ECLI:NL:RBAMS:2017:10553

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
C/13/617166 / HA ZA 16-1058
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van huurovereenkomst tussen gemeente Heerlen en UWV wegens vermeende staatssteun

In deze zaak vorderden Metroprop B.V. en de Stichting tot Behoud van de Monumenten Laurentius en Petronella de vernietiging van een huurovereenkomst tussen de gemeente Heerlen en het UWV. De eiseressen stelden dat de huurprijs die het UWV aan de gemeente betaalde niet marktconform was en dat dit zou neerkomen op ongeoorloofde staatssteun aan de gemeente Heerlen, in strijd met artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De rechtbank Amsterdam heeft de vorderingen van Metroprop c.s. afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de huurovereenkomst niet onder de staatssteunregels viel, omdat de gemeente Heerlen en het UWV met de overeenkomst uitvoering gaven aan hun wettelijke taak om geïntegreerde dienstverlening te bieden aan werkzoekenden en werkgevers. De rechtbank concludeerde dat de huurovereenkomst niet kan worden gescheiden van de aan de gemeente en het UWV opgedragen taken van openbaar gezag. De rechtbank veroordeelde Metroprop en de Stichting in de proceskosten, die aan de zijde van de gemeente Heerlen en het UWV zijn begroot op € 1.523,00 per partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/617166 / HA ZA 16-1058
Vonnis van 18 oktober 2017
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
METROPROP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING TOT BEHOUD VAN DE MONUMENTEN LAURENTIUS EN PETRONELLA,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen,
advocaat mr. C.F.J.M. Nelemans te Amsterdam,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HEERLEN,
zetelend te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. J.B.C. Tummers te Maastricht,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.N. de Blécourt te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Metroprop c.s. en ieder afzonderlijk Metroprop en de Stichting worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk de gemeente Heerlen c.s. en ieder afzonderlijk de gemeente Heerlen en het UWV worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de gelijkluidende dagvaardingen van 10 oktober 2016, met producties,
- de conclusie van antwoord van de gemeente Heerlen, met producties,
- de conclusie van antwoord van het UWV, met producties,
- het tussenvonnis van 25 januari 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 31 augustus 2017, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Stichting en Metroprop zijn beiden aanbieders van kantoorruimte binnen de grenzen van de gemeente Heerlen.
2.2.
Het UWV voert onder toezicht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wettelijk taken uit onder meer op grond van de werkeloosheids- en arbeidsongeschiktheidswetten op het gebied van werk, re-integratie, tijdelijk inkomen en gegevensbeheer. De divisie Werkbedrijf van het UWV houdt zich bezig met arbeidsmarktbemiddeling en re-integratie en ondersteunt in dat kader zowel werkzoekenden als werkgevers. Op grond van artikel 10 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: Wet Suwi) dient het UWV samen te werken met het college van burgermeester en wethouders bij de registratie van werkzoekenden en vacatures en werken zij in de regio’s samen bij de dienstverlening aan werkgevers en het verrichten van taken met betrekking tot de regionale arbeidsmarkt. Ter uitvoering daarvan is het Werkbedrijf van het UWV in 28 van de 35 arbeidsmarktregio’s samen met de gemeenten gehuisvest op zogenoemde werkpleinen.
2.3.
Voor de arbeidsmarktregio Zuid-Limburg was een dergelijk werkplein voorheen gehuisvest aan het [adres] in Heerlen. Het UWV had een deel van die locatie in onderhuur van de gemeente Heerlen. In 2012 is het UWV samen met de gemeente Heerlen op zoek gegaan naar een nieuwe gezamenlijke huisvesting.
2.4.
Op 30 januari 2014 heeft de gemeente Heerlen een overeenkomst met Maankwartier Heerlen B.V. gesloten, waarbij de gemeente Heerlen een toen nog te vestigen appartementsrecht op het uitsluitend gebruik van 5.766 m² bruto vloeroppervlakte aan kantoorruimte, gelegen in een deel van gebouw G en H van het project “ [naam project] ” te Heerlen, voor € 10.900.000,-, exclusief btw, heeft gekocht, onder meer onder de opschortende voorwaarden dat tussen de gemeente Heerlen en het UWV een huurovereenkomst voor een deel van het gebouw tot stand zou komen.
2.5.
Op 25 juli 2014 hebben de gemeente Heerlen en het UWV een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan de gemeente Heerlen met ingang van 1 december 2015 2.800 m² kantoorruimte van het door haar verworven gedeelte van het gebouw [naam project] verhuurt aan het UWV (hierna: de huurovereenkomst). De gemeente Heerlen en het UWV zijn daarbij een huurprijs van € 145,- per m², te verhogen met servicekosten en btw, overeengekomen.
2.6.
Bij dagvaarding van 18 augustus 2014 heeft de Stichting de gemeente Heerlen en Maankwartier Heerlen B.V. gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, waarbij de Stichting op grond van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), een verbod vorderde op nakoming van de tussen de gemeente Heerlen en Maankwartier Heerlen B.V. gesloten koopovereenkomst. Bij vonnis van 26 september 2014 heeft de voorzieningenrechter die vordering afgewezen.
2.7.
Bij dagvaarding van 20 juli 2015 zijn de Stichting en Metroprop bij de rechtbank Limburg een bodemprocedure tegen de gemeente Heerlen en Maankwartier Heerlen B.V. gestart, waarin onder meer een verklaring voor recht werd gevorderd dat de tussen de gemeente Heerlen en Maankwartier Heerlen B.V. gesloten koopovereenkomst nietig is vanwege strijd met artikel 107, eerste lid, VWEU.
2.8.
Bij brief van 2 maart 2016 heeft Metroprop c.s. aan het UWV meegedeeld dat de huurovereenkomst die het UWV op 25 juli 2014 met de gemeente Heerlen heeft gesloten, is aangegaan tegen een niet-marktconforme huurprijs en dat het UWV daarmee ongeoorloofde staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU aan de gemeente Heerlen heeft verleend. Het UWV is daarbij verzocht om binnen zeven dagen mee te delen of zij gebruik zou gaan maken van de kantoorruimte zolang deze - volgens Metroprop c.s. - steunmaatregel niet bij de Europese Commissie was gemeld en heeft geleid tot een eindbeslissing als is bedoeld in artikel 108, derde lid, VWEU.
2.9.
De Stichting en Metroprop zijn vervolgens tegen de gemeente Heerlen en het UWV een procedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg gestart, waarin een bevel aan de gemeente Heerlen en het UWV werd gevorderd om geen uitvoering te geven aan de op 25 juli 2014 tussen de gemeente Heerlen en het UWV gesloten huurovereenkomst zolang de huurovereenkomst niet bij de Europese Commissie was gemeld en totdat de procedure in de zin van artikel 108, derde lid, VWEU tot een eindbeslissing heeft geleid. Bij vonnis van 12 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de Stichting en Metroprop afgewezen.
2.10.
Bij vonnis van 3 augustus 2016 heeft de rechtbank Limburg ook in de hiervoor onder 2.7 vermelde door de Stichting en Metroprop tegen de gemeente Heerlen en Maankwartier Heerlen B.V. gestarte bodemprocedure, de vorderingen van de Stichting en Metroprop afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Metroprop c.s. vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. de huurovereenkomst tussen de gemeente Heerlen en het UWV te vernietigen, althans te verklaren dat de huurovereenkomst nietig is,
II. het UWV te bevelen het gehuurde te verlaten althans dit niet te gebruiken op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag of gedeelte daarvan gedurende welke het UWV weigert aan dit bevel te voldoen,
III. voor recht te verklaren dat de gemeente Heerlen en het UWV ieder onrechtmatig hebben gehandeld jegens Metroprop en de Stichting,
IV. de gemeente Heerlen en het UWV ieder hoofdelijk te veroordelen de door Metroprop en de Stichting geleden schade te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen bij de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
25 juli 2014 tot aan de algehele voldoening,
V. de gemeente Heerlen en het UWV ieder hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Gemeente Heerlen c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van Metroprop c.s. zijn, kort gezegd, gebaseerd op de stelling dat het UWV met door haar op 25 juli 2014 met de gemeente Heerlen gesloten huurovereenkomst staatssteun aan de gemeente Heerlen heeft verleend, die niet had mogen worden verstrekt zonder voorafgaande melding bij en goedkeuring van de Europese Commissie.
4.2.
Op grond van artikel 107, eerste lid, VWEU zijn steunmaatregelen van lidstaten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.
4.3.
Op de naleving van artikel 107 VWEU wordt toegezien door de Europese Commissie, aan wie (behoudens rechterlijke toetsing door het Hof van Justitie van de Europese Unie) het exclusieve oordeel is voorbehouden of een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt. Het toezicht is geregeld in artikel 108 VWEU. Artikel 108, derde lid, VWEU legt de lidstaten - kort samengevat - de verplichting op om voorgenomen steunmaatregelen voor de uitvoering daarvan aan de Europese Commissie te melden. Tijdens het daarop volgende onderzoek van de Europese Commissie mag de lidstaat in kwestie de voorgenomen maatregel niet ten uitvoer leggen. Deze standstill-verplichting geldt alleen als de voorgenomen maatregel moet worden gekwalificeerd als een steunmaatregel die op grond van artikel 108, derde lid, VWEU is of had moeten worden aangemeld bij de Europese Commissie. Bij schending van die verplichting kan de Europese Commissie, als haar eindoordeel over een steunmaatregel negatief is, bevelen de steunmaatregel op te schorten en de reeds betaalde steun terug te vorderen. Omdat artikel 108, derde lid, VWEU rechtstreekse werking heeft, is ook de nationale rechter bevoegd om te toetsen of de standstill-verplichting is geschonden.
4.4.
Indien de standstill-verplichting is geschonden, is de nationale rechter bevoegd om een overeenkomst die ongeoorloofde staatssteun bevat nietig te verklaren. Als er sprake is van staatssteun als bedoeld in artikel 107 VWEU moet de nationale rechter er namelijk voor zorgen dat de steun wordt teruggevorderd en kán hij te dien einde de betreffende overeenkomst geheel nietig verklaren, met name wanneer bij gebreke van minder dwingende maatregelen, deze nietigverklaring ertoe kan leiden of ertoe kan bijdragen dat de mededingingssituatie van vóór de overeenkomst wordt hersteld (HvJ EU, 8 december 2011, C-275/10, Residex). Herstel in de oude toestand kan echter ook worden bereikt door ontneming van het verkregen voordeel. Door de terugbetaling van de steun verliest de begunstigde immers het voordeel dat hij op de markt ten opzichte van zijn concurrenten genoot en wordt de toestand van voor de steunverlening hersteld (HvJ EU 4 april 1995,
C-350/93, Commissie/Italië). De nationale rechter is dus niet verplicht om in geval van ongeoorloofde staatssteun de betreffende overeenkomst integraal nietig te verklaren.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat de plicht een voorgenomen steunmaatregel op de voet van artikel 108, derde lid, VWEU bij de Europese Commissie te melden alleen geldt voor maatregelen die aan elk van de in artikel 107, eerste lid, VWEU genoemde voorwaarden voldoen. Alleen in dat geval kan worden gezegd dat sprake is van een ‘steunmaatregel’ in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU. Het ligt daarbij op de weg van Metroprop c.s. om te onderbouwen en bij betwisting te bewijzen dat in het geval van door de gemeente Heerlen met het UWV gesloten huurovereenkomst aan alle cumulatieve voorwaarden van artikel 107, eerste lid, VWEU is voldaan.
4.6.
Metroprop c.s. heeft gemotiveerd toegelicht waarom volgens haar met de huurovereenkomst aan elk van de in artikel 107, eerste lid, VWEU gestelde voorwaarden is voldaan. De gemeente Heerlen en het UWV stellen zich gemotiveerd op het standpunt dat aan geen van de in dat artikel gestelde voorwaarden wordt voldaan. De gemeente Heerlen en het UWV hebben in dat kader allereerst betwist dat de gemeente Heerlen een onderneming in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU is. De rechtbank zal daarom allereerst beoordelen of aan die voorwaarde is voldaan.
4.7.
Een onderneming in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU is elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij is gefinancierd. Of een entiteit als onderneming wordt aangemerkt is afhankelijk van de aard van haar activiteiten. De status van de entiteit in het nationale recht is niet bepalend, evenmin als de vraag of de entiteit is opgezet om winst te genereren. Ook entiteiten zonder winstoogmerk kunnen goederen of diensten op een markt aanbieden, in welke geval ook deze entiteiten onder het staatssteuntoezicht vallen. Artikel 107, eerste lid VWU is evenwel niet van toepassing op activiteiten in het kader van de uitoefening van openbaar gezag. Voor zover een overheidsinstantie een economische activiteit verricht die van de uitoefening van haar bevoegdheden van openbaar gezag kan worden losgekoppeld, handelt die instantie, wat deze activiteit betreft, als onderneming, terwijl bij een economische activiteit die niet van de uitoefening van haar bevoegdheden van openbaar gezag kan worden gescheiden, alle door die instantie verrichte activiteiten samenhangen met de uitoefening van deze bevoegdheden (HvJ EU 26 maart 2009, C-113/07 P, ECLI:EU:C:2009:191, r.ov. 72 e.v, en HvJ EU 12 juli 2012, C-138/11, r.ov. 36 e.v.).
4.8.
Het UWV en de gemeente Heerlen hebben aangevoerd dat zij met het sluiten van de huurovereenkomst uitvoering hebben gegeven aan de door de wetgever in artikel 10 Wet Suwi opgelegde taak om met één gezicht naar werkgevers en werkzoekenden op te treden en ervoor te zorgen dat er in de door hen bestreken arbeidsmarktregio één aanspreekpunt/loket is waar werkzoekenden en werkgevers terecht kunnen voor informatie, advies en specialistische expertise. Daarbij is gewezen op de Memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet Suwi in verband met aanpassing van de dienstverlening van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan werkgevers en werkzoekenden en de opheffing van de Raad voor werk en inkomen als publiekrechtelijke rechtspersoon met een wettelijke taak en van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de beëindiging van de inzet van het re-integratiebudget Werkloosheidswet en van loonkostensubsidies (hierna. de Memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet Suwi).
4.9.
Artikel 10, eerste lid, van de Wet Suwi luidt als volgt:
Met het oog op de dienstverlening met betrekking tot de in artikel 9 eerste lid, bedoelde wetten werken het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de colleges van burgemeester en wethouders samen ten aanzien van de registratie van werkzoekenden en vacatures met behulp van de elektronische voorzieningen, bedoeld in artikel 62, tweede lid, en werken zij in regio’s samen bij de dienstverlening aan werkgevers en het verrichten van taken met betrekking tot de regionale arbeidsmarkt.
4.10.
In de Memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet Suwi (vergaderjaar 2011-2012, Kamerstuk 33065, nr. 3, 2.1.1. e.v.) staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
Op 1 januari 2009 is een wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) in werking getreden (Stb. 2008, 600 en 601). Daarbij is in artikel
10 van de Wet SUWI bepaald dat UWV en gemeenten geïntegreerde dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, werkzoekenden en werkgevers verlenen. UWV en gemeenten voeren daarbij taken uit die zijn gericht op het ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en vacaturevervulling, rekening houdend met de regionale arbeidsmarkt. De essentie van de geïntegreerde dienstverlening is dat UWV en gemeenten samenhangende diensten aanbieden, waarbij uitkeringsgerechtigden, werkzoekenden en werkgevers de keten als geheel kunnen aanspreken en de keten ook als geheel zijn diensten aanbiedt.
(…)
De samenwerking is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten en UWV. Uitgangspunt is dat UWV en gemeenten eerst gezamenlijk verkennen welke afspraken het meest adequaat zijn. Daarna kan verkend worden of nadere sturing door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid noodzakelijk is. Daarbij heeft de minister ten aanzien van UWV een andere verantwoordelijkheid dan ten aanzien van de gemeenten. UWV is immers een zelfstandig bestuursorgaan waarvoor directe ministeriële verantwoordelijkheid geldt, terwijl de gemeenten een eigen bestuurlijke positie in het staatsbestel hebben. De minister is echter, ondanks de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten, verantwoordelijk voor de keten van werk en inkomen als geheel. Gezien deze verantwoordelijkheid kan de minister de samenwerking, zowel in relatie tot UWV als de colleges van burgemeester en wethouders, richting geven met behulp van het voorgestelde artikel 10 van de Wet SUWI. Dit is in lijn met de uitkomsten van de evaluatie SUWI uit 2006 waarin is gesteld dat de regie op de keten van werk en inkomen verbeterd moet worden.
(…)
UWV en gemeenten hebben als uitkeringsverstrekker beide een eigen verantwoordelijkheid voor het aan de slag helpen van de «eigen» werkzoekenden. Vanuit die verantwoordelijkheid hebben zij beide belang bij een goede werkgeversdienstverlening. Omdat de werkgever niet gebaat is (bij) het maken van afspraken voor afzonderlijke doelgroepen, is samenwerking tussen gemeenten en UWV van groot belang. De samenwerking tussen UWV en gemeenten wordt daarom wettelijk vastgelegd. Hoe gemeenten en UWV die samenwerking vervolgens vormgeven, is niet vastgelegd. Iedere regio is zo in staat een eigen aanpak te ontwikkelen die aansluit bij de regionale behoefte.
Wel is het van belang dat er in alle arbeidsmarktregio’s één regionaal loket voor werkgevers is. In dit loket kunnen werkgevers terecht voor informatie en advies. UWV en gemeenten geven dit loket gezamenlijk vorm. Ook zorgen UWV en gemeenten voor een aanspreekpunt voor werkgevers op landelijk niveau. Dat is in lijn met de aangenomen Motie Huizing en Van Hijum (Kamerstukken 2010–2011 32 500 XV, nr. 82) waarin gevraagd wordt om in overleg met gemeenten, UWV en SVB te komen tot verdergaande integratie van dienstverlening door UWV en gemeenten op de regionale werkpleinen, alsmede tot een bundeling van ondersteunende ICT-systemen en backoffice-activiteiten.
4.11.
Metroprop c.s. wordt door de rechtbank gevolgd in haar betoog dat de verhuur door de gemeente Heerlen van een deel van het stadskantoor [naam project] aan het UWV op zichzelf beschouwd als een economische activiteit in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU kan worden aangemerkt. De gemeente Heerlen en het UWV hebben echter terecht aangevoerd dat die economische activiteit samenhangt met de uitoefening van de in artikel 10, eerste lid, Wet Suwi aan het UWV en de gemeenten (en dus ook de gemeente Heerlen) opgedragen taak om geïntegreerd samen te werken op het gebied van de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, werkzoekenden en werkgevers. Uit voormelde passages uit de Memorie van toelichting bij de wijzing van de Wet Suwi blijkt immers dat de essentie van de geïntegreerde dienstverlening is dat het UWV en gemeenten hun samenhangende diensten in een arbeidsmarktregio in één regionaal loket aanbieden. Dat de huurovereenkomst door het UWV en de gemeente Heerlen is gesloten met het oog op het realiseren van een dergelijke regionaal loket, het zogenoemde werkplein, heeft Metroprop c.s. niet betwist, en wordt ondersteund door het feit dat de gemeente Heerlen het stadskantoor [naam project] heeft aangekocht onder de voorwaarde dat zij een deel daarvan zou kunnen verhuren aan het UWV (zie hiervoor onder 2.4). Evenmin is in geschil dat de gemeente Heerlen niet aan andere partijen onroerend goed verhuurt en dat het hier dus om een eenmalige verhuur door de gemeente Heerlen gaat. Het UWV en de gemeente Heerlen hebben daarmee voldoende onderbouwd dat met het sluiten van de huurovereenkomst uitvoering wordt gegeven aan de in artikel 10 Wet Suwi opgelegde verplichting om op het gebied van dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, werkzoekenden en werkgevers tot een geïntegreerde samenwerking te komen. De huurovereenkomst kan daarmee niet kan worden gescheiden van de aan het UWV en de gemeente Heerlen gegeven bevoegdheden van openbaar gezag. Geoordeeld wordt daarom dat artikel 107, eerste lid, VWEU niet op de onderhavige verhuur door de gemeente Heerlen van toepassing is. Dat, zoals door Metroprop c.s. aangevoerd, artikel 10, eerste lid, Wet Suwi niet aan de gemeente Heerlen en het UWV de verplichting oplegt om in één gebouw te zitten, geeft geen aanleiding voor een andere oordeel. Uit de Memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet Suwi blijkt immers dat het partijen is vrijgelaten hoe zij aan de samenwerking vorm willen geven. Een voor de hand liggende manier om dit te doen is het gezamenlijk betrekken van een pand.
4.12.
Bij het voorgaande komt, zoals door de gemeente Heerlen en het UWV terecht aangevoerd, dat het hier gaat om de situatie waarbij een (centraal) overheidsorgaan een verhuurovereenkomst aangaat met een ander (lokaal) overheidsorgaan, welke in het kader van artikel 107, eerste lid, VWEU beide als (onderdeel van) de lidstaat worden beschouwd. Voor zover in dit geval door het sluiten van de huurovereenkomst al steun wordt verleend, blijft het resultaat daarvan dus binnen de lidstaat. Met andere woorden, het gaat in dit geval om een interne kwestie waarbij de gelden binnen de lidstaat blijven. De lidstaat verleent hier dan dus alleen “steun” aan zichzelf, maar niet aan een andere partij die actief is op de interne markt. Ook om die reden komt het de rechtbank voor dat artikel 107, eerste lid, VWEU hier niet van toepassing is.
4.13.
Nu, zoals hiervoor is vastgesteld, aan (ten minste) één van de voorwaarden om te kunnen concluderen dat sprake is van staatsteun in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU, niet is voldaan, kunnen de vorderingen van Metroprop c.s. reeds daarom niet slagen. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd, kan daarom onbesproken worden gelaten.
4.14.
Metroprop en de Stichting zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.15.
De kosten aan de zijde van de gemeente Heerlen worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.523,00
4.16.
De kosten aan de zijde van het UWV worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.523,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Metroprop en de Stichting hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente Heerlen tot op heden begroot op € 1.523,00 en aan de zijde van het UWV tot op heden eveneens begroot op € 1.523,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na heden tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt Metroprop en de Stichting hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, per gedaagde partij begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Metroprop en de Stichting niet binnen
14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na de betekening van het vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door
mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: PJvV