ECLI:NL:RBAMS:2017:10585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2017
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
13/741268-15 en 13/689196-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting van kwetsbare personen in de prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 januari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte, geboren in 1989 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het medeplegen van mensenhandel ten aanzien van een verstandelijk beperkte vrouw en een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de slachtoffers heeft geworven, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers, die onder druk stonden en in een kwetsbare positie verkeerden, als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de verstandelijk beperkte vrouw, toegewezen, waarbij een schadevergoeding van €20.500,- werd opgelegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers werd ondermijnd door de uitbuiters. De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vier maanden schuldig gemaakt aan deze misdrijven, waarbij hij misbruik maakte van de kwetsbare positie van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741268-15 (A) en 13/689196-16 (B) (13Katwilg)
Datum uitspraak: 23 januari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8, 9 en 12 december 2016. Het onderzoek is ter terechtzitting van 9 januari 2017 gesloten.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de pro forma zitting van 16 augustus 2016 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. de Klerk en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. Tetteroo naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de pro forma zitting van 16 augustus 2016 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A
mede(plegen) van mensenhandel (artikel 273f lid 1 sub 1, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) ten aanzien van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), in de periode van 1 juli 2015 tot en met 18 december 2015;
zaak B
mede(plegen) van mensenhandel (artikel 273f lid 1 sub 1, 4 en 6 Sr) ten aanzien van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), in de periode van 1 november 2015 tot en met 18 december 2015;
mede(plegen) van mensenhandel (artikel 273f lid 1 sub 1, 4, 5 en 6 Sr) ten aanzien van de minderjarige [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), in de periode van 1 november 2015 tot en met 18 december 2015, subsidiair de poging daartoe.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voor wat betreft het in zaak B onder 2 subsidiair ten laste gelegde partieel nietig is, nu naar de verdediging begrijpt het openbaar ministerie poging ten laste heeft willen leggen maar niet alle bestanddelen daartoe in de tenlastelegging zijn opgenomen.
De rechtbank overweegt dat de raadsman in zijn betoog in het midden heeft gelaten welk specifieke onderdeel in de tenlastelegging zou ontbreken. Ook ambtshalve ziet de rechtsbank geen reden de dagvaarding op dat punt nietig te verklaren, omdat de tenlastelegging naar het oordeel van de rechtbank alle vereiste bestanddelen van artikel 45 in verband met 273f Sr bevat. De tenlastelegging voldoet derhalve aan de vereisten die daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) worden gesteld. De dagvaarding is ook voor het overige geldig.
3.2
Overige voorvragen van artikel 348 Sv
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich – hier kort zakelijk en in haar requisitoir uitgebreid weergegeven – ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen [persoon 1] door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting. De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op de verklaringen van [persoon 1] , van verdachte en medeverdachten, alsmede de appberichten in het dossier.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander [persoon 2] door uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting. De officier van justitie heeft ten aanzien van dit feit gewezen op de verklaringen van [persoon 2] , verdachte en medeverdachten alsmede de appberichten in het dossier.
De officier van justitie heeft voorts betoogd dat het in zaak B onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van mensenhandel bewezen kan worden. Voor de strafbaarheid van mensenhandel met betrekking tot een minderjarige is geen dwang nodig en is het niet noodzakelijk dat daadwerkelijk seksuele handelingen zijn verricht, aldus de officier van justitie.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – hier kort zakelijk en in zijn pleidooi uitgebreid weergegeven – ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de verklaring van [persoon 1] in het geheel niet gebruikt kan worden voor het bewijs, nu [persoon 1] tijdens de verhoren door de verbalisanten op zodanige wijze is beïnvloed en gestuurd dat dit haar verklaringen onbetrouwbaar maakt. De raadsman heeft gesteld dat de verklaringen om die reden uitgesloten dienen te worden van het bewijs en dat verdachte, nu de verklaringen van [persoon 1] de belangrijkste bouwsteen van een eventuele bewijsconstructie zullen zijn, dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit, nu niet alle in de tenlastelegging opgenomen handelingen en géén van de dwangmiddelen bewezen kunnen worden én dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van een uitbuitingssituatie.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu het dossier geen wettig bewijs bevat dat verdachte [persoon 2] door één van de in de tenlastelegging genoemde dwangmiddelen in een uitbuitingssituatie heeft gebracht. De raadsman betwist voorts dat sprake is van medeplegen, nu uit het dossier enkel blijkt dat verdachte een bedrag voor de huur heeft ontvangen. Uit het dossier blijkt niet welke rol verdachte verder heeft gehad bij het ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat sprake zou zijn van een uitbuitingssituatie. Ten aanzien van het in lid 1 sub 5 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte de minderjarige [persoon 3] ertoe heeft gebracht, althans daartoe enige handeling heeft ondernomen, dat zij zich beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling. Hoewel onvoldoende bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat verdachte of een medeverdachte de foto/advertentie van [persoon 3] op internet heeft geplaatst, is het plaatsen van een foto op internet op zichzelf onvoldoende om tot een bewezenverklaring van lid 1 sub 5 te kunnen komen. De raadsman heeft gesteld dat pas sprake is van een voltooid delict als [persoon 3] zich ook daadwerkelijk als prostituee beschikbaar heeft gesteld. Verdachte kan voorts niet aangemerkt worden als medepleger, nu de bijdrage van verdachte aan dit feit niet van voldoende gewicht is geweest, aldus de raadsman.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Op 19 oktober 2015 heeft op een politiebureau in Zeeland een informatief gesprek mensenhandel plaatsgevonden met de dan 33 jarige [persoon 1] . [persoon 1] is met haar vader naar het politiebureau gekomen. [persoon 1] heeft over zichzelf verklaard dat zij lijdt aan borderline, dat ze medicatie slikt tegen depressiviteit en psychoses en dat ze een IQ heeft van 75. Uit het gesprek blijkt verder dat [persoon 1] door haar ex-man geestelijk en lichamelijk is mishandeld en dat zij om die reden door de politie eind juni 2015 in een ‘ [verblijfadres] ’ (hierna: [verblijfadres] ) in Amsterdam is geplaatst.
[persoon 1] heeft in dit informatief gesprek alsmede in haar latere verhoren verder het volgende verklaard. Via Badoo heeft ze een jongen genaamd [verdachte] (zoals later blijkt te zijn: verdachte) leren kennen. Zij heeft met verdachte afgesproken, is naar zijn woning toe gegaan en zij hebben daar seks met elkaar gehad en kregen een relatie. [persoon 1] heeft verdachte al bij hun eerste ontmoeting verteld dat zij bij [verblijfadres] verbleef, dat zij psychische problemen had en dat zij schulden had. Verdachte heeft op 29 augustus 2015, een dag nadat zij elkaar hadden ontmoet, aangeboden om [persoon 1] te helpen en heeft haar gevraagd of zij op de Wallen wilde werken. [persoon 1] wilde dat niet waarop verdachte aangaf, na overleg met medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), dat hij ook voor een website kon zorgen. Verdachte heeft [persoon 1] vervolgens voorgesteld aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft voor [persoon 1] een advertentie aangemaakt op [website 1] en [website 2] onder de naam [naam 1] . Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] naaktfoto’s gemaakt van [persoon 1] om bij die advertentie te plaatsen. Uit onderzoek naar de advertentie op [website 1] blijkt dat deze op 31 augustus 2015 is aangemaakt en op 3 september 2015 online is gegaan. Vanaf die dag heeft [persoon 1] als prostituee in de woning van [medeverdachte 1] in Amsterdam gewerkt. Verdachte en [medeverdachte 1] boekten klanten voor [persoon 1] en hielden bij wat zij verdiende. [persoon 1] kreeg van verdachte of [medeverdachte 1] te horen wanneer er een klant was en zij naar het huis van [medeverdachte 1] moest komen om de klant te ontvangen. [persoon 1] gaf via whatsapp na iedere klant aan verdachte en [medeverdachte 1] door wat zij had verdiend en gaf haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden vervolgens aan hen af. [persoon 1] heeft zelf nooit iets van dat geld gehouden. [persoon 1] was overdag in de woning van [medeverdachte 1] en meldde zich elke avond bij [verblijfadres] , alwaar zij ook de nacht doorbracht. Op 5 oktober 2015 moest [persoon 1] [verblijfadres] verlaten en heeft [medeverdachte 1] haar aangeboden om bij haar in te trekken. Van 5 tot 7 oktober 2015 heeft [persoon 1] verbleven in de woning van [medeverdachte 1] in Amsterdam. Vanwege een ruzie tussen [medeverdachte 1] en [persoon 1] heeft [persoon 1] op 7 oktober 2015 haar vader gevraagd haar in Amsterdam op te komen halen. Verdachte heeft de relatie met [persoon 1] verbroken. Vervolgens heeft [persoon 1] van 7 oktober tot 23 oktober 2015 bij haar ouders in Zeeland verbleven.
Op 18 december 2015 werd [persoon 1] door de politie in Amsterdam uitgenodigd voor een nader verhoor. Uit dit verhoor kwam naar voren dat [persoon 1] weer een relatie had met verdachte, dat hij haar naar het verhoor in Amsterdam had gebracht en hij haar daarna weer op zou komen halen. Voorts bleek uit het verhoor dat [persoon 1] op dat moment werkzaam was als prostituee in Rotterdam in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Verder heeft [persoon 1] verklaard dat ze in de periode dat ze bij haar ouders verbleef altijd contact heeft gehad met verdachte via whatsapp. Op een gegeven moment heeft verdachte haar verteld dat hij weer een woning en werk voor haar had. Twee dagen later is [persoon 1] naar Rotterdam vertrokken, om een dag later naar Ridderkerk te worden gebracht. [persoon 1] heeft in latere verhoren over de periode in Rotterdam verklaard dat [medeverdachte 2] de woon- en werkruimte had geregeld, eerst aan de [straat 1] en later aan de [straat 2] . [medeverdachte 2] had ook de advertenties voor de sekssites [website 4] , [website 1] en [website 3] gemaakt, alsmede de foto’s voor die sites. In Rotterdam heeft [persoon 1] gewerkt onder de naam [naam 2] . [medeverdachte 2] waardeerde de sekssites op, maakte de afspraken met klanten en regelde lingerie en condooms voor [persoon 1] . [persoon 1] gaf na elke klant aan verdachte en [medeverdachte 2] door wat zij had verdiend en gaf het geld dat zij had verdiend met haar prostitutiewerkzaamheden aan hen af. Verdachte en [medeverdachte 2] hielden dit bij in een notitieboekje.
Vervolgens werd [persoon 1] op 19 december 2015 nogmaals gehoord. Uit dit verhoor kwam naar voren, evenals uit de daaropvolgende verhoren van [persoon 1] , dat zij voorafgaand aan Rotterdam ook in Ridderkerk had verbleven en als prostituee gewerkt in de woning van medeverdachten [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), namelijk in de periode van 24 oktober 2015 tot 13 november 2015. [persoon 1] heeft over die periode verklaard dat [medeverdachte 3] , op verzoek van verdachte, de advertenties op [website 1] en [website 2] aanmaakte en deze ook opwaardeerde. [medeverdachte 3] heeft ten behoeve van die sekssites seksueel getinte foto’s van [persoon 1] laten maken. [persoon 1] werkte in Ridderkerk als prostituee onder de naam [naam 3] . Verder heeft [persoon 1] verklaard dat ze ook in Ridderkerk verdachte en [medeverdachte 2] na elke klant liet weten wat zij had verdiend en dat zij op hun beurt bijhielden wat de inkomsten van [persoon 1] waren. [persoon 1] deed het verdiende geld in een enveloppe en gaf dit aan [medeverdachte 4] . Verdachte kwam één keer in de week het geld ophalen. [persoon 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] van verdachte in Ridderkerk op haar heeft moeten passen.
Over een foto op de website [website 1] waar [persoon 1] met twee andere meisjes op staat afgebeeld heeft zij verklaard dat dit [persoon 4] en [persoon 5] zijn en dat zij ook voor verdachte en [medeverdachte 2] werkten.
Uit onderzoek blijkt dat [persoon 4] de 18 jarige [persoon 2] is. [persoon 2] heeft verklaard dat zij eind november 2015 is begonnen met het werken in de prostitutie in Rotterdam en dat zij dit deed voor een oude vriend van haar, genaamd [persoon 6] , omdat hij geld nodig had. Zij moest werken in de woning van [medeverdachte 2] en moest de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden delen met [medeverdachte 2] en [persoon 6] . [persoon 2] heeft verklaard het werk in de prostitutie in eerste instantie niet te willen doen, maar dat zij bang was dat [persoon 6] het dreigement zou uitvoeren om het filmpje, dat is gemaakt toen [persoon 2] slachtoffer werd van een groepsverkrachting, anders op internet zou plaatsen. [medeverdachte 2] heeft de advertentie op de website [website 4] onder de naam [persoon 4] aangemaakt, alsmede de foto’s voor die site, aldus [persoon 2] .
Uit onderzoek blijkt dat [persoon 5] de dan 15 jarige [persoon 3] betreft. [persoon 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [persoon 1] de werknaam [persoon 5] voor haar hadden bedacht, maar dat ze niet daadwerkelijk als prostituee werkzaamheden heeft verricht. Op verzoek van [medeverdachte 2] is [persoon 3] samen met [persoon 2] naar een penthouse in Rotterdam gegaan alwaar [medeverdachte 2] van [persoon 3] , [persoon 2] en [persoon 1] seksueel getinte foto’s heeft gemaakt.
Verdachte heeft zich in zijn verhoren bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Vervolgens heeft verdachte in latere verhoren bij de rechter-commissaris en tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij een relatie had met [persoon 1] , dat zij zelf had ingestemd met het werk als prostituee en hij van het werk van [persoon 1] af wist. Verdachte heeft verder verklaard dat hij twee keer een woonplek voor [persoon 1] heeft geregeld, maar dat hij haar niet heeft uitgebuit. Verdachte heeft verklaard dat hij een enkele keer geld van [persoon 1] heeft ontvangen, maar dat dat geld is uitgegeven aan huur van de woning en dat hij een bedrag op de rekening van [persoon 1] heeft gestort. Hij bewaarde het geld voor [persoon 1] , aldus verdachte.
Over [persoon 2] en [persoon 3] heeft verdachte verklaard dat hij hen slechts een enkele keer heeft gezien en verder geen bemoeienis heeft gehad met hun handel en wandel.
4.3.2
Vrijspraak van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde (mensenhandel t.a.v. [persoon 2] )
De rechtbank is – met de raadsman en anders dan de officier van justitie – van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem in zaak B onder 1 ten laste gelegde en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte wordt ten aanzien van [persoon 2] (mede)plegen van mensenhandel verweten. Uit de beschikbare bewijsmiddelen blijkt dat verdachte wist dat [persoon 2] als prostituee werkzaam was in de woning van [medeverdachte 2] . Ook is uit de bewijsmiddelen af te leiden dat verdachte en [medeverdachte 2] zich bemoeiden met de klanten van [persoon 2] en de verdeling van haar inkomsten uit de prostitutie. Echter blijkt daaruit niet zonder meer dat verdachte als dader of mededader tegen [persoon 2] één van de in de tenlastelegging genoemde dwangmiddelen heeft gebruikt.
Evenmin is uit het dossier af te leiden dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [persoon 2] , nu niet blijkt dat verdachte een deel van de inkomsten van [persoon 2] uit prostitutiewerkzaamheden heeft ontvangen. Het dossier bevat voor een en ander onvoldoende aanknopingspunten. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
4.3.3
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde (mensenhandel t.a.v. [persoon 1] )
Dat [persoon 1] in de periode van 1 september 2015 tot en met 18 december 2015 achtereenvolgens in Amsterdam, Ridderkerk en Rotterdam in de prostitutie heeft gewerkt en dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hierbij in meer of mindere mate betrokken zijn geweest, staat niet ter discussie. De vraag in de onderhavige zaak is of verdachte zich, in de periode van 1 september 2015 tot en met 18 december 2015, met zijn handelen al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ook schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [persoon 1] in de zin van artikel 273f lid 1 sub 1, 4 en 6 Sr.
4.3.3.1 Overweging omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van [persoon 1]
De raadsman heeft primair betoogd dat de verklaringen van [persoon 1] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat zij door de verbalisanten in de verhoren op zodanige wijze is beïnvloed en gestuurd dat haar verklaringen onbetrouwbaar zijn. Daaruit volgt dat vrijspraak dient te volgen nu de verklaringen van [persoon 1] de belangrijkste bouwsteen vormt van een eventuele bewijsconstructie.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen/aangevers in strafzaken. De rechtbank is zich er van bewust dat, bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en de waardering van de verklaringen van aangeefster, behoedzaamheid op zijn plaats is.
In de onderhavige zaak houdt de rechtbank in het bijzonder voor ogen dat aangeefster een zwakbegaafde vrouw van 33 jaar is met meerdere psychische problemen en voorts dat zij in de verhoren enerzijds belastend over onder meer verdachte verklaart, maar anderzijds denkt een liefdesrelatie met hem te hebben en zij een schuldgevoel jegens verdachten koestert om hen, in haar ogen, te moeten verraden.
Indachtig deze uitgangspunten, acht de rechtbank de verklaringen van [persoon 1] betrouwbaar en geloofwaardig.
De rechtbank stelt voorop dat uit de verhoren van [persoon 1] bij de politie in december 2015 blijkt dat door verbalisanten stevig en dringend met [persoon 1] is gesproken. Dit betekent echter niet dat enkel op grond daarvan aan haar verklaringen minder waarde moet worden toegekend. Bij de toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 1] neemt de rechtbank de verklaring van [persoon 1] afgelegd tijdens het informatieve gesprek op 19 oktober 2015 in Zeeland als uitgangspunt. In dit gesprek heeft zij in grote lijnen verklaard over de situatie waarin zij verkeerde en heeft zij reeds op dat moment een voor verdachte en [medeverdachte 1] belastende verklaring afgelegd.
Vervolgens is [persoon 1] op 18 december 2015 door de politie in Amsterdam gehoord en was zij in eerste instantie terughoudend in haar verklaring over de rol van verdachte en [medeverdachte 1] . Tijdens het verhoor kwamen de verbalisanten erachter dat verdachte haar naar dat verhoor had gebracht, buiten stond te wachten en haar voorafgaand aan het verhoor ook had geïnstrueerd. Wetende dat [persoon 1] zwakbegaafd is en – zoals uit het informatieve gesprek was gebleken – dat zij een beperkt beeld heeft van wat mensenhandel inhoudt en blijkbaar nog in de ban was en onder invloed stond van verdachte, hebben de verbalisanten [persoon 1] op dringende wijze met haar eerdere verklaring in Zeeland geconfronteerd. Dat [persoon 1] vervolgens overeenkomstig haar eerdere verklaring belastend heeft verklaard, wil nog niet zeggen dat die verklaring daarmee ook in strijd is met de waarheid. Toen de verbalisanten haar vervolgens vroegen of zij op dat moment nog werkzaam was in de prostitutie, vertelde zij dat zij in Rotterdam werkte en dat zij daarvoor nog in Ridderkerk had gewerkt. [persoon 1] legde vervolgens ook voor [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] belastende verklaringen af. De rechtbank acht de manier van ondervragen door middel van enige pressie, gelet op alle omstandigheden in dit geval niet onrechtmatig, maar eerder noodzakelijk ten dienste van de waarheidsvinding.
De enkele omstandigheid dat [persoon 1] op onderdelen wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard is eveneens onvoldoende om van het gebruik van de verklaringen voor het bewijs af te zien. Immers, over de kern heeft [persoon 1] reeds in Zeeland een uitgebreide verklaring afgelegd. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de hoofdlijn van de toen door [persoon 1] afgelegde verklaring. In latere verklaringen heeft [persoon 1] vervolgens op essentiële onderdelen consistent verklaard. Daarnaast wordt haar verklaring (evenals haar latere verklaringen) op relevante onderdelen ondersteund door objectief bewijs in het dossier. Zo wordt de verklaring van [persoon 1] onder meer ondersteund door de verklaringen van medeverdachten, door de verklaring van [persoon 2] , en in het bijzonder door een verscheidenheid aan appberichten in het dossier zowel tussen [persoon 1] en verdachte, tussen verdachte en anderen, als tussen verdachten onderling en door telefoongegevens van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hieruit volgt onder meer ten aanzien van verdachte dat hij een schijnrelatie met [persoon 1] onderhield, dat hij voor haar steeds werk- en woonruimte regelde, dat hij al dan niet samen met [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] haar aanspoorde om zoveel mogelijk te verdienen, dat hij afspraken maakte over de verdeling van het door [persoon 1] verdiende geld met medeverdachten en dat verdachte zich door [persoon 1] op de hoogte liet houden van hetgeen zij verdiende.
Ten aanzien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt hier verder uit dat zij zich bezighielden met het plaatsen en opwaarderen van de seksadvertenties voor [persoon 1] .
Ten aanzien van [medeverdachte 3] komt hieruit onder meer naar voren dat zij met verdachte contact had over werkdagen van [persoon 1] en de vraag of hij wilde dat [persoon 1] werkte als zij ongesteld was, en ten aanzien van [medeverdachte 4] dat hij haar verdiensten heeft bewaard en verdeeld. De verklaring van [persoon 2] ondersteunt de verklaring van [persoon 1] in die zin dat daaruit blijkt dat [persoon 1] in Rotterdam veel klanten op een dag had en achter elkaar door moest werken, dat [medeverdachte 2] de condooms regelde en dat [medeverdachte 2] in een boekje bijhield wat [persoon 1] verdiende.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze deels objectieve gegevens ter ondersteuning van de verklaringen van [persoon 1] dat verdachte en zijn medeverdachten zich actief, in meer of mindere mate, bezighielden met haar prostitutiewerkzaamheden en haar verdiensten. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [persoon 1] derhalve betrouwbaar en geloofwaardig zijn en daarom voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.3.2 Bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [persoon 1] , met dien verstande dat hij zich gedurende de ten laste gelegde periode, tezamen en in vereniging met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 6 Sr. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
Aan de verklaring van verdachte dat hij een serieuze (liefdes)relatie met [persoon 1] had en dat zijn bemoeienis in dienst stond van hun gezamenlijke toekomst, gaat de rechtbank voorbij. Uit de nog te noemen bewijsmiddelen, in het bijzonder de appgesprekken, blijkt overduidelijk dat verdachte slechts voorwendde dat hij een relatie met [persoon 1] had om haar in de prostitutie te kunnen uitbuiten.
4.3.3.3 Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van artikel 273f Sr
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich jegens [persoon 1] bediend van de onder artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr genoemde middelen misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Misleiding
Bij misleiding gaat het erom dat de verdachte het slachtoffer een doelbewust foute voorstelling van zaken geeft. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in de onderhavige zaak sprake is. Verdachte heeft [persoon 1] , in strijd met de waarheid, voorgespiegeld dat hij een relatie met haar had, hij haar wilden helpen om haar schulden af te betalen en hij met het verdiende geld samen met haar een gezamenlijke toekomst wilde opbouwen. [persoon 1] moest daarom zoveel mogelijk geld verdienen met haar werk als prostituee.
Dat verdachte andere plannen had met [persoon 1] en hij haar dus ‘een foute voorstelling van zaken’ heeft gegeven, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onder meer uit de appberichten tussen zowel verdachte en [persoon 1] , als tussen verdachte en anderen, waaronder medeverdachten. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte [persoon 1] , een dag nadat hij seks met haar had gehad en naar eigen zeggen een relatie met haar was aangegaan, had gevraagd of zij wilde werken als prostituee en dat verdachte, toen [persoon 1] daarmee had ingestemd, direct daarop contact had gelegd met [medeverdachte 1] om een en ander in werking te zetten. [medeverdachte 1] had een advertentie voor een sekssite aangemaakt en had haar woning ter beschikking gesteld als werkplek voor [persoon 1] . Enkele dagen later ontving [persoon 1] haar eerste klanten. [persoon 1] heeft haar verdiensten aan verdachte en [medeverdachte 1] afgestaan, maar heeft daar nooit meer iets van teruggezien. Ook is er geen cent van haar schulden afbetaald of een bedrag voor haar gespaard. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank de kwade intentie van verdachte en [medeverdachte 1] .
Voorts kan uit de manier waarop verdachte en medeverdachten via whatsapp over [persoon 1] spraken worden afgeleid dat de relatie tussen verdachte en [persoon 1] niet zo liefdevol was als verdachte wil doen geloven en [persoon 1] met hem dacht te hebben. Zo sprak verdachte in een appbericht met een NNman, enkele uren nadat hij voor de eerste keer seks had gehad met [persoon 1] , over ‘een meid die wil naaien voor geld’, en dat ‘de meid een vrouw is van 33 jaar’, ‘die meid moet alles naaien’. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat, toen [persoon 1] naar haar ouders was vertrokken, verdachte tegen haar had gezegd dat ze hem nog wel tegen zou komen omdat zij zijn ‘geldbom’ had laten vallen.
Verder heeft verdachte [persoon 1] telkens aangemoedigd door te blijven werken, wanneer zij daar geen zin in had of zich daarvoor te ziek voelde, door tegen haar te zeggen dat ze positief moest blijven en ze vooral goed moest blijven luisteren naar hem, verdachte.
Voor de periode in Ridderkerk en Rotterdam geldt dat verdachte op dezelfde voet verder ging. Uit de appberichten blijkt dat verdachte [persoon 1] , in de periode dat zij bij haar ouders verbleef, had voorgehouden dat hij het weer met haar wilde proberen en hij weer een woning en werk (in Ridderkerk bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) voor haar had. [medeverdachte 2] had deze woning voor verdachte en [persoon 1] geregeld. Het plan was wederom om [persoon 1] in de prostitutie te laten werken. Verdachte en [medeverdachte 2] lieten [persoon 1] geloven dat zij een liefdesrelatie had met verdachte en zij een vriendschappelijke relatie had met [medeverdachte 2] . [persoon 1] vertrouwde hen volledig. De kwade intenties van verdachte en [medeverdachte 2] bleken ook hier uit de appberichten die zij onderling naar elkaar stuurden. Zo hielden verdachte en [medeverdachte 2] elkaar steeds op de hoogte van hoeveel [persoon 1] had verdiend en hielden zij dat bij in een boekje. Verder hebben verdachte en [medeverdachte 2] [persoon 1] aangemoedigd meer te werken, hebben zij klanten voor haar geboekt en zelfs zonder overleg met [persoon 1] een “gangbang” voor haar geregeld.
[medeverdachte 2] heeft verdachte gemotiveerd om zijn rol in de schijnrelatie met [persoon 1] goed te spelen. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben [persoon 1] op enig moment weggehaald uit de woning van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in Ridderkerk en voor haar een andere woning geregeld in Rotterdam. In een appbericht heeft [medeverdachte 2] tegen verdachte gezegd dat ze “die osso bijna hebben” en dat “zij dan geen kosten meer hebben aan [medeverdachte 3] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ). In de woning in Rotterdam gingen verdachte en [medeverdachte 2] vervolgens op dezelfde voet verder.
Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid, dat verdachte het voornemen van een gezamenlijke toekomst met [persoon 1] in een (liefdes)relatie niet daadwerkelijk had en niets om haar gaf, maar haar enkel zag als geldbron. Vanaf het begin was het plan van verdachte om [persoon 1] in de prostitutie te laten werken, haar veel geld te laten verdienen en zichzelf en zijn medeverdachten uit die opbrengsten daarvan te bevoordelen.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Bij misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht gaat het om een geobjectiveerd bestanddeel waardoor bescherming wordt geboden aan hen die in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat aan dit bestanddeel is voldaan indien de prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituee’ in Nederland pleegt te verkeren.
In de onderhavige zaak is hiervan sprake geweest. Een eerste omstandigheid is dat [persoon 1] zodanig verliefd was op verdachte (zij zag hem als “een engel gestuurd door God”) en alles geloofde wat hij haar vertelde, dat zij daardoor kennelijk bereid was naar de uitdrukkelijke wens van verdachte, te (blijven) werken in de prostitutie en het door haar verdiende geld aan hem en aan de medeverdachten af te staan en door hen te laten beheren. Een tweede omstandigheid is dat [persoon 1] zwakbegaafd is en dus beïnvloedbaar. [persoon 1] wilde verdachte bovendien niet kwijt als haar vriend en deed daarom alles om te voorkomen dat hij haar zou verlaten. [medeverdachte 2] en verdachte waren regelmatig boos op [persoon 1] en ontevreden over de door haar verdiende hoeveelheid geld. [persoon 1] werkte daarom vaak langer door en tegen haar zin in. Een derde omstandigheid is dat [persoon 1] van verdachte geen contacten mocht onderhouden met anderen dan met hem, zijn medeverdachten en haar ouders en zij dus een klein sociaal netwerk had. Deze omstandigheden tezamen genomen levert een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op, waaraan [persoon 1] geen weerstand kon bieden. Verdachte was op de hoogte van het overwicht dat hij op haar had en heeft daar misbruik van gemaakt.
Misbruik van een kwetsbare positie
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd. Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. [persoon 1] is zoals gezegd zwakbegaafd, was verliefd op verdachte, vertrouwde hem volledig en wilde haar schulden afbetalen en een toekomst met verdachte opbouwen. Ook de omstandigheden dat zij een voorgeschiedenis had met huiselijk geweld en na haar verblijf in [verblijfadres] niet over een eigen woonruimte beschikte, bij medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] heeft ingewoond en een klein sociaal netwerk had, dragen bij aan het oordeel dat [persoon 1] zich in een kwetsbare positie bevond ten aanzien van verdachte en medeverdachten. Verdachte heeft bewust misbruik gemaakt van deze omstandigheden.
Handelingen
De rechtbank is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene tevens volgt dat verdachte met voornoemde middelen [persoon 1] heeft geworven, vervoerd, gehuisvest en opgenomen.
Oogmerk van uitbuiting van [persoon 1]
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren (Vergelijk: HR 5 februari 2002, LJN AD5235).
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van uitbuiting kan worden bewezen en dat [persoon 1] in een uitbuitingssituatie verkeerde. Zoals hier is overwogen kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat verdachte door misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [persoon 1] heeft geworven, vervoerd, gehuisvest en opgenomen. Van omstandigheden vergelijkbaar met de situatie waarin een mondig prostituee verkeert is dus geen sprake.
Daarnaast heeft [persoon 1] vrijwel niets van haar verdiensten overgehouden nu dit (in de verschillende perioden) onder verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , dan wel anderen werd verdeeld. [persoon 1] kreeg af en toe wat zakgeld om iets voor zichzelf te kopen, maar moest hierom vragen en kon zelf dus niet vrijelijk over haar geld beschikken.
Verdachte, die in de door [persoon 1] gewerkte periode zelf geen inkomsten had, heeft ook daadwerkelijk geld ontvangen afkomstig van de door [persoon 1] uitgevoerde prostitutiewerkzaamheden. Hij heeft zich in die periode door [persoon 1] in zijn levensonderhoud laten voorzien en heeft zijn autorijlessen met haar inkomsten uit prostitutie bekostigd. Dat [persoon 1] heeft ingestemd met het werk in de prostitutie, doet volgens vaste jurisprudentie aan de strafbaarheid van een en ander niet af.
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het hiervoor overwogene niet alleen dat [persoon 1] in een uitbuitingssituatie heeft verkeerd, maar ook dat verdachtes oogmerk is geweest [persoon 1] in die situatie te brengen en te houden en voorts dat zijn opzet erop was gericht zichzelf uit die uitbuiting te bevoordelen. De handelswijze van verdachte levert gezien de aard van die handelingen uitbuiting op. Hoewel het bestanddeel uitbuiting geen deel uitmaakt van de delictsomschrijving van artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr, dient dit bestanddeel daar in te worden gelezen. Ook dit (impliciete) bestanddeel wordt bewezen geacht.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor omschreven gedragingen van verdachte volgt dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [persoon 1] .
4.3.3.4 Medeplegen
Bij de beantwoording van de vraag wanneer de samenwerking tussen verdachten zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. (Vergelijk: HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390).
Toegepast op deze zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
[medeverdachte 1] , periode Amsterdam
Ten aanzien van de samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] gedurende de periode Amsterdam leidt de rechtbank, zoals onder 4.3.1 beschreven, meer specifiek uit de bewijsmiddelen af dat zij en verdachte er gezamenlijk voor hebben gezorgd dat [persoon 1] naar de woning van [medeverdachte 1] in Amsterdam kwam om in de prostitutie te gaan werken. Verdachte en [medeverdachte 1] hadden overleg over de manier waarop [persoon 1] zou gaan werken. De onder 4.3.1 beschreven handelingen van verdachte en [medeverdachte 1] waren er allemaal op gericht om [persoon 1] in de prostitutie te laten werken en haar aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte en [medeverdachte 1] samen een vooropgezet plan hadden om de verstandelijk beperkte [persoon 1] , van welke beperking zij beiden op de hoogte waren, voor zich te winnen en een vertrouwensband met haar op te bouwen, haar in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , periode Ridderkerk
Daarnaast leidt de rechtbank ten aanzien van de samenwerking van verdachte met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (periode Ridderkerk) uit de bewijsmiddelen en de beschreven handelingen zoals onder 4.3.1 beschreven af dat zij er met verdachte voor hebben gezorgd dat [persoon 1] in Ridderkerk, in de woning van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , kon verblijven en zij daar haar prostitutiewerkzaamheden weer kon oppakken. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op zodanige wijze met verdachte hebben samengewerkt dat sprake is van medeplegen. Er is immers sprake van een intensieve samenwerking tussen verdachten, waarbij een duidelijke taakverdeling bestond. [medeverdachte 3] had een faciliterende rol bij de uitvoering van de door verdachte en [medeverdachte 2] gemaakte plannen om [persoon 1] uit te buiten in de prostitutie en bij het in stand houden van de uitvoering daarvan. Zij stelde haar woning ter beschikking, regelde de klanten voor [persoon 1] , hield haar in de gaten en onderhield contact met verdachte over de werkzaamheden van [persoon 1] .
[medeverdachte 2] , periode Rotterdam
Ten aanzien van de periode in Rotterdam overweegt de rechtbank als volgt. Toen verdachte en [medeverdachte 2] merkten dat [persoon 1] ook maar enigszins begon te twijfelen aan haar werk als prostituee, haar liefde voor verdachte en zijn liefde voor haar, haalden verdachte en [medeverdachte 2] haar weg uit Ridderkerk en lieten zij haar verblijven en werken in de woning van [medeverdachte 2] in Rotterdam, eerst aan de [straat 1] en later aan de [straat 2] . Verdachte en [medeverdachte 2] hielden haar daar in de gaten en noteerden haar gewerkte uren. [persoon 1] heeft al haar verdiensten ook daar aan verdachte en [medeverdachte 2] moeten afstaan en hield er zelf vrijwel niets aan over. De rechtbank leidt uit het voorgaande en de beschreven handelingen onder 4.3.1 af dat verdachte en [medeverdachte 2] samen een vooropgezet plan hadden om de verstandelijk beperkte [persoon 1] , van welke beperking zij beiden op de hoogte waren, in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen.
Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben ook voordeel getrokken uit de uitbuiting van [persoon 1] .
Conclusie
Verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vervulden aldus ieder een eigen, elkaar over en weer aanvullende rol bij het tot stand brengen en houden van de uitbuitingssituatie van [persoon 1] . Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en medeverdachten allen in zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.
4.3.4
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde (mensenhandel t.a.v. [persoon 3] )
De vraag in deze zaak is of verdachte zich al dan niet tezamen en in vereniging met een ander ( [medeverdachte 2] ) schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van de minderjarige [persoon 3] in de zin van artikel 273f Sr.
4.3.4.1 Partiele vrijspraak ten aanzien van artikel 273f lid 1, 4 en 6 Sr
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem in zaak B onder 2 ten laste gelegde, ten aanzien van sub 1, 4 en 6 en overweegt daartoe als volgt. Uit het dossier blijkt niet zonder meer dat verdachte als dader of als mededader tegen [persoon 3] één van de in de tenlastelegging genoemde dwangmiddelen heeft gebruikt. Evenmin is uit het dossier af te leiden dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [persoon 3] , nu niet blijkt dat [persoon 3] daadwerkelijk werkzaamheden in de prostitutie heeft verricht en daaruit inkomsten heeft gegenereerd. Het dossier bevat voor een en ander onvoldoende aanknopingspunten. Verdachte wordt daarom van dit feit partieel vrijgesproken.
4.3.4.2 Bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, mensenhandel ten aanzien van [persoon 3] , met dien verstande dat hij zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, sub 5 Sr. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
4.3.4.3 Nadere bewijsoverwegingen
Artikel 273f, eerste lid, sub 5 Sr
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met [medeverdachte 2] [persoon 3] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling, terwijl die [persoon 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt. Voor een bewezenverklaring van sub 5 is het niet noodzakelijk dat het slachtoffer al in de prostitutie heeft gewerkt of daadwerkelijk is uitgebuit. Bepalend voor sub 5 is dat het slachtoffer zich door beïnvloeding daarvoor beschikbaar heeft gesteld. Minderjarigheid vormt een geobjectiveerd bestanddeel. Aan de wil van de minderjarige en daarmee de instemming komt geen betekenis toe. Evenmin doet ter zake of verdachte bekend was met de minderjarigheid van het slachtoffer.
Er is sprake van een voltooid delict. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en [medeverdachte 2] [persoon 3] hebben bewogen om mee te komen naar de woning aan de [straat 1] in Rotterdam, alwaar prostitutiewerkzaamheden werden verricht door [persoon 1] en [persoon 2] , teneinde [persoon 3] vertrouwd te laten worden met de omgeving van het prostitutiewerk. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 2] de werknaam [persoon 5] voor [persoon 3] had verzonnen en seksueel getinte foto’s van [persoon 3] had gemaakt voor plaatsing op een of meer sekssites. Eén van de foto’s van [persoon 3] , waarop ook [persoon 1] en [persoon 2] stonden afgebeeld, is ook daadwerkelijk op een sekssite geplaatst met de titel ‘
meidenavond’.
Uit de verklaring van [persoon 2] blijkt dat [medeverdachte 2] advertenties van haar en [persoon 5] op sekssites probeerde te zetten, maar dat dat niet lukte omdat ze er te jong uitzagen. Ook heeft zij verklaard dat [medeverdachte 2] [persoon 5] daarom webcamseks wilde laten doen. [persoon 3] heeft in haar verhoor verklaard dat zij met [medeverdachte 2] heeft gesproken over werken in de prostitutie. [medeverdachte 2] heeft haar gezegd dat zij haar kon helpen. Verdachte had haar gevraagd of ze kon blijven slapen, omdat het in de nachten en in de ochtend vroeg beter verdiende.
Uit de appberichten in het dossier blijkt daarnaast het volgende. Op 6 november 2015 heeft [medeverdachte 2] verdachte geappt dat ze “snel meer meiden nodig hebben”. Verdachte lachte en zei: “ik ben geen pimp, maar ik zal mijn doen”. Op 16 november 2015 kreeg verdachte een appbericht binnen van een NNman die aangaf dat “die meid online is gezet ( [persoon 4] )” en verdachte “nog een andere moest fixen”. Kort daarna appte NNman naar verdachte dat “het lichte meisje ook kan komen, maar dat zij niet kan blijven slapen”. Over dit lichte meisje heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hiermee [persoon 3] wordt bedoeld. Verdachte heeft naar NNman geappt dat “ze geld mislopen als de lichte er niet is”. De NNman heeft hierop gereageerd dat [persoon 4] er toch is, waarop verdachte reageerde dat ze samen een klant hadden.
De rechtbank maakt uit het hiervoor overwogene op dat verdachte en [medeverdachte 2] (en een andere persoon) het opzet hadden op het tewerkstellen van [persoon 3] in de prostitutie. Voorts volgt uit een en ander dat [persoon 3] zich ook daadwerkelijk voor prostitutiewerkzaamheden al dan niet via de webcam beschikbaar heeft gesteld. Daarmee is de delictsomschrijving vervuld en sprake van een voltooid delict. Dat niet is gebleken dat daadwerkelijk seksuele handelingen met of voor een derde zijn verricht maakt dit niet anders en is slechts voor de strafmaat van belang.
4.3.4.3 Medeplegen
Wat betreft de algemene overwegingen ten aanzien van het leerstuk van het medeplegen, verwijst de rechtbank naar het onder 4.3.3.4 overwogene. Toegepast op deze zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Op basis van het onder 4.3.4.3 overwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en [medeverdachte 2] in zodanige mate aan de bewezen verklaarde mensenhandel jegens [persoon 3] hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
in de periode van 1 juli 2015 tot en met 18 december 2015 te Amsterdam en/of Rotterdam en/of Ridderkerk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een ander, te weten [persoon 1] , door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van voornoemde [persoon 1] en
voornoemde [persoon 1] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van voornoemde [persoon 1] ,
immers heeft, hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wisten dan wel redelijkerwijs konden vermoeden dat voornoemde [persoon 1] zwakbegaafd was en/of in de opvang zat en/of uit de opvang weg moest en/of geen woonruimte meer had en/of schulden had en/of dat voornoemde [persoon 1] een klein sociaal netwerk had:
  • tegen voornoemde [persoon 1] gezegd dat zij moest werken in de prostitutie om haar schulden te betalen en om samen in een huis te kunnen gaan wonen en om zijn, verdachte ’s rijlessen te bekostigen en een bedrijf te starten en bij voornoemde [persoon 1] deed voorkomen of hij, verdachte een relatie met voornoemde [persoon 1] had en een relatie met voornoemde [persoon 1] aangegaan en/of
  • voornoemde [persoon 1] medegedeeld dat zij geen contacten met en/of nummers van anderen mocht hebben en/of
  • naaktfoto's en seksueel getinte foto's en/of één of meer advertentie(s) van voornoemde [persoon 1] gemaakt en/of aangemaakt voor plaatsing en/of geplaatst op sekssites onder de naam [naam 1] en/of [naam 2] en/of
  • voornoemde [persoon 1] gebracht naar de woning van hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of voornoemde [persoon 1] een appbericht gestuurd om te komen, alwaar zij prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en/of
  • voornoemde [persoon 1] bewogen bij ziekte en/of tijdens de ongesteldheid met een sponsje te werken in de prostitutie en/of
  • voor voornoemde [persoon 1] eten en/of kleding en/of condooms geregeld en/of
  • klanten voor voornoemde [persoon 1] geboekt en/of
  • prijsafspraken met klanten gemaakt en/of
  • bijgehouden wat de prostitutie inkomsten waren van voornoemde [persoon 1] en/of
  • voornoemde [persoon 1] medegedeeld dat zij hem, verdachte en/of zijn mededader(s) moest doorgeven als er een klant was geweest en wat de klant had betaald en/of dat zij het geld in een enveloppe moest doen en/of
  • voornoemde [persoon 1] bewogen seksuele handelingen (onder meer anaal en/of seks zonder condoom) met klanten te ondergaan en/of
  • voornoemde [persoon 1] in de gaten gehouden en/of
  • de verdiensten van voornoemde [persoon 1] uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) af laten staan en/of in ontvangst genomen en/of verdeeld onder hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
  • voornoemde [persoon 1] een gering geldbedrag gegeven en/of
  • de bankpas van voornoemde [persoon 1] gebruikt en/of
  • geldbedragen van de bankrekening van voornoemde [persoon 1] gehaald en/of
  • tegen voornoemde [persoon 1] gezegd dat zij een gangbang moest doen;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 primair ten laste gelegde
in de periode van 1 november 2015 tot en met 18 december 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een ander, te weten [persoon 3] ,
ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling, terwijl die [persoon 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft, hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen:
  • voornoemde [persoon 3] bewogen mee te komen naar een woning, alwaar prostitutiewerkzaamheden werden bedreven, teneinde die [persoon 3] vertrouwd te laten maken met de omgeving en
  • seksueel getinte foto's van voornoemde [persoon 3] aangemaakt voor plaatsing op een of meer sekssites onder de naam [persoon 5] en
  • aan voornoemde [persoon 3] gevraagd of zij webcamseks wilde verrichten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A en in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, om een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. De raadsman heeft subsidiair verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het reclasseringsrapport van 24 mei 2016 en aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft verzocht daarbij ook rekening te houden met de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Mensenhandel waarbij iemand in de prostitutie wordt gebracht is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, een in de nationale en in de internationale rechtsorde vastgelegd fundamenteel recht, ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiters. Daarmee is de ernst van het door verdachte gepleegde misdrijf gegeven. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van uitbuiting in de prostitutie doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van twee slachtoffers. Bij de beoordeling van de ernst heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, waaronder de duur van het feit en de mate van uitbuiting, de leeftijd en kwetsbare positie van de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich, in een periode van bijna vier maanden, telkens samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van de verstandelijk beperkte [persoon 1] . De kern van het handelen van verdachte en medeverdachten was de misleiding van [persoon 1] , het maken van misbruik van de kwetsbare positie waarin zij verkeerde èn het overwicht dat verdachte en zijn medeverdachten op haar hadden. [persoon 1] verbleef voor zij verdachte leerde kennen in een [verblijfadres] , heeft een verstandelijke beperking en psychische problemen, had geen eigen woning, had schulden, een klein sociaal netwerk en was smoorverliefd op verdachte. Verdachten hebben telkens op een respectloze wijze samengewerkt om [persoon 1] aan het werk in de prostitutie te krijgen dan wel te houden. Zij zijn met [persoon 1] een voorgewende liefdesrelatie respectievelijk vriendschappelijke relatie aangegaan en deden haar geloven dat zij het beste met haar voor hadden. [persoon 1] vertrouwde hen. Zij boden haar onderdak, een plek om te werken en gaven haar te eten. Verdachte en zijn medeverdachten hebben [persoon 1] onder deze omstandigheden opzettelijk uitgebuit in de prostitutie en hebben daar ook voordeel uit getrokken. Verdachte heeft bij de uitbuiting van [persoon 1] de hoofdrol gespeeld. Hij is degene geweest die door het voorwenden van een liefdesrelatie haar uitbuiting heeft opgezet en mogelijk heeft gemaakt.
Daarnaast heeft verdachte zich, in een periode van anderhalve maand, samen met een ander, schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van de (ruim) minderjarige [persoon 3] (toen 15 jaar). Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 2] [persoon 3] ertoe gebracht dat zij zich beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, met derden dan wel via een webcam. Zij hebben [persoon 3] vertrouwd gemaakt met de omgeving waarin prostitutiewerk werd verricht door haar mee te nemen naar de woning in Rotterdam, haar te laten helpen met het boeken van klanten voor [persoon 1] en haar te laten zien hoe het er in de woning aan toe ging. Er is een werknaam voor [persoon 3] bedacht ( [persoon 5] ), er zijn seksueel getinte foto’s van haar gemaakt, en er is een advertentie aangemaakt. Ten aanzien van [persoon 3] waardeert de rechtbank de rollen van verdachte en [medeverdachte 2] als gelijkwaardig.
In het nadeel van verdachte laat de rechtbank meewegen dat verdachte blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 3 november 2016 eerder is veroordeeld voor misdrijven waaronder overtreding van de voor de Wet wapens en munitie en voor vermogensdelicten.
De rechtbank heeft, anders dan door de raadsman verzocht, geen acht geslagen op het reclasseringsadvies van 24 mei 2016, nu verdachte medewerking heeft geweigerd aan het onderzoek door psycholoog Brandsma, het trajectconsult en aan het opstellen van een, op basis van dat onderzoek, op te stellen reclasseringsadvies. Met de officier van justitie is de rechtbank eens dat eventuele begeleiding van verdachte in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling gestalte kan krijgen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het voorgaande uit een oogpunt van vergelding, speciale en algemene preventie bij de bepaling van de omvang van de aan verdachte op te leggen straf alleen worden volstaan met een lange onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De rechtbank zal, nu zij anders dan de officier van justitie heeft bepleit, verdachte vrijspreekt van het in zaak B onder 1 en onderdelen van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde, en gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte, in matigende zin afwijken van de strafeis, en aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie jaar.

9.Vordering van de benadeelde partij [persoon 1] (zaak A)

De benadeelde partij, [persoon 1] , vordert een bedrag van € 5.500,- aan materiële schadevergoeding en € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering tot materiële schade bestaat uit afgedragen inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden over de gehele ten laste gelegde periode.
9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft voorts verzocht het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen vanwege de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De raadsman heeft daarnaast ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding betoogd dat een causaal verband tussen de gevorderde schade en het ten laste gelegde ontbreekt en dat de vordering derhalve niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman heeft meer subsidiair verzocht de vordering te matigen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
9.3.1
Inleiding
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A ten laste gelegde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. De vordering is – anders dan gesteld door de raadsman – voldoende onderbouwd en de behandeling van de vordering levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De schade kan op na te melden wijze worden gewaardeerd.
De rechtbank gaat bij het bepalen van de door de benadeelde partij geleden materiële en immateriële schade uit van de volgende drie periodes. Hoewel er aanwijzingen zijn dat op meer dagen is gewerkt gaat de rechtbank schattenderwijs uit van 5 werkdagen per week.
Periodes
-
de periode in Amsterdamvan 29 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015 (afgerond 5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door de rechtbank, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen;
-
de periode in Ridderkerkvan 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 (3 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door de rechtbank, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 15 dagen en
-
de periode in Rotterdamvan 14 november 2015 tot en met 18 december 2015 (5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door de rechtbank, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen.
Medeschuld en hoofdelijkheid
In dit geval is sprake van medeschuld, hetgeen betekent dat ook de medeverdachten (deels) aansprakelijk zijn voor deze schade. De onderlinge draagplicht tussen de mededaders ten aanzien van de schade wordt, in de volgende paragrafen, vastgesteld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De benadeelde partij kan zowel verdachte als de medeverdachten aanspreken voor een (hierna nader te bepalen) gedeelte van de schade, met dien verstande dat wanneer één van hen betaalt, de anderen jegens de benadeelde partij zijn bevrijd.
9.3.2
Vordering tot materiële schade
In de vordering tot materiële schadevergoeding wordt ervan uitgegaan dat de benadeelde partij per dag een minimumbedrag van € 100,- moet hebben verdiend. De rechtbank sluit zich hierbij aan en benadrukt dat het gevorderde bedrag van € 100,- per dag een schatting is op het minimum en dat zij ervan uitgaat dat de benadeelde partij meer inkomsten uit prostitutie moet hebben gegenereerd. De vordering is voor het maken van deze schatting voldoende onderbouwd.
Voor de periode in Amsterdam betekent dit dat de benadeelde partij 25 (dagen) x € 100,- =
€ 2.500,- heeft verdiend en dat zij deze verdiensten aan verdachte en zijn mededaders heeft afgestaan.
Voor de periode in Ridderkerk betekent dit dat de benadeelde partij 15 (dagen) x € 100,- =
€ 1.500,- heeft verdiend en dat zij deze verdiensten aan verdachte en zijn mededaders heeft afgestaan.
En voor de periode in Rotterdam betekent dit dat de benadeelde partij 25 (dagen) x € 100,- =
€ 2.500,- heeft verdiend en dat zij deze verdiensten aan verdachte en zijn mededaders heeft afgestaan.
Uitgaande van voornoemde berekening heeft de benadeelde partij in totaal over de gehele periode € 6.500,- verdiend en aan verdachten afgestaan. Nu dit bedrag uitkomt boven het totaal gevorderde bedrag, te weten € 5.500,-, zal de rechtbank de gehele vordering van de benadeelde partij, dus tot een bedrag van € 5.500,- toewijzen. Het verschil van € 1.000,- wordt op navolgende wijze, in evenredigheid van de in de verschillende periodes gewerkte dagen, van het totaal gevorderde bedrag afgetrokken.
Voor de
periode in Amsterdamgeldt dat 5/13 van € 1.000,- (zijnde € 385,-) wordt afgetrokken van € 2.500,-. € 2.500,- minus 385,- = € 2.115,-. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte in deze periode samen met [medeverdachte 1] voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van
€ 2.115,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 7 oktober 2015.
Voor de
periode in Ridderkerkgeldt dat 3/13 van € 1.000,- (zijnde € 230,-) wordt afgetrokken van € 2.500,-. € 2.500,- minus 385,- = € 1.270,-. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte in deze periode samen met [medeverdachte 2] voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van
€ 1.270,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 13 november 2015.
Voor de
periode in Rotterdamgeldt dat 5/13 van € 1.000,- (zijnde € 385,-) wordt afgetrokken van € 2.500,-. € 2.500,- minus 385,- = € 2.115,-. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte in deze periode samen met [medeverdachte 2] voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van
€ 2.115,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 18 december 2015.
Conclusie vordering materiële schade
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank, deels schattenderwijs, ten aanzien van verdachte, de materiële schade met betrekking tot het in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde vast op een bedrag van € 5.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierboven beschreven. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag, te weten € 5.500,-. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
9.3.3
Vordering tot immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 15.000,- aan immateriële schade gevorderd. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank de vordering ook billijk en derhalve geheel voor toewijzing vatbaar.
Uitgaande van de hiervoor onder 9.3.1 gehanteerde periodes komt de rechtbank tot de volgende verdeling.
Voor de
periode in Amsterdamgeldt dat 5/13 van € 15.000,-, zijnde € 5.769,23 voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich in deze periode samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk voor dit bedrag van
€ 5.769,23. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 7 oktober 2015.
Voor de
periode in Ridderkerkgeldt dat 3/13 van € 15.000,-, zijnde € 3.461,54 voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich in deze periode samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van
€ 3.461,54. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 13 november 2015.
Voor de
periode in Rotterdamgeldt dat 5/13 van € 15.000,-, zijnde € 5.769,23 voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich in deze periode samen met [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van
€ 5.769,23. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 18 december 2015.
Conclusie vordering immateriële schade
Verdachte is aansprakelijk voor alle drie de periodes. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank, ten aanzien van verdachte, de immateriële schade met betrekking tot het in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde vast op een bedrag van € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierboven beschreven. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag, te weten € 15.000,-. Deze hoofdelijkheid betreft voor de verschillende periodes verschillende mededaders, zoals hierboven weergegeven. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
9.3.4
Conclusie gehele vordering
De rechtbank stelt het totaal toe te wijzen schadevergoedingsbedrag vast op € 20.500,-. Verdachte is hiervoor hoofdelijk aansprakelijk met mededaders, zoals hierboven is weergegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak B onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en in zaak B onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 primair bewezen verklaarde:
mensenhandel jegens een persoon beneden de achttien jaren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij:
Wijst de vordering van
[persoon 1], domicilie kiezende ten kantore van haar raadsvrouw, mr. A. Koopsen op het adres [adres] , toe tot
€ 20.500,- (zegge twintigduizend en vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, zoals hieronder ten aanzien van de verschillende periodes is vastgelegd.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald, zoals dit meer specifiek hieronder is vastgelegd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 20.500,- (zegge twintigduizend en vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, zoals hieronder ten aanzien van de verschillende periodes is vastgelegd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 137 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander of anderen aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Berekening hoofdelijkheid
De rechtbank gaat bij het bepalen van de door de benadeelde partij geleden materiële en immateriële schade uit van de volgende drie periodes.
Periodes
-
de periode in Amsterdamvan 29 augustus 2015 tot en met 7 oktober 2015 (afgerond 5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door de rechtbank, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen;
-
de periode in Ridderkerkvan 24 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 (3 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door de rechtbank, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 15 dagen en
-
de periode in Rotterdamvan 14 november 2015 tot en met 18 december 2015 (5 weken). Het aantal door de benadeelde partij gewerkte dagen wordt door de rechtbank, uitgaande van 5 werkdagen per week, geschat op 25 dagen.
Medeschuld en hoofdelijkheid
In dit geval is sprake van medeschuld, hetgeen betekent dat ook de medeverdachten (deels) aansprakelijk zijn voor deze schade. De onderlinge draagplicht tussen de mededaders ten aanzien van de schade wordt, in de volgende paragrafen, vastgesteld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De benadeelde partij kan zowel verdachte als de medeverdachten aanspreken voor een (hierna nader te bepalen) gedeelte van de schade, met dien verstande dat wanneer één van hen betaalt, de anderen jegens de benadeelde partij zijn bevrijd.
Vordering tot materiële schade
Voor de periode in Amsterdam heeft de benadeelde partij 25 (dagen) x € 100,- =
€ 2.500,- verdiend en heeft zij deze verdiensten aan verdachte en zijn mededaders afgestaan.
Voor de periode in Ridderkerk heeft de benadeelde partij 15 (dagen) x € 100,- =
€ 1.500,- verdiend en heeft zij deze verdiensten aan verdachte en zijn mededaders afgestaan.
En voor de periode in Rotterdam heeft de benadeelde partij 25 (dagen) x € 100,- =
€ 2.500,- verdiend en heeft zij deze verdiensten aan verdachte en zijn mededaders afgestaan.
Uitgaande van voornoemde berekening heeft de benadeelde partij in totaal over de gehele periode € 6.500,- verdiend en aan verdachten afgestaan. Nu dit bedrag uitkomt boven het totaal gevorderde bedrag, te weten € 5.500,-, zal de rechtbank de gehele vordering van de benadeelde partij, dus tot een bedrag van € 5.500,- toewijzen. Het verschil van € 1.000,- wordt op navolgende wijze, in evenredigheid van de in de verschillende periodes gewerkte dagen, van het totaal gevorderde bedrag afgetrokken.
Voor de
periode in Amsterdamgeldt dat 5/13 van € 1.000,- (zijnde € 385,-) wordt afgetrokken van € 2.500,-. € 2.500,- minus 385,- = € 2.115,-. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte in deze periode samen met [medeverdachte 1] voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van
€ 2.115,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 7 oktober 2015.
Voor de
periode in Ridderkerkgeldt dat 3/13 van € 1.000,- (zijnde € 230,-) wordt afgetrokken van € 2.500,-. € 2.500,- minus 385,- = € 1.270,-. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte in deze periode samen met [medeverdachte 2] voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van
€ 1.270,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 13 november 2015.
Voor de
periode in Rotterdamgeldt dat 5/13 van € 1.000,- (zijnde € 385,-) wordt afgetrokken van € 2.500,-. € 2.500,- minus 385,- = € 2.115,-. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte in deze periode samen met [medeverdachte 2] voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van
€ 2.115,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 18 december 2015.
Conclusie vordering materiële schade
De rechtbank stelt ten aanzien van verdachte, de materiële schade vast op een bedrag van € 5.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierboven beschreven. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag, te weten € 5.500,-. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Vordering tot immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 15.000,- aan immateriële schade gevorderd. De rechtbank acht de vordering billijk en derhalve geheel voor toewijzing vatbaar.
Uitgaande van de hiervoor gehanteerde periodes komt de rechtbank tot de volgende verdeling.
Voor de
periode in Amsterdamgeldt dat 5/13 van € 15.000,-, zijnde € 5.769,23 voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich in deze periode samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk voor dit bedrag van
€ 5.769,23. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 7 oktober 2015.
Voor de
periode in Ridderkerkgeldt dat 3/13 van € 15.000,-, zijnde € 3.461,54 voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich in deze periode samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van
€ 3.461,54. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 13 november 2015.
Voor de
periode in Rotterdamgeldt dat 5/13 van € 15.000,-, zijnde € 5.769,23 voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich in deze periode samen met [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank acht derhalve zowel verdachte als [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van
€ 5.769,23. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade (in elk geval) is geleden, te weten 18 december 2015.
Conclusie vordering immateriële schade
Verdachte is aansprakelijk voor alle drie de periodes. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank, ten aanzien van verdachte, de immateriële schade met betrekking tot het in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde vast op een bedrag van
€ 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierboven beschreven. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag, te weten € 15.000,-. Deze hoofdelijkheid betreft voor de verschillende periodes verschillende mededaders, zoals hierboven weergegeven. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Conclusie gehele vordering
De rechtbank stelt het totaal toe te wijzen schadevergoedingsbedrag vast op € 20.500,-. Verdachte is hiervoor hoofdelijk aansprakelijk met mededaders, zoals hierboven is weergegeven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2017.
[...]