8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander binnen een maand vier keer schuldig gemaakt aan zeer heftige gewapende overvallen. De overvallen verliepen op een agressieve manier waarbij steeds een vuurwapen werd getoond aan de aanwezigen in de winkels. Bij de overval op de Apotheek werd het wapen zelfs een keer hoorbaar voor een van de slachtoffers doorgeladen en bij de overval op de Gall & Gall werd ook het publiek dat buiten op straat stond bedreigd met het vuurwapen. Dit alles is strafverzwarend.
Bij de overvallen is een reeks van slachtoffers betrokken geraakt. Uit de verklaringen van de slachtoffers in het dossier blijkt dat zij allemaal erg bang zijn geweest en dat sommigen van hen doodsangsten hebben gehad omdat zij dachten dat zij misschien wel neer- of doodgeschoten zouden worden. Zo heeft slachtoffer [slachtoffer 2] verklaard: ”
Als hij maar niet schiet, want dan is het einde oefening.”Slachtoffer [slachtoffer 5] schrijft in haar slachtofferverklaring: “
Het moment dat het pistool geladen werd en mijn leven aan mij voorbij flitste dacht ik, wat als ik het niet overleef, wat moet er dan met mijn zoon?”Uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partij blijkt bovendien dat zowel [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] als [slachtoffer 8] nog steeds psychische klachten hebben door wat verdachte heeft gedaan en dat zij zich vaak niet meer veilig voelen. Dit is ook ter zitting gebleken, nu [slachtoffer 5] niet in staat was om de camerabeelden van de overval terug te zien.
Over verdachte is een psychologisch rapport opgemaakt.Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Verdachte is hierdoor zeer beïnvloedbaar voor leeftijdgenoten, heeft onvoldoende adequate probleemoplossingsvaardigheden en heeft moeite met eigen keuzes maken. Daarnaast kan verdachte de gevolgen van zijn negatieve gedrag niet inschatten. De deskundige heeft geen uitspraak gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte nu niet duidelijk is geworden waarom verdachte de overvallen heeft gepleegd en of zijn verstandelijke beperking daarbij een rol heeft gespeeld.
De deskundige adviseert het minderjarigenstrafrecht toe te passen ook omdat verdachte nog thuis woont en sterk afhankelijk is van zijn moeder. De deskundige heeft verder gesteld dat de thuissituatie echter onvoldoende structuur biedt, terwijl verdachte juist behoefte heeft aan begeleiding bij alledaagse taken zoals zijn financiën. Van belang is dat verdachte begeleid wordt naar zelfstandigheid en dat hij een opleiding volgt. De deskundige adviseert daarom ambulante psychologische behandeling om de weerbaarheid van verdachte te vergroten, zelf zijn eigen keuzes te kunnen maken en zijn beïnvloedbaarheid te beperken.
De reclassering heeft geadviseerd om verdachte via het minderjarigenstrafrecht een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden op te leggen.Verder adviseert GGZ Reclassering Inforsa begeleiding door de Jeugdreclassering en psychologische behandeling. Ter terechtzitting heeft [naam ] , reclasseringsmedewerker, hieraan toegevoegd dat het wenselijk is dat verdachte een COVA-training zal volgen en dat hij zal meewerken aan een begeleid wonen traject.
De rechtbank zal de adviezen van de deskundige en de reclassering overnemen en het jeugdstrafrecht toepassen, alsmede rekening houden met straffen die doorgaans aan jeugdigen voor feiten als de onderhavige worden opgelegd. Dit betekent dat de straf die verdachte krijgt opgelegd lager is dan wanneer hij als een volwassene zou worden berecht. Dit betekent niet dat de rechtbank de ernst van de feiten en de impact die zij hebben gehad op de slachtoffers niet inziet. Gelet op de ernst van de feiten is een werkstraf – zoals door de raadsvrouw bepleit – dan ook niet aan de orde.
Om te voorkomen dat verdachte zich weer schuldig zal maken aan strafbare feiten acht de rechtbank het van belang dat verdachte de juiste begeleiding zal ontvangen op zijn weg naar zelfstandigheid en zij ziet het als positieve factor dat verdachte zijn leven nu op de rit lijkt te willen krijgen. Verdachte heeft daarnaast geen noemenswaardig strafblad en de rechtbank zal ook hiermee rekening houden bij het bepalen van de straf.
De rechtbank vindt al met al dat de strafeis van de officier van justitie recht doet aan het geheel van feiten en omstandigheden in deze zaak en zal deze eis dan ook volgen.
Onder verdachte is € 200,00 in beslag genomen.
Het geld behoort aan verdachte toe. De rechtbank gaat ervan uit - bij gebrek aan enige verklaring van verdachte- dat dit geld geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de bewezen geachte feiten is verkregen. Daarom wordt dit geld verbeurdverklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 185,18 aan materiële schadevergoeding en
€ 3.250,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering toewijsbaar is nu deze voldoende is onderbouwd.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting door de raadsvrouw betwist. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsvrouw gesteld dat de kosten van € 170,00 voor EMDR therapie onvoldoende zijn onderbouwd nu zich bij de stukken een nota bevindt voor slechts één behandeling à € 65,00. Ten aanzien van de immateriële schade acht de raadsvrouw het gevorderde bedrag van € 3.250,00 te hoog gelet op wat in vergelijkbare zaken wordt toegekend. De raadsvrouw acht een bedrag van € 1.000,00 voor immateriële schadevergoeding toewijsbaar.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een benadeelde partij – voor zover hier van belang – recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien sprake is van een aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b van het BW, waarvan onder meer sprake is indien benadeelde psychisch letsel heeft opgelopen.
Uit het dossier en de slachtofferverklaring van [slachtoffer 5] blijkt het de omstandigheid dat een vuurwapen op haar is gericht, welke vervolgens werd doorgeladen, psychische gevolgen voor haar heeft gehad. Dit blijkt ook uit het feit dat [slachtoffer 5] in verband met deze klachten EMDR therapie heeft ondergaan. Hiermee is sprake van geestelijk letsel, zodat vast staat dat ten gevolge van het strafbare feit rechtstreekse schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 3.250,00 en wijst dit bedrag toe.
De materiële schade vergoeding begroot de rechtbank op € 185,18. De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd. Dit geldt ook voor wat betreft de EMDR therapie, nu zich bij de stukken een overzicht bevindt van de Nederlandse beroepsvereniging van Hypnotherapeuten waaruit blijkt dat er een intake en drie consulten hebben plaatsgevonden.
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert € 91,94 aan materiële schadevergoeding en
€ 3.250,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering toewijsbaar is nu deze voldoende is onderbouwd.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting door de raadsvrouw betwist ten aanzien van de immateriële schade. De raadsvrouw acht het gevorderde bedrag van € 3.250,00 te hoog gelet op wat in vergelijkbare zaken wordt toegekend. De raadsvrouw acht een bedrag van
€ 1.000,00 voor immateriële schadevergoeding toewijsbaar.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden dat staat vast dat zij als gevolg van de overval psychische klachten heeft gekregen en daarvoor EMDR therapie heeft ondergaan. Hiermee is sprake van geestelijk letsel, zodat vast staat dat ten gevolge van het strafbare feit rechtstreekse schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 3.250,00 en wijst dit bedrag toe.
De materiële schadevergoeding begroot de rechtbank op € 91,94.
[slachtoffer 8]
De benadeelde partij [slachtoffer 8] vordert € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering toewijsbaar is nu deze voldoende is onderbouwd.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting door de raadsvrouw betwist ten aanzien van de immateriële schade. De raadsvrouw acht het gevorderde bedrag van € 2.500,00 te hoog gelet op wat in vergelijkbare zaken wordt toegekend. De raadsvrouw acht een bedrag van
€ 1.000,00 voor immateriële schadevergoeding toewijsbaar.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij als gevolg van de overval waarbij hij een klap op zijn hoofd heeft gekregen met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) hij gedurende twee weken veel last van hoofdpijn heeft gehad en na de overval psychische klachten heeft gekregen. Nu niet is gebleken dat [slachtoffer 8] hiervoor behandelingen heeft moeten ondergaan, is – hoe invoelbaar ook – onvoldoende vast komen staan dat bij hem sprake is van geestelijk letsel in de zin van artikel 6:106 BW. De rechtbank is echter wel van oordeel dat het strafbare feit een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van verdachte heeft gemaakt. Immers is hem een (op een) vuurwapen (gelijkend) voorwerp in de rug geduwd, waarmee hij vervolgens ook nog een klap op zijn hoofd heeft gekregen. Gelet hierop is sprake van een aantasting in de persoon die een vergoeding voor immateriële schade rechtvaardigt. De rechtbank begroot deze schade naar billijkheid op € 2.500,00.
[naam benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] vordert € 4.361,77 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering ten aanzien van de loonkosten en EMDR-therapie voor [naam benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu uit het dossier niet blijkt dat deze persoon als werknemer van [naam benadeelde partij 1] op enigerlei wijze betrokken is geraakt bij deze zaak.
Ten aanzien van het overige van de vordering acht de officier van justitie € 2.988,71 toewijsbaar aan materiële schadevergoeding.
De raadsvrouw acht tevens een bedrag van € 2.988,71 aan materiële schadevergoeding toewijsbaar en heeft gesteld dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het voorstel van de officier van justitie.
Met de officier en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende in onderbouwd dat [naam benadeelde partij 2] (direct) betrokken is geweest bij de overval. Wat betreft de gevorderde loonkosten betreffende [slachtoffer 6] is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat deze loonkosten zijn aan te merken als schade. Ook zonder dat de overval had plaatsgevonden had de Apotheek haar medewerkers loon moet betalen. Er is pas sprake van schade wanneer de Apotheek ten gevolge van de overval iemand anders heeft moeten inhuren om het werk van [slachtoffer 6] over te nemen en daarvan is hier niet gebleken.
Ook de kosten voor EMDR therapie zullen niet worden toegewezen. Hoewel sympathiek en getuigend van goed werkgeverschap, is niet gebleken dat de Apotheek verplicht was deze kosten aan haar werknemers te vergoeden. Dat betekent dat in juridische zin niet geoordeeld kan worden dat dit rechtstreekste schade is.
Wat betreft deze onderdelen van de vordering is de slotsom dan ook dat de behandeling daarvan (inclusief eventuele bewijslevering) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal voor dit deel daarom niet-ontvankelijk worden verklaard, waarna zij haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het gestolen kassageld alsmede de inhoud van het gestolen afroomblik is rechtstreekse schade die voor vergoeding in aanmerking komt, zodat een bedrag van € 1.250,00 aan materiele schadevergoeding wordt toegewezen.