. Dat een ongebruikelijke transactie mogelijk fysiek in België heeft plaatsgevonden, doet daar niet aan af. De rechtbank verklaart de officier van justitie voor het onder 1, eerste tot en met derde gedachtestreepje, dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Ten aanzien van het verweer met betrekking tot de verjaring overweegt de rechtbank het volgende. De feiten 1 en 2 zijn deels verjaard. Voor dit soort misdrijven geldt een verjaringstermijn van 6 jaar, die begint op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Door het uitbrengen van de dagvaarding op 20 januari 2017 is de verjaring gestuit. Dat betekent dat het recht tot strafvordering in de periode vóór 20 januari 2011 is verjaard. De officier van justitie wordt in zoverre niet ontvankelijk verklaard.
3.3.
Schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
zij, voorheen: [naam B.V. 2] , in de periode van 20 januari 2011 tot en met 29 februari 2012 in Nederland, telkens als bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag voor een bedrag van € 15.000,- of meer, meermalen telkens opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, verrichte ongebruikelijk transacties, niet (onverwijld) nadat het ongebruikelijke karakter van deze transacties bekend is geworden heeft
gemeld aan het meldpunt, immers heeft zij telkens opzettelijk geen melding gedaan van,
  • een op 30-03-2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 90.770,00 door [naam 1] (D-011), en
  • een op 12-05-2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 44.390,60 door [naam 1] (D-013), en
  • een op 15-06-2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 92.400,00 door [naam 1] (D-014), en
  • een op 01-08-2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 36.242,00 (D-015), en
  • een op 26-08-2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 25.975,44 door [naam 3] (D-017), en
  • een op 16-09-2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 32.269,00 door [naam 2] (D-021), en
  • een op 30-09-2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 29.796,00, door [naam 4] (D-022), en
  • een op 10-10-2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 39.037,00 door [naam 5] (D-023), en
  • een op 14-11-2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante betaling van in totaal € 42.398,00 door [naam 6] (D-024), en
  • een op 01-12-2011 en/of 05-12-2011 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten (een) contante betaling(en) van in totaal € 25.500,00 door [naam 7] (D-027),
ten aanzien van het onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde,
zij, voorheen: [naam B.V. 2] , in de periode van 20 januari 2011 tot en met 29 februari 2012 in Nederland, telkens als bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 15.000 of meer, meermalen telkens opzettelijk, in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, geen cliëntenonderzoek heeft verricht, immers heeft zij telkens opzettelijk geen identiteit vastgesteld en/of gecontroleerd en/of geen uittreksel van de kamer van koophandel aangevraagd en/of gecontroleerd bij de volgende transacties:
- een op 01-08-2011 verrichte transactie, te weten een contante betaling van in totaal
€ 36.242,00 (D-015), en
- een op 28-04-2011 verrichte transactie, te weten een contante betaling van in totaal
€ 18.525,00 (D-046), en
- een op 11-08-2011 verrichte transactie, te weten een contante betaling van in totaal
€ 20.036,00 (D-056), en
- een op 22-08-2011 verrichte transactie, te weten een contante betaling van in totaal
€ 18.500,00 (D-057).

5.Het bewijs en bewijsoverweging

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 februari 2017, en de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Nadere overweging
Aan verdachte is onder 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegd dat zij heeft nagelaten te voldoen aan de in artikel 33 Wwft opgenomen verplichting om de gegevens van haar cliënten op een toegankelijke wijze vast te leggen en te bewaren. De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij voor de en/of constructie heeft gekozen omdat in het verleden is gebleken dat verdachten soms ter zitting alsnog met stukken komen waaruit zou kunnen blijken dat er destijds wel cliëntenonderzoek was verricht. In dergelijke gevallen echter blijft het verwijt overeind dat de verdachte de cliëntengegevens niet op een toegankelijke wijze had bewaard. Nu is gebleken dat verdachte geen cliëntenonderzoek heeft gedaan, moet volgens de officier van justitie vrijspraak volgen van het cumulatief/alternatief ten laste gelegde. De rechtbank volgt de officier van justitie hierin. Verdachte wordt daarom van het onder 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een
rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 eerste cumulatief/alternatief bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 45.000,-, waarvan een gedeelte, groot € 15.000,-, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De goudhandel is een zeer geliefde branche voor criminelen om geld in wit te wassen. Door niet te voldoen aan de meldplicht of geen cliëntenonderzoek te doen, maken bedrijven zich schuldig aan het faciliteren van criminelen. Bovendien maken zij zich schuldig aan concurrentievervalsing ten aanzien van bedrijven die wel alles volgens de regels doen.
Ondanks dat de vertegenwoordiger van verdachte heeft aangegeven dat de regels van de Wwft nu wel worden nageleefd, heeft zij behoorlijk wat steken laten vallen. Gelet hierop en gelet op de hoeveelheid transacties waar niet conform de Wwft mee om is gegaan, moet een flinke geldboete volgen. Daar staat tegenover dat verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven en haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Bovendien zijn de transacties alweer enigszins gedateerd. Daarom moet een deel van de geldboete in voorwaardelijke vorm worden opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen. Hiertoe heeft hij betoogd dat verdachte niet de bedoeling heeft gehad om transacties te verhullen of klanten te willen afschermen voor de autoriteiten. Na het bezoek van de toezichthouder heeft verdachte verantwoordelijkheid genomen en de werkprocessen aangepast en verbeterd. Bovendien moet rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn met meer dan één jaar en drie maanden. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft nagelaten om tien ongebruikelijke transacties als bedoeld in de Wwft te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Verdachte heeft daarnaast vier maal nagelaten om cliëntenonderzoek als bedoeld in de Wwft te verrichten. Zij heeft door haar handelen de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen. De financiële schade die witwassen in de samenleving veroorzaakt is groot. Gelet daarop, en gezien de strafafdoening in soortgelijke zaken, moet in beginsel een aanzienlijke geldboete aan verdachte worden opgelegd.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat de bewezen verklaarde strafbare feiten alweer enige tijd geleden hebben plaatsgevonden. De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de naleving van de verplichtingen van de Wwft van groot belang acht en de procedures binnen zijn bedrijven daarop inmiddels heeft aangepast.
Alles afwegende, is oplegging van na te noemen geldboete, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 3, 15 en 16 van de Wwft en de Bijlage Indicatorenlijst bij het Uitvoeringsbesluit Wwft.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor de periode tot 20 januari 2011.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 2 eerste alternatief/cumulatief bewezen verklaarde:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam B.V. 1], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 45.000,- (vijfenveertigduizend euro).
Beveelt dat een gedeelte, groot
€ 15.000,-, (vijftienduizend euro) van deze geldboete, niet tenuitvoergelegd zal worden,tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast
,indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.R. Jöbsis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van de Kraats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2017.