ECLI:NL:RBAMS:2017:10632

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
13/650270-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend

Op 5 april 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De zaak betreft een incident dat plaatsvond tussen 21 en 22 maart 2015 te Amsterdam, waarbij de verdachte het slachtoffer met vuistslagen tegen het hoofd heeft geslagen, wat leidde tot een val en ernstig letsel, waaronder een trauma capitis en een gebroken neus. Tijdens de zitting op 22 maart 2017 heeft de officier van justitie, mr. R. Bosman, de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit geëist, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C. Maat, pleitte voor vrijspraak, stellende dat het zware letsel mogelijk door anderen was veroorzaakt.

De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, en sprak hem vrij van zware mishandeling. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, gezien de ernst van de verwondingen van het slachtoffer en de directe relatie tussen de klappen en het opgelopen letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 52.511,81 aan het slachtoffer, ter dekking van zowel materiële als immateriële schade.

De rechtbank benadrukte dat de gevolgen van de mishandeling voor het slachtoffer ernstig waren, met blijvende schade en een aanzienlijke impact op zijn leven. De rechtbank weigerde het verzoek van de verdediging om nader onderzoek naar camerabeelden en getuigen te doen, omdat dit niet noodzakelijk werd geacht voor de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650270-15 (Promis)
Datum uitspraak: 5 april 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland 1] ) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C. Maat naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
Primair.
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2015 tot en met 22 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een trauma capitis met klein subduraal hematoom rechts frontaal en/of een nasale fractuur en/of een posttraumatische stress-stoornis en/of een of meer cognitieve klacht(en)) heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet eenmaal of meermalen (met een vuist en/of een elleboog) in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen en/of met een fles op het (achter)hoofd te slaan en/of tegen het (achter)hoofd te schoppen en/of te trappen en/of waarna en/of waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen;
Subsidiair.
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2015 tot en met 22 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met een vuist en/of een elleboog) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft
geslagen en/of gestompt en/of met een fles op het (achter)hoofd heeft geslagen en/of tegen het (achter)hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of waarna en/of waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2015 tot en met 22 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk de gezondheid van [slachtoffer] heeft benadeeld en/of opzettelijk mishandelend [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met een vuist en/of een elleboog) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of met een fles op het (achter)hoofd heeft geslagen en/of tegen het (achter)hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of waarna en/of waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een trauma capitis met klein subduraal hematoom rechts frontaal en/of een nasale fractuur en/of een posttraumatische stress-stoornis en/of een of meer cognitieve klacht(en)), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de verklaring van verdachte en het in het dossier aanwezige ondersteunende bewijs.
4.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit omdat niet blijkt dat verdachte méér heeft gedaan dan twee klappen geven aan het slachtoffer en het aannemelijk is dat het zware lichamelijke letsel door anderen dan verdachte aan het slachtoffer is toegebracht. Onder meer hebben de moeder van het slachtoffer en de eerstehulparts verklaard te hebben gehoord dat het slachtoffer door verschillende personen tegen het hoofd is geschopt toen hij op de grond lag. Daarbij lijkt het er volgens de raadsvrouw op de beveiligingscamerabeelden op dat de beveiliging over het op de grond liggende slachtoffer heen is gelopen bij het verwijderen van [persoon] . Daardoor kan het zware lichamelijke letsel ook zijn ontstaan. Ook blijkt niet dat de door verdachte gegeven klappen of de daarop volgende val bij het slachtoffer het subduraal hematoom, de posttraumatische stress-stoornis (PTSS) of de cognitieve klachten hebben veroorzaakt. De vuistslagen zijn immers van voren gegeven, terwijl het subduraal hematoom rechtsvoor in het hoofd volgens neuroloog Kwa gewoonlijk het gevolg is van een klap tegen de linkerkant van de achterkant van het hoofd. Cognitieve klachten kunnen allerlei oorzaken hebben, zoals een depressie, en gelden dan niet meer als rechtstreeks gevolg van het ten laste gelegde. Ten slotte heeft de raadsvrouw verzocht om nader onderzoek van de beveiligingscamerabeelden en het nader horen van het slachtoffer en zijn moeder over hun waarnemingen, indien de rechtbank niet uitgaat van de mogelijkheid dat het slachtoffer door anderen dan verdachte is geschopt. Het slachtoffer en zijn moeder hebben de beelden gezien en het slachtoffer heeft verklaard dat het erop lijkt dat hij door [persoon] wordt geschopt en zijn moeder heeft het over twee daders. Kennelijk hebben het slachtoffer en zijn moeder andere beelden gezien dan de beelden die in het dossier zijn gevoegd, aldus de raadsvrouw.
4.3.
Oordeel rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van zware mishandeling en van de poging daartoe
Anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw acht de rechtbank niet bewezen de primair ten laste gelegde zware mishandeling en de subsidiair cumulatief/alternatief ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, nu niet blijkt dat verdachte daartoe het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad. De kans dat iemand door twee vuistslagen tegen het hoofd en een val zwaar lichamelijk letsel oploopt is weliswaar aanwezig, maar niet zo groot dat vastgesteld kan worden dat verdachte dat risico bewust moet hebben aanvaard. Verdachte zal daar dan ook van worden vrijgesproken.
4.3.2.
Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg
4.3.2.1. Overwegingen
Verdachte heeft het slachtoffer twee vuistslagen tegen het hoofd gegeven, waarna het slachtoffer direct ter aarde is gestort. Vervolgens bleek in het ziekenhuis dat de neus van het slachtoffer was gebroken en dat bij hem sprake was van trauma capitis met een subduraal hematoom rechts frontaal. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat de val het gevolg is van de klappen en kunnen die klappen en de val het letsel hebben veroorzaakt. Op de ter terechtzitting afgespeelde beveiligingscamerabeelden is immers te zien dat verdachte en het slachtoffer om de beurt hun oor naar de mond van de ander brengen, waarna verdachte het slachtoffer twee rechtse hoeken geeft. Aldus kan één van deze hoeken links tegen het achterhoofd van het slachtoffer zijn gekomen. Ook kan het letsel zijn veroorzaakt doordat het slachtoffer met zijn hoofd de grond heeft geraakt. Enige andere oorzaak van het letsel is niet aannemelijk geworden. Geen van de bij het incident aanwezige getuigen heeft verklaard dat het gevallen slachtoffer door anderen tegen het hoofd is geschopt, en ook verdachte heeft dit niet verklaard. Bij het bekijken van de beelden ziet de rechtbank ook niet dat bij de verwijdering van [persoon] over het slachtoffer heen wordt gelopen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan al hetgeen daaromtrent door de raadsvrouw is gesteld. Dat de moeder van het slachtoffer en de eerstehulparts mogelijk hebben gehoord dat het slachtoffer is geschopt toen hij op de grond lag, is onvoldoende om daar anders over te oordelen. Daarbij heeft de raadsvrouw ter terechtzitting verklaard dat zij het niet nodig acht om hier nader onderzoek naar te laten doen door het horen van getuigen, zoals [getuige 1] , een toen in de club aanwezige vriend van het slachtoffer.
De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek nader onderzoek van de beelden en het nader horen van het slachtoffer en van zijn moeder af. Dergelijk onderzoek is niet noodzakelijk voor enige door de rechtbank te nemen beslissing omdat niet aannemelijk is dat het slachtoffer en zijn moeder andere beelden hebben gezien dan die in het dossier zijn gevoegd. De moeder van het slachtoffer heeft de politie immers op 10 april 2015 een e-mail gestuurd over het zien van de beelden en het slachtoffer heeft daarover op 23 april 2015 een telefonische verklaring afgelegd, terwijl die beelden blijkens het proces-verbaal van relaas al op 30 maart 2015 door de politie in beslag zijn genomen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat zij de door de politie in beslag genomen en in het dossier gevoegde beelden hebben bekeken. Daarbij heeft het slachtoffer slechts verklaard dat hij gezien
denktte hebben dat hij door [persoon] wordt geschopt, in aansluiting waarop zijn moeder [persoon] noemt als één van de twee daders, naast de [etnische achtergrond van verdachte] jongeman (de rechtbank begrijpt: verdachte). Ten slotte gaat de rechtbank er vanuit dat de cognitieve klachten en de PTSS direct voortvloeien uit het hersenletsel van het trauma capitis, nu een duidelijke knik is te zien in het functioneren van het slachtoffer sinds het ten laste gelegde feit. De rechtbank merkt het geheel van de bij het slachtoffer geconstateerde letsels dan ook aan als zwaar lichamelijk letsel, aangezien het slachtoffer nu, twee jaar na het feit, nog steeds volledig arbeidsongeschikt is, zoals ter terechtzitting is verklaard door de medewerker van Slachtofferhulp Nederland mr. A. Kernebeek. Dat de klachten mogelijk in stand worden gehouden door het verlies van dagbesteding en de lopende strafzaak, doet daar niet aan af, omdat dat verlies en die strafzaak ook het gevolg zijn van het ten laste gelegde feit.
4.3.2.2. De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen dat verdachte de subsidiair cumulatief/alternatief ten laste gelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg heeft begaan, zoals hierna beschreven in rubriek 5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Subsidiair.
op 22 maart 2015 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen met een vuist tegen het hoofd heeft gestompt waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een trauma capitis met klein subduraal hematoom rechts frontaal en een nasale fractuur met als gevolg een posttraumatische stress-stoornis en cognitieve klachten) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.
8.2.
Strafmaatverweer verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), het tijdsverloop en het feit dat verdachte voor en na het feit niet met politie en Justitie in aanraking is gekomen vanwege een geweldsmisdrijf.
8.3.
Oordeel rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer in een uitgaansgelegenheid twee vuistslagen tegen het hoofd gegeven, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen. Ten gevolge daarvan heeft het slachtoffer een hersenbeschadiging opgelopen, die cognitieve klachten en een PTSS met zich heeft gebracht. Daardoor is het functioneren van het slachtoffer zeer ernstig verminderd, is hij zijn baan kwijtgeraakt, heeft hij zijn opleiding moeten staken, heeft hij moeten stoppen met het bedrijven van topsport en moest hij weer bij zijn moeder gaan wonen. Deze situatie duurt nu al twee jaar voort en het is onduidelijk of daarin nog verbetering zal komen. Het LOVS heeft geen straforiëntatiepunt vastgesteld voor een geval als het onderhavige. Gelet op de gevolgen die het feit voor het slachtoffer heeft gehad, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur gepast. De rechtbank begrijpt dat voor het slachtoffer geen enkele gevangenisstraf lang genoeg is, maar moet rekening houden met het feit dat verdachte niet de bedoeling heeft gehad het slachtoffer zo ernstig te benadelen als hij heeft gedaan.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert de vergoeding van € 27.896,81 aan materiële schade en de vergoeding van € 25.000,- aan immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schade bestaat uit de posten:
1) eigen risico zorgverzekering 2015: € 368,61;
2) eigen risico zorgverzekering 2016: € 385,-;
3) eigen risico zorgverzekering 2017: € 385,-;
4) parkeerkosten ziekenhuisbezoek/revalidatie: € 58,20;
5) dagvergoeding ziekenhuis: € 56,-;
6) studievertraging: € 16.300,-;
7) verhoogde economische kwetsbaarheid: € 10.000,-;
8) huishoudelijke hulp/mantelzorg: € 344,-.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade niet voor vergoeding in aanmerking komt en daartoe het volgende aangevoerd.
De schade is dusdanig gecompliceerd dat de behandeling van de vordering tot vergoeding daarvan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Zo zijn de cognitieve klachten niet objectiveerbaar, zouden de klachten in de toekomst kunnen afnemen dan wel geheel verdwijnen en is de uitgangssituatie niet bekend.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering tot vergoeding van de materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank uitgebreid en deugdelijk onderbouwd en dient dan ook vermeerderd met de wettelijke rente in het geheel te worden toegewezen met uitzondering van de kosten van het eigen risico zorgverzekering 2017. Dit omdat niet blijkt dat in 2017 zorgkosten zijn gemaakt, terwijl er ook niet op voorhand van kan worden uitgegaan dat die kosten zullen worden gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering voor zover deze ziet op de kosten van het eigen risico zorgverzekering 2017. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder staat vast dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezenverklaarde ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien:
- de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen;
- de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen,
terwijl sprake is van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.
De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit
blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan;
- er een ernstige inbreuk is gepleegd op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid op het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal ten slotte de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 52.511,81 (tweeënvijftigduizendvijfhonderdenelf euro en éénentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 22 maart 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het primair ten laste gelegde en de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair.
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden
ten uitvoergelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Amsterdam, toe tot
€ 52.511,81 (tweeënvijftigduizendvijfhonderdenelf euro en éénentachtig cent), te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 22 maart 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen
€ 52.511,81 (tweeënvijftigduizendvijfhonderdenelf euro en éénentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 22 maart 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door
hechtenisvan
293 dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. R.H.C. Jongeneel en K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2017.