ECLI:NL:RBAMS:2017:10589

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2017
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
13/728247-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en poging tot oplichting van een verstandelijk beperkte persoon

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 23 januari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en poging tot oplichting. De verdachte heeft in de periode van 29 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015, samen met een medeverdachte, een verstandelijk beperkte vrouw, aangeduid als [persoon 1], geworven, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De rechtbank heeft vastgesteld dat [persoon 1] in een kwetsbare positie verkeerde, onder andere door haar verstandelijke beperking en psychische problemen, en dat de verdachte en haar medeverdachte misbruik hebben gemaakt van deze situatie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot oplichting van de vader van [persoon 1], door zich voor te doen als maatschappelijk werkster en hem om geld te vragen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan [persoon 1], die in totaal € 7.884,23 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728247-15 (13Katwilg)
Datum uitspraak: 23 januari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven [BRP adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8, 9 en 12 december 2016. Het onderzoek is ter terechtzitting van 9 januari 2017 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. de Klerk en van wat verdachte en haar (gemachtigd) raadsman mr. W.K. Cheng naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
mede(plegen) van mensenhandel (artikel 273f lid 1 sub 1, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) ten aanzien van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), in de periode van
29 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015, subsidiair medeplichtigheid aan dit feit;
poging tot oplichting van [persoon 2] (de vader van [persoon 1] ) in de periode van 1 september 2015 tot en met 22 oktober 2015.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich – hier kort zakelijk en in haar requisitoir uitgebreid weergegeven – ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander [persoon 1] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van [persoon 1] . De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de verklaringen van [persoon 1] , van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), alsmede de appberichten in het dossier.
De officier van justitie heeft voorts betoogd dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting van de heer [persoon 2] (feit 2). Verdachte heeft hierover een bekennende verklaring afgelegd.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – hier kort zakelijk en in zijn pleidooi uitgebreid weergegeven – ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [persoon 1] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu door de verbalisanten tijdens die verhoren onrechtmatige pressie op [persoon 1] is uitgeoefend en haar verklaringen daardoor onherstelbaar zijn beïnvloed en besmet. De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van voldoende (steun)bewijs. Ten aanzien van de ten laste gelegde oplichting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dit strafbare feit heeft bekend. Verdachte heeft dit feit echter begaan op verzoek van [persoon 1] .
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Op 19 oktober 2015 heeft op een politiebureau in Zeeland een informatief gesprek mensenhandel plaatsgevonden met de dan 33 jarige [persoon 1] . [persoon 1] is met haar vader naar het politiebureau gekomen. [persoon 1] heeft over zichzelf verklaard dat zij lijdt aan borderline, dat ze medicatie slikt tegen depressiviteit en psychoses en dat ze een IQ heeft van 75. Uit het gesprek blijkt verder dat [persoon 1] door haar ex-man geestelijk en lichamelijk is mishandeld en dat zij om die reden door de politie eind juni 2015 in een [verblijfadres] (hierna: [verblijfadres] ) in Amsterdam is geplaatst.
[persoon 1] heeft in dit informatief gesprek alsmede in haar latere verhoren verder het volgende verklaard. Via Badoo heeft ze een jongen genaamd [medeverdachte 1] (zoals later blijkt te zijn: [medeverdachte 1] ) leren kennen. Zij heeft met [medeverdachte 1] afgesproken, is naar zijn woning toe gegaan, zij hebben daar seks met elkaar gehad en zij kregen een relatie. [persoon 1] heeft [medeverdachte 1] al bij hun eerste ontmoeting verteld dat zij bij [verblijfadres] verbleef, dat zij psychische problemen had en dat zij schulden had. [medeverdachte 1] heeft op 29 augustus 2015, een dag nadat zij elkaar hadden ontmoet, aangeboden om [persoon 1] te helpen en heeft haar gevraagd of zij op de Wallen wilde werken. [persoon 1] wilde dat niet waarop [medeverdachte 1] , na overleg met verdachte, aangaf dat hij ook voor een website kon zorgen. [medeverdachte 1] heeft [persoon 1] vervolgens voorgesteld aan verdachte. Verdachte heeft voor [persoon 1] een advertentie aangemaakt op [website 1] en [website 2] onder de naam [naam 1] . Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] naaktfoto’s gemaakt van [persoon 1] om bij die advertentie te plaatsen. Uit onderzoek naar de advertentie op [website 1] blijkt dat deze op 31 augustus 2015 is aangemaakt en op 3 september 2015 online is gegaan. Vanaf die dag heeft [persoon 1] als prostituee in de woning van verdachte in Amsterdam gewerkt. Verdachte en [medeverdachte 1] boekten klanten voor [persoon 1] en hielden bij wat zij verdiende. [persoon 1] kreeg van verdachte of [medeverdachte 1] te horen wanneer er een klant was en zij naar het huis van verdachte moest komen om de klant te ontvangen. [persoon 1] gaf na iedere klant via whatsapp aan verdachte en [medeverdachte 1] door wat zij had verdiend. Zij gaf vervolgens haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden aan hen af. [persoon 1] heeft zelf nooit iets van dat geld gehouden. [persoon 1] was overdag in de woning van verdachte en meldde zich elke avond bij [verblijfadres] , alwaar zij ook de nacht doorbracht. Op 5 oktober 2015 moest [persoon 1] [verblijfadres] verlaten en heeft verdachte haar aangeboden om bij haar in te trekken. Van 5 tot 7 oktober 2015 heeft [persoon 1] verbleven in de woning van verdachte in Amsterdam. Vanwege een ruzie tussen verdachte en [persoon 1] heeft [persoon 1] op 7 oktober 2015 haar vader gevraagd haar in Amsterdam op te komen halen. [medeverdachte 1] heeft toen de relatie met [persoon 1] verbroken. Vervolgens heeft [persoon 1] van 7 oktober tot 23 oktober 2015 bij haar ouders in Zeeland verbleven.
Op 18 december 2015 werd [persoon 1] door de politie in Amsterdam uitgenodigd voor een nader verhoor. Uit dit verhoor kwam naar voren dat [persoon 1] weer een relatie had met [medeverdachte 1] , dat hij haar naar het verhoor in Amsterdam had gebracht en hij haar daarna weer op zou komen halen. Voorts bleek uit het verhoor dat [persoon 1] op dat moment werkzaam was als prostituee in Rotterdam in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Verder heeft [persoon 1] verklaard dat ze in de periode dat ze bij haar ouders verbleef altijd contact heeft gehad met [medeverdachte 1] via whatsapp. Op een gegeven moment heeft [medeverdachte 1] haar verteld dat hij weer een woning en werk voor haar had. Twee dagen later is [persoon 1] naar Rotterdam vertrokken, om een dag later naar Ridderkerk te worden gebracht. [persoon 1] heeft in latere verhoren over de periode in Rotterdam verklaard dat [medeverdachte 2] de woon- en werkruimte had geregeld, eerst aan de [straat 1] en later aan de [straat 2] . [medeverdachte 2] had ook de advertenties voor de sekssites [website 3] , [website 1] en [website 4] gemaakt, alsmede de foto’s voor die sites. In Rotterdam heeft [persoon 1] gewerkt onder de naam [naam 2] . [medeverdachte 2] waardeerde de sekssites op, maakte de afspraken met klanten en regelde lingerie en condooms voor [persoon 1] . [persoon 1] gaf na elke klant aan verdachte en [medeverdachte 2] door wat zij had verdiend en gaf het geld dat zij had verdiend met haar prostitutiewerkzaamheden aan hen af. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hielden dit bij in een notitieboekje.
Vervolgens werd [persoon 1] op 19 december 2015 nogmaals gehoord. Uit dit verhoor kwam naar voren, evenals uit de daaropvolgende verhoren van [persoon 1] , dat zij voorafgaand aan Rotterdam ook in Ridderkerk had verbleven en als prostituee gewerkt in de woning van medeverdachten [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (hierna [medeverdachte 4] ), namelijk in de periode van 24 oktober 2015 tot 13 november 2015. [persoon 1] heeft over die periode verklaard dat [medeverdachte 3] , op verzoek van [medeverdachte 1] , de advertenties op [website 1] en [website 2] aanmaakte en deze ook opwaardeerde. [medeverdachte 3] heeft ten behoeve van die sekssites seksueel getinte foto’s van [persoon 1] laten maken. [persoon 1] werkte in Ridderkerk als prostituee onder de naam [naam 3] . Verder heeft [persoon 1] verklaard dat ze ook in Ridderkerk [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] na elke klant liet weten wat zij had verdiend en dat zij op hun beurt bijhielden wat de inkomsten van [persoon 1] waren. [persoon 1] deed het verdiende geld in een enveloppe en gaf dit aan [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] kwam één keer in de week het geld ophalen. [persoon 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] van [medeverdachte 1] in Ridderkerk op haar heeft moeten passen.
Verdachte heeft verklaard dat zij [persoon 1] wilde helpen en zij om die reden haar huis beschikbaar heeft gesteld, zodat [persoon 1] haar prostitutiewerkzaamheden daar kon verrichten. Voorts heeft verdachte verklaard dat zij op verzoek van [medeverdachte 1] haar telefoonnummer op de sekssites heeft gezet en zij zo ook de telefoon voor [persoon 1] kon beantwoorden. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij de seksadvertenties heeft opgewaardeerd omdat [persoon 1] het niet kon. Verdachte heeft verder verklaard dat de klanten voor [persoon 1] haar belden en dat zij doorgaf aan [persoon 1] wanneer er een klant voor haar kwam.
4.3.2
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde (mensenhandel t.a.v. [persoon 1] )
Dat [persoon 1] in de periode van 1 september 2015 tot en met 18 december 2015 achtereenvolgens in Amsterdam, Ridderkerk en Rotterdam in de prostitutie heeft gewerkt en dat verdachte en medeverdachten, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hierbij in meer of mindere mate betrokken zijn geweest, staat niet ter discussie. De vraag in de onderhavige zaak is of verdachte zich, in de periode van 29 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015 in Amsterdam, met haar handelen al dan niet tezamen en in vereniging met een ander en anderen, schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [persoon 1] in de zin van artikel 273f lid 1 sub 1, 4 en 6 Sr.
4.3.2.1 Overweging omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van [persoon 1]
De raadsman heeft primair betoogd dat de verklaringen van [persoon 1] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat zij door de verbalisanten in de verhoren op zodanige wijze is beïnvloed en gestuurd dat haar verklaringen onbetrouwbaar zijn. Daaruit volgt dat vrijspraak dient te volgen nu de verklaringen van [persoon 1] de belangrijkste bouwsteen vormt van een eventuele bewijsconstructie.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen/aangevers in strafzaken. De rechtbank is zich er van bewust dat, bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en de waardering van de verklaringen van aangeefster, behoedzaamheid op zijn plaats is.
In de onderhavige zaak houdt de rechtbank in het bijzonder voor ogen dat aangeefster een zwakbegaafde vrouw van 33 jaar is met meerdere psychische problemen en voorts dat zij in de verhoren enerzijds belastend over onder meer [medeverdachte 1] en verdachte verklaart, maar anderzijds denkt een liefdesrelatie met [medeverdachte 1] te hebben en zij een schuldgevoel jegens verdachten koestert om hen, in haar ogen, te verraden.
Indachtig deze uitgangspunten, acht de rechtbank de verklaringen van [persoon 1] betrouwbaar en geloofwaardig.
De rechtbank stelt voorop dat uit de verhoren van [persoon 1] bij de politie in december 2015 blijkt dat door verbalisanten stevig en dringend met [persoon 1] is gesproken. Dit betekent echter niet dat enkel op grond daarvan aan haar verklaringen minder waarde moet worden toegekend. Bij de toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 1] neemt de rechtbank de verklaring van [persoon 1] afgelegd tijdens het informatieve gesprek op 19 oktober 2015 in Zeeland als uitgangspunt. In dit gesprek heeft zij in grote lijnen verklaard over de situatie waarin zij verkeerde en heeft zij reeds op dat moment een voor verdachte en [medeverdachte 1] belastende verklaring afgelegd.
Vervolgens is [persoon 1] op 18 december 2015 door de politie in Amsterdam gehoord en was zij in eerste instantie terughoudend in haar verklaring over de rol van verdachte en [medeverdachte 1] . Tijdens het verhoor kwamen de verbalisanten erachter dat [medeverdachte 1] haar naar dat verhoor had gebracht, buiten stond te wachten en haar voorafgaand aan het verhoor ook had geïnstrueerd. Wetende dat [persoon 1] zwakbegaafd is en – zoals uit het informatieve gesprek was gebleken – dat zij een beperkt beeld heeft van wat mensenhandel inhoudt en blijkbaar nog in de ban was van en onder invloed stond van [medeverdachte 1] , hebben de verbalisanten [persoon 1] op dringende wijze met haar eerdere verklaring in Zeeland geconfronteerd. Dat [persoon 1] vervolgens overeenkomstig haar eerdere verklaring belastend heeft verklaard, wil nog niet zeggen dat die verklaring daarmee ook in strijd is met de waarheid. Toen de verbalisanten haar vervolgens vroegen of zij op dat moment nog werkzaam was in de prostitutie, vertelde zij dat zij in Rotterdam werkte en dat zij daarvoor nog in Ridderkerk had gewerkt. [persoon 1] legde vervolgens ook voor [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] belastende verklaringen af. De rechtbank acht de manier van ondervragen door middel van enige pressie gelet op alle omstandigheden in dit geval niet onrechtmatig, maar eerder noodzakelijk ten dienste van de waarheidsvinding.
De enkele omstandigheid dat [persoon 1] op onderdelen wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard is eveneens onvoldoende om van het gebruik van de verklaringen voor het bewijs af te zien. Immers, over de kern heeft [persoon 1] reeds in Zeeland een uitgebreide verklaring afgelegd. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de hoofdlijn van de toen door [persoon 1] afgelegde verklaring. In latere verklaringen heeft [persoon 1] vervolgens op essentiële onderdelen consistent verklaard. Daarnaast wordt haar verklaring (evenals haar latere verklaringen) op relevante onderdelen ondersteund door objectief bewijs in het dossier. Zo wordt de verklaring van [persoon 1] onder meer ondersteund door de verklaringen van verdachte en medeverdachten, door een verscheidenheid aan appberichten in het dossier, zowel tussen [persoon 1] en [medeverdachte 1] , tussen [medeverdachte 1] en anderen, als tussen verdachten onderling en door telefoongegevens van verdachte en [medeverdachte 2] . Hieruit volgt onder meer ten aanzien van [medeverdachte 1] dat hij een schijnrelatie met [persoon 1] onderhield en ten aanzien van verdachte dat zij [persoon 1] werk- en woonruimte had verschaft, dat zij afspraken maakte voor [persoon 1] met klanten, dat zij [persoon 1] haar op de hoogte liet houden van hetgeen zij verdiende en dat zij zich bezighield met het plaatsen en opwaarderen van seksadvertenties voor [persoon 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze deels objectieve gegevens ter ondersteuning van de verklaringen van [persoon 1] dat verdachte en de medeverdachten zich actief, in meer of mindere mate, bezighielden met haar prostitutiewerkzaamheden en haar verdiensten. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [persoon 1] derhalve betrouwbaar en geloofwaardig zijn en daarom voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.2.2 Bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [persoon 1] in de periode van 29 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015 in Amsterdam, met dien verstande dat zij zich tezamen en in vereniging met een ander ( [medeverdachte 1] ) schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 6 Sr. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
4.3.2.3 Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van artikel 273f Sr
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich met [medeverdachte 1] jegens [persoon 1] bediend van de onder artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr genoemde middelen misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Misleiding
Bij misleiding gaat het erom dat de verdachte het slachtoffer een doelbewust foute voorstelling van zaken geeft. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in het onderhavige geval sprake. [medeverdachte 1] en verdachte lieten [persoon 1] geloven dat zij een liefdesrelatie had met [medeverdachte 1] en een vriendschappelijke relatie met verdachte. Zij hielden [persoon 1] voor dat zij het beste met haar voorhadden en haar wilden helpen. [persoon 1] vertrouwde hen volledig.
Dat verdachte en [medeverdachte 1] andere plannen hadden met [persoon 1] en zij haar dus een foute voorstelling van zaken hebben gegeven, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onder meer uit de appgesprekken tussen zowel [medeverdachte 1] en [persoon 1] , als tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Hieruit blijkt onder meer dat [medeverdachte 1] [persoon 1] , een dag nadat hij seks met haar had gehad en hij naar eigen zeggen een relatie met haar was aangegaan, had gevraagd of zij wilde werken als prostituee en dat [medeverdachte 1] , toen [persoon 1] daarmee min of meer had ingestemd, direct daarop contact had gelegd met verdachte om een en ander in werking te zetten.
Uit de manier waarop [medeverdachte 1] met anderen en de (mede)verdachte(n) onderling via whatsapp over [persoon 1] spraken kan worden afgeleid dat de relatie tussen [medeverdachte 1] en [persoon 1] niet zo liefdevol was als hij wil doen geloven en [persoon 1] met hem dacht te hebben. Zo sprak [medeverdachte 1] in een appgesprek met een NNman, enkele uren nadat hij voor de eerste keer seks had gehad met [persoon 1] , over ‘een meid die wil naaien voor geld’, en dat ‘de meid een vrouw is van 33 jaar’, ‘die meid moet alles naaien’.
Dat niet alleen [medeverdachte 1] maar ook verdachte deelnam aan de misleiding van [persoon 1] blijkt verder uit het volgende. Toen [medeverdachte 1] op 30 augustus 2015 verdachte had meegedeeld dat [persoon 1] niet achter het raam wilde werken, kwam verdachte met het idee om haar dan vanuit een kamer te laten werken. Verdachte had een advertentie voor een sekssite aangemaakt en de gegevens daarvan op 31 augustus 2015 aan [medeverdachte 1] , en niet aan [persoon 1] , doorgegeven. Op dezelfde dag heeft verdachte appberichten naar [medeverdachte 1] gezonden over het weg kunnen panden of omsmelten van gouden sieraden als zij (de rechtbank begrijpt: [persoon 1] ) deze heeft. Verdachte heeft [medeverdachte 1] laten weten haar daar naar gevraagd te hebben. Verdachte heeft daadwerkelijk geldbedragen van de rekening van [persoon 1] gehaald en heeft sieraden van [persoon 1] aan een juwelier verkocht en de opbrengst daarvan grotendeels in eigen zak gestoken. Uit deze omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank mede de kwade intentie die ook verdachte van meet af aan met [persoon 1] had.
Voorts had verdachte haar woning ter beschikking gesteld als werkplek voor [persoon 1] . Daar zijn ook de foto’s voor de advertentie gemaakt. Enkele dagen later ontving [persoon 1] haar eerste klanten. Verdachte en [medeverdachte 1] onderhielden daarover contacten met elkaar, getuige de appberichten, bijvoorbeeld over dat ‘pijpen zonder’ goed is. [persoon 1] heeft haar verdiensten aan verdachte en [medeverdachte 1] afgestaan, maar heeft daar nooit meer iets van teruggezien. Ook is er geen cent van haar schulden afbetaald of een bedrag voor haar gespaard.
Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid, dat verdachte niet de vriendin was die [persoon 1] dacht dat ze voor haar was en niet, zoals zij deed geloven, het beste met [persoon 1] voorhad. Vanaf het begin was het plan van [medeverdachte 1] , maar ook van verdachte om [persoon 1] in de prostitutie te laten werken, haar veel geld te laten verdienen en zichzelf uit die opbrengsten daarvan te bevoordelen.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Bij misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht gaat het om een geobjectiveerd bestanddeel waardoor bescherming wordt geboden aan hen die in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat aan dit bestanddeel is voldaan indien de prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituee’ in Nederland pleegt te verkeren.
In de onderhavige zaak is hiervan sprake geweest. Een eerste omstandigheid is dat [persoon 1] zodanig verliefd was op [medeverdachte 1] (zij zag hem als een “engel gestuurd door God”) en alles geloofde wat hij haar vertelde, dat zij daardoor kennelijk bereid was naar de uitdrukkelijke wens van [medeverdachte 1] te (blijven) werken in de prostitutie en het door haar verdiende geld aan hem en verdachte, wie zij toen als haar beste vriendin zag en wie zij ook vertrouwde, af te staan en door hen te laten beheren.
Een tweede omstandigheid is dat [persoon 1] zwakbegaafd is en dus beïnvloedbaar. [persoon 1] heeft verklaard dat zij soms bang was van verdachte en zij om die reden maar deed wat verdachte van haar vroeg.
Een derde omstandigheid is dat [persoon 1] van verdachte en [medeverdachte 1] geen contacten mocht onderhouden met anderen dan met hen en haar ouders en zij dus een klein sociaal netwerk had.
Deze omstandigheden tezamen genomen levert een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op, waaraan [persoon 1] geen weerstand kon bieden. Verdachte was op de hoogte van het overwicht dat zij en [medeverdachte 1] op [persoon 1] hadden en heeft daar samen met [medeverdachte 1] misbruik van gemaakt.
Misbruik van een kwetsbare positie
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd. Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. [persoon 1] is zoals gezegd zwakbegaafd, was verliefd op [medeverdachte 1] , zag verdachte als haar beste vriendin, vertrouwde hen volledig en wilde haar schulden af betalen en een toekomst met [medeverdachte 1] op bouwen. Ook de omstandigheden dat zij een voorgeschiedenis had met huiselijk geweld en na haar verblijf in [verblijfadres] niet over een eigen woonruimte beschikte, bij verdachte heeft ingewoond en een klein sociaal netwerk had, dragen bij aan het oordeel dat [persoon 1] zich in een kwetsbare positie bevond ten aanzien van verdachte en [medeverdachte 1] . Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] bewust misbruik gemaakt van deze omstandigheden.
Handelingen
De rechtbank is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene tevens volgt dat verdachte met voornoemde middelen [persoon 1] heeft geworven, gehuisvest en opgenomen.
Oogmerk van uitbuiting van [persoon 1]
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren (Vergelijk: HR 5 februari 2002, LJN AD5235).
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van uitbuiting kan worden bewezen en dat [persoon 1] in een uitbuitingssituatie verkeerde. Zoals hiervoor is overwogen kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat verdachte door misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [persoon 1] heeft geworven, gehuisvest en opgenomen. Van omstandigheden vergelijkbaar met de situatie waarin een mondige prostituee verkeert is dus geen sprake.
Daarnaast heeft [persoon 1] vrijwel niets van haar verdiensten overgehouden nu dit onder verdachte en [medeverdachte 1] werd verdeeld. [persoon 1] kreeg af en toe wat zakgeld om iets voor zichzelf te kopen, maar moest hierom vragen en kon zelf dus niet vrijelijk over haar geld beschikken.
Dat verdachte het oogmerk op uitbuiting had bij het werven, huisvesten en opnemen van [persoon 1] volgt uit de omstandigheid dat zij, samen met [medeverdachte 1] , [persoon 1] de prostitutiewerkzaamheden lieten verrichten. Verdachte heeft ook daadwerkelijk geld ontvangen afkomstig van de door [persoon 1] uitgevoerde prostitutiewerkzaamheden. Zij heeft zich in die periode door [persoon 1] in haar levensonderhoud laten voorzien en heeft kledingaankopen met de inkomsten van [persoon 1] uit prostitutie laten bekostigen. Dat [persoon 1] heeft ingestemd met het werk in de prostitutie, doet volgens vaste jurisprudentie aan de strafbaarheid van een en ander niet af.
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het hiervoor overwogene niet alleen dat [persoon 1] in een uitbuitingssituatie heeft verkeerd, maar ook, dat verdachtes oogmerk is geweest [persoon 1] in die situatie te brengen en te houden en voorts dat haar opzet erop was gericht zichzelf uit die uitbuiting te bevoordelen. De handelswijze van verdachte levert gezien de aard van die handelingen uitbuiting op. Hoewel het bestanddeel uitbuiting geen deel uitmaakt van de delictsomschrijving van artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr, dient dit bestanddeel daar in te worden gelezen. Ook dit (impliciete) bestanddeel wordt bewezen geacht.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor omschreven gedragingen van verdachte volgt dat zij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [persoon 1] .
4.3.2.4 Medeplegen
Bij de beantwoording van de vraag wanneer de samenwerking tussen verdachten zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. (Vergelijk: HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390).
Toegepast op deze zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van de samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] (gedurende de periode Amsterdam) leidt de rechtbank, zoals onder 4.3.1 beschreven, meer specifiek uit de bewijsmiddelen af dat zij en [medeverdachte 1] er gezamenlijk voor hebben gezorgd dat [persoon 1] naar de woning van verdachte in Amsterdam kwam om in de prostitutie te gaan werken. Verdachte en [medeverdachte 1] hadden overleg over de manier waarop [persoon 1] zou gaan werken. De hiervoor onder 4.3.1. beschreven handelingen van verdachte en [medeverdachte 1] waren er allemaal op gericht om [persoon 1] per direct in de prostitutie te laten werken en haar aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte en [medeverdachte 1] samen een vooropgezet plan hadden om de verstandelijk beperkte [persoon 1] , van welke beperking zij beiden op de hoogte waren, voor zich te winnen en een vertrouwensband met haar op te bouwen, haar in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben beiden ook daadwerkelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van [persoon 1] .
Conclusie
Verdachte en [medeverdachte 1] vervulden aldus ieder een eigen, elkaar over en weer aanvullende rol bij het tot stand brengen en houden van de uitbuitingssituatie van [persoon 1] . Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en [medeverdachte 1] beide in zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen en daarbij hebben samengewerkt, dat van een bewuste en nauwe samenwerking in de zin van medeplegen sprake is.
4.3.3
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde (oplichting)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot oplichting van de vader van [persoon 1] zoals in rubriek 5 is opgenomen. Verdachte heeft dit feit bekend. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
in de periode van 29 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten [persoon 1] , door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van voornoemde [persoon 1] en
voornoemde [persoon 1] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van voornoemde [persoon 1] ,
immers heeft, zij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, terwijl zij, verdachte en haar mededader wisten dan wel redelijkerwijs konden vermoeden dat voornoemde [persoon 1] zwakbegaafd was en in de opvang zat en uit de opvang weg moest en geen woonruimte meer had en schulden had en dat voornoemde [persoon 1] een klein sociaal netwerk had:
  • met voornoemde [persoon 1] een relatie aangegaan en
  • naaktfoto's en seksueel getinte foto's en een of meer advertentie(s) van voornoemde [persoon 1] aangemaakt en geplaatst op een of meer sekssite(s) onder de naam [naam 1] en
  • een woning voor die [persoon 1] geregeld waar zij prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en voornoemde [persoon 1] een appbericht gestuurd om te komen, alwaar zij prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en
  • voornoemde [persoon 1] bewogen tijdens de ongesteldheid te werken in de prostitutie en
  • klanten voor voornoemde [persoon 1] geboekt en
  • prijsafspraken met klanten gemaakt en
  • bijgehouden wat de prostitutie inkomsten waren van voornoemde [persoon 1] en
  • voornoemde [persoon 1] bewogen seksuele handelingen met klanten te ondergaan en
  • voornoemde [persoon 1] in de gaten gehouden en
  • haar verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden aan haar, verdachte en/of haar mededader af laten staan en in ontvangst genomen en
  • voornoemde [persoon 1] een gering geldbedrag gegeven en
  • de bankpas van voornoemde [persoon 1] gebruikt en
  • geldbedragen van de bankrekening van voornoemde [persoon 1] gehaald en
  • voornoemde [persoon 1] bewogen om sieraden bij haar ex-man te halen en te verpachten en de opbrengst daarvan aan haar verdachte af te geven;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
in de periode van 1 september 2015 tot en met 2 september 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid, [persoon 2] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid, voornoemde [persoon 1] heeft gebeld en app- en e-mailberichten gestuurd en zich daarbij voorgedaan als [persoon 3] en als maatschappelijk werkster (werkzaam bij de [stichting] ) van de dochter van [persoon 1] en daarbij had gevraagd aan die [persoon 1] of hij, die [persoon 1] , geld wilde overmaken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft verzocht de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 31 maart 2016.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan verdachte een werkstraf op te leggen in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel. De raadsman heeft verzocht verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf. De raadsman acht artikel 63 Sr van toepassing.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Mensenhandel waarbij iemand in de prostitutie wordt gebracht is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, een in de nationale en in de internationale rechtsorde vastgelegd fundamenteel recht, ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiters. Daarmee is de ernst van het door verdachte gepleegde misdrijf gegeven. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van uitbuiting in de prostitutie doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden.
Bij de beoordeling van de ernst heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, waaronder de duur van het feit en de mate van uitbuiting, de leeftijd en kwetsbare positie van het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich, in een periode van vijf weken, samen met een ander schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van de verstandelijk beperkte [persoon 1] . De kern van het handelen van verdachte en [medeverdachte 1] was de misleiding van [persoon 1] , het maken van misbruik van de kwetsbare positie waarin zij verkeerde èn het overwicht dat verdachte en [medeverdachte 1] op haar hadden. [persoon 1] heeft een verstandelijke beperking en psychische problemen. Zij verbleef op het moment dat zij [medeverdachte 1] en verdachte leerde kennen in een [verblijfadres] , had geen eigen woning, had schulden, had een klein sociaal netwerk en was smoorverliefd op [medeverdachte 1] . Verdachte en [medeverdachte 1] hebben op een respectloze wijze samengewerkt om [persoon 1] aan het werk in de prostitutie te krijgen dan wel te houden. Verdachte is met [persoon 1] een vriendschappelijke relatie aangegaan en deed haar geloven dat zij het beste met haar voor had. [persoon 1] vertrouwde haar en [medeverdachte 1] volledig. Verdachte bood haar onderdak, een plek om te werken en gaf haar te eten. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben [persoon 1] onder deze omstandigheden opzettelijk uitgebuit in de prostitutie en hebben daar ook voordeel uit getrokken.
Daarnaast heeft verdachte, heel min, gepoogd de vader van [persoon 1] op te lichten door zich voor te doen als maatschappelijk werkster van [persoon 1] en in die hoedanigheid haar vader te vragen een geldbedrag over te maken.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden die de persoon van verdachte betreffen.
De rechtbank heeft kennis genomen van hetgeen over de persoonlijke omstandigheden van verdachte ter terechtzitting is besproken. Verdachte heeft twee jonge kinderen en woont begeleid. Zij is vrijwillig een ambulante behandeling aangegaan bij De Waag en is haar schulden aan het aflossen en zij volgt een opleiding. In de periode dat zij uit voorlopige hechtenis is geschorst, is zij niet in aanraking gekomen met politie of justitie.
Uit het reclasseringsrapport van 31 maart 2016 blijkt dat er sprake is van een aantal criminogene factoren. Verdachte heeft een belast verleden; zij is op jonge leeftijd uit huis geplaatst, heeft geen opleiding afgerond en er was sprake van opstandig gedrag in haar jeugd. Tegelijkertijd is er sprake van probleembesef bij verdachte en is zij met behulp van Werk Participatie en Inkomen en de Volksbond Amsterdam, bezig om haar leven op conventionele wijze in te richten, ook om terugval in justitiecontacten te voorkomen. Deze proactieve houding en het feit dat verdachte dagbesteding heeft, vormen een beschermende factor. Verdachte heeft aangegeven dat zij ‘back-up’ nodig heeft. Verdachte heeft twee jonge kinderen en daarnaast een hoge schuldenlast. De reclassering acht het geïndiceerd dat nader onderzoek wordt gedaan naar de mogelijk onderliggende psychische problematiek en mogelijke verbanden met het delictgedrag en behandeling van verdachte bij De Waag of een soortgelijke instelling, nu er niet eerder een psychologische rapportage over verdachte is opgesteld.
De rechtbank realiseert zich dat de goede weg die verdachte, sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in verband met de onderhavige feiten, met haar leven is ingeslagen, wordt doorkruist door een op te leggen gevangenisstraf. De rechtbank kan gelet op de ernst van de onderhavige feiten en uit het oogpunt van vergelding en algemene preventie niet anders dan aan verdachte naast een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, óók een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Een andere keus acht de rechtbank niet passend.
De rechtbank zal daarbij in matigende zin afwijken van de strafeis van de officier van justitie en aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal de proeftijd op 3 jaar vaststellen, om verdachte voor een langere periode een flinke stok achter de deur te geven om met behulp van de reclassering de nieuwe ingeslagen weg door te zetten.

9.Beslag

Onder verdachte is een telefoon van het merk Samsung S5 onder nummer 5106406 in beslag genomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen goed aan verdachte kan worden teruggegeven.
Ten aanzien van het in beslag genomen goed (5106406) zal een last worden gegeven tot teruggave aan verdachte.

10.Vordering van de benadeelde partij [persoon 1] (feit 1)

De benadeelde partij, [persoon 1] , vordert een bedrag van € 5.710,60,- aan materiële schadevergoeding en € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering tot materiële schade bestaat voor € 5.500,- uit afgedragen inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden over de gehele ten laste gelegde periode en voor € 210,60 uit de verkoopopbrengst van de sieraden van [persoon 1] .
10.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft voorts verzocht het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen wegens de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering tot materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering tot immateriële schade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat een causaal verband tussen de gevorderde schade en het ten laste gelegde ontbreekt.
10.3
Oordeel van de rechtbank
10.3.1
Inleiding
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. De vordering is – anders dan gesteld door de raadsman – voldoende onderbouwd en de behandeling van de vordering levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De schade kan op na te melden wijze worden gewaardeerd.
De rechtbank gaat bij het bepalen van de door de benadeelde partij geleden materiële en immateriële schade uit van de volgende drie periodes. Hoewel er aanwijzingen zijn dat op meer dagen is gewerkt gaat de rechtbank schattenderwijs uit van 5 werkdagen per week.
Periodes
-
de periode in Amsterdamvan 29 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015 (afgerond 5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door de rechtbank, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen;
-
de periode in Ridderkerkvan 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 (3 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door de rechtbank, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 15 dagen en
-
de periode in Rotterdamvan 14 november 2015 tot en met 18 december 2015 (5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door de rechtbank, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen.
Medeschuld en hoofdelijkheid
In dit geval is sprake van medeschuld, hetgeen betekent dat ook de medeverdachten (deels) aansprakelijk zijn voor deze schade. De onderlinge draagplicht tussen de mededaders ten aanzien van de schade wordt, in de volgende paragrafen, vastgesteld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De benadeelde partij kan zowel verdachte als de medeverdachten aanspreken voor een (hierna nader te bepalen) gedeelte van de schade, met dien verstande dat wanneer één van hen betaalt, de anderen jegens de benadeelde partij zijn bevrijd.
10.3.2
Vordering tot materiële schade
In de vordering tot materiële schadevergoeding wordt ervan uitgegaan dat de benadeelde partij per dag een minimumbedrag van € 100,- moet hebben verdiend. De rechtbank sluit zich hierbij aan en benadrukt dat het gevorderde bedrag van € 100,- per dag een schatting is op het minimum en dat zij ervan uitgaat dat de benadeelde partij meer inkomsten uit prostitutie moet hebben gegenereerd. De vordering is voor het maken van deze schatting voldoende onderbouwd.
Voor de periode in Amsterdam betekent dit dat de benadeelde partij 25 (dagen) x € 100,- =
€ 2.500,- heeft verdiend en dat zij deze verdiensten aan verdachte en haar mededaders heeft afgestaan.
Voor de periode in Ridderkerk betekent dit dat de benadeelde partij 15 (dagen) x € 100,- =
€ 1.500,- heeft verdiend en dat zij deze verdiensten aan [medeverdachte 1] en zijn mededaders heeft afgestaan.
En voor de periode in Rotterdam betekent dit dat de benadeelde partij 25 (dagen) x € 100,- =
€ 2.500,- heeft verdiend en dat zij deze verdiensten aan [medeverdachte 1] en zijn mededaders heeft afgestaan.
Uitgaande van voornoemde berekening heeft de benadeelde partij in totaal over de gehele periode € 6.500,- verdiend en aan verdachten afgestaan. Nu dit bedrag uitkomt boven het totaal gevorderde bedrag, te weten € 5.500,-, zal de rechtbank de gehele vordering van de benadeelde partij, dus tot een bedrag van € 5.500,- toewijzen. Het verschil van € 1.000,- wordt op navolgende wijze, in evenredigheid van de in de verschillende periodes gewerkte dagen, van het totaal gevorderde bedrag afgetrokken.
Voor de
periode in Amsterdamgeldt dat 5/13 van € 1.000,- (zijnde € 385,-) wordt afgetrokken van € 2.500,-. € 2.500,- minus 385,- =
€ 2.115,-. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte in deze periode samen met [medeverdachte 1] voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van
€ 2.115,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 7 oktober 2015.
Voor de
periode in Ridderkerkgeldt dat 3/13 van € 1.000,- (zijnde € 230,-) wordt afgetrokken van € 2.500,-. € 2.500,- minus 385,- = € 1.270,-. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [medeverdachte 1] in deze periode samen met [medeverdachte 2] voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting. De rechtbank acht derhalve zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 1.270,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 13 november 2015.
Voor de
periode in Rotterdamgeldt dat 5/13 van € 1.000,- (zijnde € 385,-) wordt afgetrokken van € 2.500,-. € 2.500,- minus 385,- = € 2.115,-. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [medeverdachte 1] in deze periode samen met [medeverdachte 2] voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting. De rechtbank acht derhalve zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 2.115,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 18 december 2015.
Conclusie vordering materiële schade
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank, deels schattenderwijs, ten aanzien van verdachte, de materiële schade met betrekking tot het in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde vast op een bedrag van
€ 2.115,-, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierboven beschreven. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag, te weten
€ 2.115,-. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
10.3.3
Vordering tot immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 15.000,- aan immateriële schade gevorderd. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank de vordering ook billijk en derhalve geheel voor toewijzing vatbaar.
Uitgaande van de hiervoor onder 10.3.1 gehanteerde periodes komt de rechtbank tot de volgende verdeling.
Voor de
periode in Amsterdamgeldt dat 5/13 van € 15.000,-, zijnde
€ 5.769,23voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich in deze periode samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk voor dit bedrag van
€ 5.769,23. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 7 oktober 2015.
Voor de
periode in Ridderkerkgeldt dat 3/13 van € 15.000,-, zijnde € 3.461,54 voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [medeverdachte 1] zich in deze periode samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank acht derhalve zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 3.461,54. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 13 november 2015.
Voor de
periode in Rotterdamgeldt dat 5/13 van € 15.000,-, zijnde € 5.769,23 voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [medeverdachte 1] zich in deze periode samen met [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank acht derhalve zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 5.769,23. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 18 december 2015.
Conclusie vordering immateriële schade
Verdachte is aansprakelijk voor de periode in Amsterdam. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank, ten aanzien van verdachte, de immateriële schade met betrekking tot het in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde vast op een bedrag van
€ 5.769,23, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierboven beschreven. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag, te weten
€ 5.769,23. Deze hoofdelijkheid betreft voor de periode in Amsterdam mededader [medeverdachte 1] , zoals hierboven weergegeven. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
10.3.4
Conclusie gehele vordering
De rechtbank stelt het totaal toe te wijzen schadevergoedingsbedrag vast op
€ 7.884,23. Verdachte is hiervoor hoofdelijk aansprakelijk met mededaders, zoals hierboven is weergegeven.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 63, 273f en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
poging tot oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat
een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
De veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland gevestigd aan de Wibautstraat 12 te Amsterdam wanneer zij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet zij zich gedurende door de reclassering bepaalde periode blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder de veroordeelde opdrachten geeft die betrekking hebben op haar handel en wandel. Met als doel om haar zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of zij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt.
Behandelverplichting - Ambulante behandeling
De veroordeelde wordt verplicht om haar medewerking te verlenen aan diagnostisch onderzoek en een behandeltraject te volgen bij De Waag te Amsterdam, een ambulante instelling voor forensische psychiatrie of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. De behandeling dient gericht te zijn op het vaststellen van mogelijk onderliggende psychische problematiek en mogelijke verbanden met het delictgedrag. De veroordeelde dient aan de behandelverplichting mee te werken zolang de reclassering dat nodig acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de teruggave aan [naam verdachte] van:
1
STK zaktelefoon KL: zwart, Samsung S5, 5106406
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij:
Wijst de vordering van
[persoon 1], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsvrouw, mr. A. Koopsen op het [adres] , toe tot
€ 7.884,23 (zevenduizend achthonderdvierentachtig euro en drieëntwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 7 oktober 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald, zoals dit meer specifiek hieronder is vastgelegd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 7.884,23 (zevenduizend achthonderdvierentachtig euro en drieëntwintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 7 oktober 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 74 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Berekening hoofdelijkheid
De rechtbank gaat bij het bepalen van de door de benadeelde partij geleden materiële en immateriële schade uit van de volgende drie periodes.
Periodes
-
de periode in Amsterdamvan 29 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015 (afgerond 5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door de rechtbank, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen;
-
de periode in Ridderkerkvan 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 (3 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door de rechtbank, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 15 dagen en
-
de periode in Rotterdamvan 14 november 2015 tot en met 18 december 2015 (5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door de rechtbank, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen.
Medeschuld en hoofdelijkheid
In dit geval is sprake van medeschuld, hetgeen betekent dat ook de medeverdachten (deels) aansprakelijk zijn voor deze schade. De onderlinge draagplicht tussen de mededaders ten aanzien van de schade wordt, in de volgende paragrafen, vastgesteld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De benadeelde partij kan zowel verdachte als de medeverdachten aanspreken voor een (hierna nader te bepalen) gedeelte van de schade, met dien verstande dat wanneer één van hen betaalt, de anderen jegens de benadeelde partij zijn bevrijd.
Vordering tot materiële schade
Voor de periode in Amsterdam heeft de benadeelde partij 25 (dagen) x € 100,- =
€ 2.500,- verdiend en heeft zij deze verdiensten aan verdachte en haar mededaders afgestaan.
Voor de periode in Ridderkerk heeft de benadeelde partij 15 (dagen) x € 100,- =
€ 1.500,- verdiend en heeft zij deze verdiensten aan [medeverdachte 1] en zijn mededaders afgestaan.
En voor de periode in Rotterdam heeft de benadeelde partij 25 (dagen) x € 100,- =
€ 2.500,- verdiend en heeft zij deze verdiensten aan [medeverdachte 1] en zijn mededaders afgestaan.
Uitgaande van voornoemde berekening heeft de benadeelde partij in totaal over de gehele periode € 6.500,- verdiend en aan verdachten afgestaan. Nu dit bedrag uitkomt boven het totaal gevorderde bedrag, te weten € 5.500,-, zal de rechtbank de gehele vordering van de benadeelde partij, dus tot een bedrag van € 5.500,- toewijzen. Het verschil van € 1.000,- wordt op navolgende wijze, in evenredigheid van de in de verschillende periodes gewerkte dagen, van het totaal gevorderde bedrag afgetrokken.
Voor de
periode in Amsterdamgeldt dat 5/13 van € 1.000,- (zijnde € 385,-) wordt afgetrokken van € 2.500,-. € 2.500,- minus 385,- =
€ 2.115,-. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte in deze periode samen met [medeverdachte 1] voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van
€ 2.115,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 7 oktober 2015.
Voor de
periode in Ridderkerkgeldt dat 3/13 van € 1.000,- (zijnde € 230,-) wordt afgetrokken van € 2.500,-. € 2.500,- minus 385,- = € 1.270,-. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [medeverdachte 1] in deze periode samen met [medeverdachte 2] voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting. De rechtbank acht derhalve zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 1.270,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 13 november 2015.
Voor de
periode in Rotterdamgeldt dat 5/13 van € 1.000,- (zijnde € 385,-) wordt afgetrokken van € 2.500,-. € 2.500,- minus 385,- = € 2.115,-. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [medeverdachte 1] in deze periode samen met [medeverdachte 2] voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting. De rechtbank acht derhalve zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 2.115,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 18 december 2015.
Conclusie vordering materiële schade
De rechtbank stelt, ten aanzien van verdachte, de materiële schade vast op een bedrag van
€ 2.115,-, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierboven beschreven. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag, te weten
€ 2.115,-. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Vordering tot immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 15.000,- aan immateriële schade gevorderd. De rechtbank acht de vordering billijk en derhalve geheel voor toewijzing vatbaar.
Uitgaande van de hiervoor gehanteerde periodes komt de rechtbank tot de volgende verdeling.
Voor de
periode in Amsterdamgeldt dat 5/13 van € 15.000,-, zijnde
€ 5.769,23voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich in deze periode samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk voor dit bedrag van
€ 5.769,23. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 7 oktober 2015.
Voor de
periode in Ridderkerkgeldt dat 3/13 van € 15.000,-, zijnde € 3.461,54 voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [medeverdachte 1] zich in deze periode samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank acht derhalve zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 3.461,54. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 13 november 2015.
Voor de
periode in Rotterdamgeldt dat 5/13 van € 15.000,-, zijnde € 5.769,23 voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [medeverdachte 1] zich in deze periode samen met [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank acht derhalve zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 5.769,23. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 18 december 2015.
Conclusie vordering immateriële schade
Verdachte is aansprakelijk voor de periode in Amsterdam. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank, ten aanzien van verdachte, de immateriële schade met betrekking tot het in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde vast op een bedrag van
€ 5.769,23, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierboven beschreven. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag, te weten
€ 5.769,23. Deze hoofdelijkheid betreft voor de periode in Amsterdam mededader [medeverdachte 1] , zoals hierboven weergegeven. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Conclusie gehele vordering
De rechtbank stelt het totaal toe te wijzen schadevergoedingsbedrag vast op
€ 7.884,23. Verdachte is hiervoor hoofdelijk aansprakelijk met mededaders, zoals hierboven is weergegeven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2017.
[Bijlage]
.