4.2De bewijsmiddelen
Voor zover niet anders vermeld, wordt hierna telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering.
1.
Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] , op 25 augustus 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , ondertekend op respectievelijk 27 augustus 2010 en 13 september 2010 (doorgenummerde pagina’s46-56).
Dit proces-verbaal houdt als verklaring van verdachte in, zakelijk weergegeven:
Ik heb al jaren 100 procent van de aandelen van [bedrijf 1 Inc.] in mijn bezit. (…) Ik weet niet waarom die $ 90.000,00 aan [persoon 4] is betaald. Ik ga het voor u uitzoeken.
2.
Drie geschriften, samengevoegd als één geheel, van hieronder genoemde data en de vertalingen daarvan (doorgenummerde pagina’s 177-181).
Het eerste geschrift, een brief van [persoon 3] , gericht aan FIOD-ECD (Midden) / Kantoor Utrecht, t.a.v. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , gedateerd op 5 oktober 2010 en binnengekomen bij de FIOD te Utrecht op 6 oktober 2010, houdt in – zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van uw verzoek d.d. 25 augustus 2010 doe ik u hierbij de verklaring van [bedrijf 1 Inc.] . inzake [persoon 4] toekomen.
[bedrijf 2] te Amsterdam.
Het tweede geschrift, een brief van [persoon 1] , gedateerd op 29 september 2010, houdt in – conform wettelijke voorschriften in het Nederlands vertaald door beëdigd vertaler M. Visker en zakelijk weergegeven:
Onderwerp ‘ [naam shopping center] ’
In mijn hoedanigheid als Vice President en General Counsel (Hoofd Juridische Afdeling) van [bedrijf 1 Inc.] , stuur ik als bijlage bij deze brief de getypte verklaring van onze property manager en broker (manager onroerend goed en makelaar), dhr. [persoon 2] , met betrekking tot de betrokkenheid van mw. [persoon 4] bij het hierboven genoemde project.
Het derde geschrift, een brief van [persoon 2] , gedateerd op 29 september 2010, gevoegd als bijlage bij de brief van [persoon 1] , houdt in – conform wettelijke voorschriften in het Nederlands vertaald door beëdigd vertaler M. Visker en zakelijk weergegeven:
Mijn naam is [persoon 2] . Ik ben ingezetene van de Verenigde Staten, woonachtig in [plaats 3] . Al meer dan vijftien jaar werk ik als property manager voor [bedrijf 1 Inc.] . en behartig ik de handelsinvesteringen in onroerend goed. Naast de functie van property manager, was ik bovendien makelaar en [bedrijf 1 Inc.] ’s adviseur voor haar belang in het [naam shopping center] , gesitueerd in Houston, Texas. Dit winkelcentrum werd in 2001 gekocht en in tweede helft van 2004 verkocht.
Tijdens de marketing periode probeerde ik het project te verkopen en was ik op zoek naar de meest geschikte koper. Gedurende deze periode maakte ik gebruik van niet aangesloten
makelaars en begon ik te zoeken op de internationale handelsmarkt. Het was in die periode dat ik mw. [persoon 4] heb benaderd voor internationale investeerders die misschien geïnteresseerd zouden zijn in de aankoop van het onroerend goed.
[persoon 4] was mij aangeraden door een van de aandeelhouders van [bedrijf 1 Inc.] ., [verdachte] . Uiteindelijk was de geselecteerde koper niet een van de investeerders van [persoon 4] . De geselecteerde koper bleek het meest geschikt. Het hele marketing proces duurde meer dan een jaar en ik ben ergens in april 2005 overeengekomen dat ik voor haar diensten en inspanningen een bedrag van $ 90.000 zou betalen, wat ongeveer neerkomt op 1% van de verkoopprijs. Bovendien was mijn redenatie dat ik haar contacten en internationale investeerders bij toekomstige projecten zou kunnen gebruiken.
3.
Twee geschriften opgemaakt door personen in de openbare dienst van een vreemde staat, beiden gevoegd bij een brief van 22 maart 2012 van [persoon 7] , hoofd afdeling internationale rechtshulp in strafzaken, te weten geschriften ontvangen van de Amerikaanse autoriteiten in reactie op een rechtshulpverzoek, van hieronder genoemde data en de vertalingen daarvan (doorgenummerde pagina’s 212-222).
Het eerste geschrift, een verklaring van opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , inhoudende de geparafraseerde verklaring van [persoon 2] , afgelegd op 25 januari 2012, houdt in – conform wettelijke voorschriften in het Nederlands vertaald door beëdigd vertaler drs. Roemer Leushuis en zakelijk weergegeven:
[persoon 2] was op de hoogte van het bestaan van een brief de dato 29 september 2010, die hij had geschreven, betreffende een betaling aan [persoon 4] . In de brief schreef hij dat hij [persoon 4] had benaderd toen hij zocht naar internationale investeerders die waren geïnteresseerd in de aankoop van het winkelcentrum; dat de koper die was uitgekozen niet behoorde tot de investeerders van [persoon 4] ; en dat hij in april 2005 afsprak om haar 90.000 dollar te betalen voor haar diensten en inspanningen, waarbij hij hoopte bij toekomstige projecten gebruik te maken van haar contacten en internationale investeerders. De informatie in de brief was echter niet juist.
De waarheid was dat [persoon 2] [persoon 4] wel kende en dat hij slechts eenmaal contact met haar had gehad. Die ontmoeting vond plaats op een verjaardag van [verdachte] in Oostenrijk, rond 2004. Toen werd gezegd dat zij investeerders had die mogelijk geïnteresseerd waren in de aankoop van het winkelcentrum. Na deze ontmoeting had hij echter geen contact meer met haar. Zij had niets van doen met de verkoop van het winkelcentrum, en tot voor kort was hij niet op de hoogte van enige betaling aan haar in 2005. Hij hoorde voor het eerst van een betaling aan [persoon 4] tijdens een gesprek dat hij rond september 2010 met [verdachte] had. Toen vertelde [verdachte] aan [persoon 2] dat er een onderzoek liep naar [verdachte] in verband met een betaling van 90.000 dollar die hij aan [persoon 4] had gedaan. [verdachte] vroeg [persoon 2] om een brief te schrijven waarin stond dat [persoon 2] verantwoordelijk was voor de betaling, en niet [verdachte] . [persoon 2] loog in de brief, in een poging om verantwoordelijkheid te nemen voor de betaling, om zijn vriend vrij te pleiten. [verdachte] keek de brief na en maakte enkele kleine wijzigingen, waarna [persoon 2] hem ondertekende.
[persoon 2] had aanvankelijk gelogen tegen de opsporingsambtenaren die hem verhoorden en beweerde dat de brief op waarheid berustte en dat [persoon 2] , in opdracht van [verdachte] , toestemming had gegeven aan [persoon 1] om het geld van [bedrijf 1 Inc.] te gebruiken om 90.000 dollar te betalen aan [persoon 4] in 2005. Hij zei dat echter om de schijn op te roepen dat hij in de brief niet had gelogen. De waarheid was dat hij nog nooit gehoord had van enige betaling aan [persoon 4] tot [verdachte] hem vroeg om hulp bij het versluieren van de betaling in 2010, en dat hij niet wist waarom of hoe de betaling was gedaan.
Het tweede geschrift, een verklaring van opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] , inhoudende de geparafraseerde verklaring van [persoon 1] , afgelegd op 26 januari 2012, houdt in – conform wettelijke voorschriften in het Nederlands vertaald door beëdigd vertaler drs. Roemer Leushuis en zakelijk weergegeven:
[persoon 1] had kennis van een betaling van een commissie van circa 90.000 dollar aan [persoon 4] in verband met de verkoop van een eigendom van [bedrijf 1 Inc.] , het [naam shopping center] . [bedrijf 1 Inc.] heeft dat winkelcentrum in 2000 of 2001 gekocht en later met winst verkocht. [persoon 1] wist dat er een onderzoek liep naar [verdachte] in verband met die betaling. [persoon 1] had [persoon 4] nooit ontmoet en had nooit met haar gesproken. Hij wist niet of zij ooit in Houston was geweest. Hij wist niet op grond van welke afspraak de betaling aan haar was gedaan. Hem was niets bekend over iets wat [persoon 4] had gedaan op grond waarvan ze de betaling verdiende en hem was niet bekend of zij ooit potentiële investeerders had gevonden om het winkelcentrum te kopen. [persoon 1] herinnerde zich dat hij een brief had geschreven over die betaling. Toen hij een kopie van die brief de dato 21 april 2011 bekeek, bevestigde hij dat hij deze had geschreven.
[persoon 1] bekeek zijn dossier en de brief van [persoon 2] en schreef vervolgens zijn brief die was gebaseerd op wat hij las in zijn dossier en in de brief van [persoon 2] . In zijn dossiers vond hij een vermelding dat hij een bedrag van circa 90.000 dollar had overgemaakt van de rekening van [bedrijf 1 Inc.] in Houston, toentertijd bij de Southwest Bank of Texas, naar de rekening van [persoon 4] .
[persoon 1] had geen eigen herinnering aan de betaling, die had plaatsgevonden in 2005. Uit zijn archieven bleek dat hij de betaling had gestuurd, maar uit de archieven bleek niet wie hem de opdracht had gegeven om de betaling te doen en waarom de betaling was gedaan. Hij deed de betaling in opdracht van of [verdachte] of [persoon 2] , maar hij wist niet meer wie van de twee. [persoon 2] had echter geen bevoegdheid om opdracht te geven tot een betaling, want op de rekening stond geld van [bedrijf 1 Inc.] , dus als [persoon 2] tegen [persoon 1] heeft gezegd dat hij de betaling moest doen, dan deed hij dat in opdracht van [verdachte] .
De doelstelling van de brief van [persoon 1] was tweeledig: bevestigen dat [persoon 1] de betaling naar de rekening van [persoon 4] had overgemaakt en uitleggen wat de reden van de betaling was. Voor wat betreft de eerste doelstelling wist hij op grond van zijn archieven dat hij de betaling had overgemaakt. Hij kon echter niet uitleggen dat niet in zijn brief stond dat hij de betaling had gedaan, dat het geld was overgemaakt, dat er niet in stond dat de betaling van de rekening van [bedrijf 1 Inc.] kwam, en dat er niet in stond dat hij de opdracht om de betaling over te maken óf van [verdachte] óf van [persoon 2] had gehad, maar dat als de opdracht van [persoon 2] kwam, deze slechts de opdracht van [verdachte] doorgaf.
Voor wat betreft de tweede doelstelling van zijn brief, uitleggen waarom de betaling was gedaan, bleek niet uit zijn archieven waarom de betaling was gedaan, dus daarvoor baseerde hij zich op de brief van [persoon 2] . Voordat [persoon 1] zijn brief schreef, sprak hij niet met [persoon 2] om helderheid te krijgen over de informatie in de brief van [persoon 2] of om aanvullende details te verkrijgen, ondanks het feit dat hij wist dat [persoon 2] zich onzorgvuldig uitdrukte en niet op details lette. Bij de vermelding van de reden voor de betaling aan [persoon 4] beperkte [persoon 1] zich tot het herhalen van de informatie die hij in de brief van [persoon 2] had gelezen. Hij had geen factuur gezien voor de betaling en hij had geen persoonlijke kennis of documenten die konden bevestigen of tegenspreken dat de betaling aan [persoon 4] was gedaan voor enige arbeid die [persoon 4] had verricht om investeerders te vinden die geïnteresseerd waren in de aankoop van het winkelcentrum.