ECLI:NL:RBAMS:2017:1106

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
13/654163-16 en 13/654101-13 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes in Amsterdam

Op 24 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 september 2016 in Amsterdam met een mes twee personen heeft aangevallen. De verdachte heeft aangever [persoon 1] in de buik en arm gestoken, wat leidde tot een poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat de steken niet in de buurt van vitale lichaamsdelen waren. De verdachte heeft ook [persoon 2] bedreigd met de woorden 'I kill you' en 'Where are they? I will kill them', terwijl hij met een mes achter hem aan rende. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte de agressor was in het incident. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en het delictpatroon van de verdachte een strenge straf rechtvaardigden. De verdachte werd ook geconfronteerd met een eerdere voorwaardelijke veroordeling, wat leidde tot de tenuitvoerlegging van die straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654163-16 en 13/654101-13 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 24 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] , gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 19 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- ( met kracht) tegen het (achter)hoofd van voornoemde [persoon 1] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- voornoemde [persoon 1] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm en/of de buik, in elk geval het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt;
feit 2
hij op of omstreeks 19 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland [persoon 2] en/of zijn familie/vriendin ( [persoon 1] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] ) en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) (omstanders) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers:
- is hij, verdachte, opzettelijk met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand, op/ achter voornoemde [persoon 2] af-/aangelopen en/of
- heeft hij, verdachte (vervolgens) opzettelijk met voornoemd mes, in elk geval scherp en/of puntig voorwerp, eenmaal of meermalen een of meer zwaaiende en/of stekende bewegingen in de richting van voornoemde [persoon 2] gemaakt en/of
- heeft hij, verdachte, (hierbij) voornoemde [persoon 2] opzettelijk eenmaal of meermalen (in de Engelse taal) de woorden toegevoegd: "I kill you" en/of "I will kill you" en/of "Where are they? I will kill them", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- heeft hij, verdachte, voornoemde tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) (omstanders) opzettelijk eenmaal of meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak jullie dood", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- heeft hij, verdachte, opzettelijk met voornoemd mes, in elk geval scherp en/of puntig voorwerp eenmaal of meermalen stekende bewegingen gemaakt in de richting van voornoemde tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) (omstanders).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 1 impliciet primair (poging tot doodslag) en tot bewezenverklaring van feit 1 impliciet subsidiair (poging tot zware mishandeling) en feit 2.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 impliciet primair en van hetgeen hem onder het derde, vierde en vijfde gedachtestreepje van feit 2 ten laste is gelegd. Over het bewijs ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair heeft de raadsvrouw zich niet uitgelaten.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van feit 1 impliciet primair (poging tot doodslag)
Vast staat dat verdachte aangever [persoon 1] twee keer met een mes heeft gestoken, in de buik en in een arm. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat daarmee nog niet is bewezen dat verdachte opzet heeft gehad om [persoon 1] van het leven te beroven, ook niet in voorwaardelijke zin. Op grond van algemene ervaringsregels kan worden gesteld dat het enkele steken met een mes – niet in de buurt van vitale lichaamsdelen – geen aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Verdachte zal dan ook van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.2.
Oordeel over feit 1 impliciet subsidiair (poging tot zware mishandeling)
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij aangever [persoon 1] twee keer met een mes heeft gestoken. Op grond daarvan en de andere in het dossier vervatte bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder 1 impliciet subsidiair ten laste is gelegd.
Nu verdachte het feit heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, worden volstaan met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 februari 2017;
2. Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2016203874-1 van 20 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina’s 1 e.v.).
4.3.3.
Oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank komt op grond van de volgende bewijsmiddelen tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder 2 ten laste is gelegd, met uitzondering van het vierde en vijfde gedachtestreepje.
1.
Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2016203874-1 van 20 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina’s 1 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [persoon 1] , zakelijk weergegeven:
Ik was 19 september 2016 met mijn familie in Amsterdam. Ik was met mijn vrouw, zoon en zijn vriendin. (…) Gelijk zag ik vanaf de overzijde van de straat dat de jongen met de dreadlocks met het mes nog altijd aan het zwaaien was met dit mes en ik zag dat hij zich hierbij richtte op mijn zoon.
2.
Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2016203874-24 van 20 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpagina’s 8 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangeefster [persoon 4] , zakelijk weergegeven:
Ik en mijn vriend liepen voorop en de ouders van mijn vriend liepen achter ons.
Ik zag dat de jongen met de dreadlocks een mes pakte uit de achterzak van zijn broek. (…) De jongen met de dreadlocks draaide zich op een bepaald moment om en begon mijn vriend op te jagen. Ik zag namelijk dat mijn vriend zag dat de jongen met de dreadlocks dat mes in zijn hand had en zijn kant op kwam. Ik zag dat mijn vriend omdraaide en weg begon te rennen in de richting van de straat met de cafés en restaurants.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige/aangever met nummer PL1300-2016203874-22 van 20 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (dossierpagina’s 13 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige/aangever [persoon 2] , zakelijk weergegeven:
Ik ben samen met mijn vader, moeder en vriendin [persoon 4] in Amsterdam.
Op maandag 19 september 2016 liep ik samen met mijn vriendin in de richting van de Amstelstraat. (…) Ik ben gaan rennen door de Amstelstraat. De man met de dreadlocks rende achter mij aan. Er zat denk ik zo een 1,5 meter tussen hem en mij tijdens het rennen. Ik zag toen ook dat hij het mes nog steeds in zijn rechterhand had. Hij probeerde mij te pakken. Ik hoorde dat hij schreeuwde: “I will kill you”. Ik zag dat de man met de dreadlocks op en neer bleef lopen in de Amstelstraat en daarbij riep: “Where are they, I will kill them”. (…) Ik ben erg geschrokken van dit incident. Ik voelde mijzelf bedreigd en was ook erg bang.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016203874-5 van 19 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (dossierpagina’s 25 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 19 september 2016 hoorden wij dat de meldkamer doorgaf dat er een steekpartij zou zijn geweest op de Amstelstraat. Wij hoorden het volgende signalement van NN1: man, negroïde, lange dreads (…) mes. (…) Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag onder de geparkeerde auto een man. De man kwam volledig overeen met het signalement van NN1. De verdachte bleek genaamd: [verdachte] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde/opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
op 19 september 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [persoon 1] met een mes in de arm en de buik heeft gestoken;
feit 2
op 19 september 2016 te Amsterdam [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers:
- is hij, verdachte, opzettelijk met een mes, in zijn hand, achter [persoon 2] aangelopen en
- heeft hij, verdachte opzettelijk met voornoemd mes stekende bewegingen in de richting van [persoon 2] gemaakt en
- heeft hij, verdachte, [persoon 2] opzettelijk de woorden toegevoegd: "I will kill you" en "Where are they? I will kill them”.

6.Strafbaarheid van de feiten

6.1.
Beroep op noodweer
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte zowel bij het steken met het mes (feit 1) als bij het vervolgens met het mes achter [persoon 2] aanrennen (feit 2), uit noodweer heeft gehandeld. Immers werd hij door vader en zoon [persoon 1] geslagen terwijl hij op de grond lag. Hij kon niet anders dan opstaan, zijn mes pakken en aangever steken, aldus de raadvrouw.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte telkens de agressor was gedurende het incident.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe het volgende.
Lezing verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn vriend was en dat deze een eindje achter hem op straat liep. Op een gegeven moment draaide verdachte zich om en zag hij dat zijn vriend op de grond werd gegooid. Verdachte liep erop af, vroeg wat er aan de hand was en aangever zei iets wat hem niet beviel. Vervolgens haalde hij uit naar aangever en ontstond er een vechtpartij met aangever en diens zoon. Verdachte werd door beiden geslagen en er werden dreadlocks uit zijn hoofd getrokken. Op een gegeven moment lag verdachte op de grond. Toen is hij opgestaan, heeft hij het mes gepakt en daarmee twee keer gestoken. Dit was in paniek, om zich te verdedigen, aldus verdachte.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat zowel uit verdachtes lezing als uit de verklaringen van verschillende getuigen blijkt dat verdachte degene is die als eerste heeft geslagen. Hij is in eerste instantie niet bij het incident betrokken, maar loopt er vervolgens op af en geeft aangever [persoon 1] direct een klap op zijn hoofd. Vervolgens ontstaat er een vechtpartij. Nadat (ook) verdachte is geslagen, steekt verdachte aangever twee keer met een mes.
Naar het oordeel van de rechtbank was het gedrag van verdachte in eerste instantie gericht op een confrontatie of deelneming aan het gevecht. Nadat dit gevecht was ontstaan, is verdachte daarbij ook geslagen door [persoon 1] . Dit slaan door aangever [persoon 1] betrof echter geen wederrechtelijke aanranding waarop verdachte mocht reageren door het steken met een mes. Verdachte verdedigde zich namelijk tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding door verdachte.
Het beroep op noodweer slaagt dan ook niet.
Ten aanzien van feit 2
Het beroep op noodweer slaagt ook ten aanzien van feit 2 niet. Naar het oordeel van de rechtbank was er op het moment dat verdachte [persoon 2] bedreigde met een mes, geen sprake van een wederrechtelijke aanranding door [persoon 2] nu het verdachte was die gedurende dit feit achter [persoon 2] aanrende.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de bewezen geachte feiten volgens de wet strafbaar zijn. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat er sprake is van noodweerexces, aangezien verdachte heeft gehandeld in paniek, als gevolg van een hevige gemoedsbeweging.
Nu de rechtbank van oordeel is dat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan, dient ook het beroep op noodweerexces te worden verworpen.
Er is ook daarnaast geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden een meldplicht en behandelverplichting te worden opgelegd. De officier van justitie vordert ook de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden en het daarop te houden toezicht.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voorgesteld om aan verdachte, in het geval van een veroordeling, een gevangenisstraf van zes maanden waarvan tweeënhalve maand voorwaardelijk op te leggen. De raadsvrouw is het met de officier van justitie eens dat oplegging van de bijzondere voorwaarden en dadelijke uitvoerbaarheid daarvan wenselijk is.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Wat voor aangevers een gezellig uitje in Amsterdam had moeten worden, is op brute wijze geëindigd toen zij twee mannen, waaronder verdachte, ontmoetten. Zonder dat de familie [persoon 1] hiertoe aanleiding gaf ontstond er een vechtpartij, waarbij verdachte vader [persoon 1] twee keer met een mes heeft gestoken. Daarnaast heeft verdachte [persoon 2] zowel verbaal als fysiek bedreigd, door onder meer te zeggen: ‘I kill you’ en met een mes achter hem aan te rennen. Het spreekt voor zich dat dit voor aangevers een beangstigende ervaring was. Vader [persoon 1] heeft twee steekwonden opgelopen welke in het ziekenhuis moesten worden gehecht. Daarnaast heeft het handelen van verdachte zowel bij de slachtoffers als bij de omstanders op straat gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij degene is geweest die de confrontatie heeft opgezocht, daarbij een mes heeft getrokken en hiermee heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat vanwege de ernst van de feiten slechts een gevangenisstraf in dit geval een passende straf is. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte in het verleden vaker is veroordeeld, waaronder voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies omtrent verdachte van 24 november 2016. Hieruit blijkt onder meer dat er sprake is van een delictpatroon inzake agressie en geweld en dat het risico op herhaling als gemiddeld tot hoog wordt ingeschat. Verdachte is gebaat bij gestructureerde begeleiding en nadere behandeling en heeft zelf aangegeven de begeleiding van de reclassering wel te zien zitten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie gevolgd dient te worden. Enerzijds zijn de feiten te ernstig om tot een lagere straf te komen en anderzijds is een voorwaardelijk strafdeel van belang om begeleiding en behandeling te kunnen opleggen. De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 29 september 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/654101-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 6 september 2013 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam. Daarbij is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op drie jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
TIEN (10) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
drie (3) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] te [plaats 2] wanneer hij daartoe door de reclassering wordt opgeroepen. Hierna moet hij zich blijven melden zolang en zo frequent de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet in een andere bijzondere voorwaarde zijn opgenomen;
2. een behandeltraject volgt bij De Waag te Amsterdam, een ambulante instelling voor forensische psychiatrie, of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. Veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 6 september 2013, namelijk vier (4) maanden gevangenisstraf.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Eunen, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2017.