ECLI:NL:RBAMS:2017:10408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
HA RK 17/279
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak met betrekking tot poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker die verdacht wordt van poging tot doodslag. Het verzoek tot wraking was ingediend tegen de rechters die betrokken waren bij de beslissing om de gevangenhouding van de verzoeker te verlengen. De verzoeker stelde dat de rechters vooringenomen waren omdat zij geen kennis hadden genomen van camerabeelden die mogelijk ontlastend bewijs konden leveren. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechters om de camerabeelden niet te bekijken niet onbegrijpelijk was, aangezien de beelden de situatie buiten de pub weergaven, terwijl het incident binnen had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechters en dat het verzoek tot wraking derhalve werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de motivering van de beslissing tot verlenging van de gevangenhouding niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen door vooringenomenheid van de rechters kon worden verklaard. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 15 september 2017 gedane en onder rekestnummer
C/13/635635 / HA RK 17.279 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
raadsman: mr. J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. K.A. Brunner, S. van Eunen en M.T.C. de Vries, leden van de meervoudige kamer, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het wrakingsverzoek van 15 september 2017;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 23 oktober 2017;
- het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer op 11 september 2017 waarbij aan de orde was de vordering verlenging gevangenhouding van verzoeker;
- het bevel verlenging gevangenhouding van 11 september 2017.
De rechters hebben niet in de wraking berust.
Het verzoek is behandeld op ter terechtzitting van 25 oktober 2017 waar de raadsman en de rechters zijn gehoord. De officier van justitie is wel in kennis gesteld van de mondelinge behandeling, maar is niet verschenen. Zij heeft schriftelijk haar visie op het wrakingsverzoek gegeven bij mail van 3 oktober 2017. De raadsman heeft pleitnotities overgelegd. De uitspraak is bepaald op 8 november 2017.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
De strafzaak van verzoeker is geregistreerd onder parketnummer 13/654104-17. Verzoeker wordt verdacht van poging tot doodslag op 31 juli 2017. Hij heeft een beroep op noodweer (exces) gedaan.
Het proces-verbaal van 11 september 2017 vermeldt voor zover hier van belang het volgende:
“Raadsman: Beschikt u over de camerabeelden? Deze geven een completer beeld dan de beschrijving hiervan. Er komt sowieso een regiebijeenkomst bij de rechter-commissaris op 6 oktober 2017.”
“Officier van Justitie: Ik vorder de verlenging van de gevangenhouding voor de duur van 30 dagen. De beelden zijn verstrekt aan de raadsman. Blijkbaar zijn ze niet aan uw rechtbank overgelegd.”
“Raadsman: Ik vind het wel van belang dat u kennis neemt van de camerabeelden. Deze voegen iets toe aan de beschrijving van de beelden en aan de verklaringen zoals afgelegd bij de rechter-commissaris. Mijn kantoorgenoot mr. Vis heeft de beelden gezien.” (…) Cliënt is met een zekere mate van dwang de pub ingetrokken door [ ]. De verklaring van getuige [ ] is volstrekt onverenigbaar met die van cliënt, [ ] en met de camerabeelden. Op de beelden is niet te zien dat zij cliënt vastpakt in de pub. Dat doet zij pas als cliënt buiten op weg is naar zijn fiets. (…) Getuige [ ] is ongeloofwaardig. (…) De verklaringen van [ ] stroken niet met de camerabeelden. (…) Het noodweerscenario moet in dit stadium aannemelijk worden geacht en zou consequenties moeten hebben voor het voortduren van de voorlopige hechtenis. (…)”
“Officier van Justitie: De ernstige bezwaren voor de poging doodslag zijn er nog steeds. Ik verwijs naar de verklaringen die meteen bij de politie zijn afgelegd en de verklaringen van de getuigen bij de rechter-commissaris.(…) Gelet op de ernst van het feit is een schorsing niet aan de orde. Het reclasseringsrapport zal 1 oktober gereed zijn en wellicht is dit aanleiding voor een schorsing. (…)”
“Raadsman: (…) Dat het reclasseringsrapport niet klaar is kan cliënt niet worden tegengeworpen. Ik verzoek u cliënt te schorsen.”
Uit het bevel verlenging gevangenhouding blijkt dat de rechters de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding van verzoeker hebben verlengd met 30 dagen en het schorsingsverzoek hebben afgewezen. Zij hebben onder meer overwogen: “De verdenking, bezwaren en gronden die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid, bestaan nog steeds. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de camerabeelden gericht op de ingang van de pub te bekijken. Van die beelden is een gedetailleerd proces-verbaal opgemaakt waarin een andere lezing staat dan die van de verdediging. Bovendien is op die beelden niet het steekincident te zien maar alleen de aanloop daar naar toe. De rechtbank acht een noodweerverweer op dit moment niet zodanig kansrijk dat dit in de weg staat de ernstige bezwaren.”

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende - zakelijk weergegeven -gronden.
2.2
Verzoeker heeft allereerst aangevoerd dat het verzoek tijdig is gedaan en zich niet richt tegen een onwelgevallige beslissing. Verdere betrokkenheid van de rechters bij de strafzaak van verzoekers valt te verwachten, althans is niet uit te sluiten. In dit verband is verwezen naar de uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:9307).
2.3
Op 11 september 2017 heeft de raadsman (althans zijn kantoorgenoot die voor hem waarnam) in raadkamer toegelicht dat de officier van justitie op 7 september 2017 een gegevensdrager met camerabeelden van de avond van 31 juli 2017 aan de processtukken heeft toegevoegd, vergezeld van een proces-verbaal van bevindingen. In dat proces-verbaal is door de verbalisant genoteerd: “NB: Zoals reeds aangehaald verdient het aanbeveling kennis te nemen van de lopende beeldopnamen omwille van een goede beeldvorming’.” Op de beelden is de ingang en pui van de in de strafzaak betrokken pub te zien in de momenten rond het incident. De aanloop naar het incident is op deze beelden te zien, evenals de afloop en nasleep ervan, .Verzoeker heeft zich ten aanzien van het incident op 31 juli 2017 beroepen op noodweer(exces). De beelden zijn aan het dossier toegevoegd nadat eerder op 7 september 2017 getuigenverhoren hadden plaatsgevonden. De raadsman heeft onderbouwd dat kennisname van de beelden ontlastend is voor verzoeker en de raadsman heeft toegelicht, zo blijkt ook uit het proces-verbaal, dat de camerabeelden relevant moeten worden geacht voor de beoordeling van de vraag of (nog langer) ernstige bezwaren konden worden aangenomen. Daarom heeft hij aan de rechters verzocht of zij voorafgaand aan de beoordeling van ernstige bezwaren voor de voorzetting van de gevangenhouding kennis wilden nemen van de camerabeelden. De rechters hebben dit verzoek afgewezen.
2.4
De schijn van vooringenomenheid, althans de objectief gerechtvaardigde vrees dan wel aanwijzingen daarvoor, is door de rechters gewekt door hun beslissing om geen kennis te willen nemen van een potentieel ontlastend processtuk in het licht van het onderzoek naar het bestaan van ernstige bezwaren en de gebezigde motivering bij hun beslissing tot verlenging van de gevangenhouding.
2.5
De camerabeelden zijn door het openbaar ministerie aan de stukken toegevoegd en moeten op grond van artikel 149a tweede lid Sv geacht worden voor de te nemen beslissingen van belang te zijn. Dit klemt te meer, nu het hier om voorlopige hechtenis gaat en de daarvoor op grond van artikelen 5 en 6 EVRM geldende motiveringseisen. De schijn van vooringenomenheid is te meer gewekt omdat de beelden de verklaring van verzoeker ondersteunen en voorts afdoen aan de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen. In de motivering van de verlenging is een (voorlopig) oordeel gegeven over de gegrondheid van het noodweerverweer, wat op zijn minst de indruk wekt dat de rechters bij die beoordeling de aannemelijkheid van de verklaring van verzoeker in het licht van het overige materiaal hebben gewogen. De rechters vinden de verklaring van verzoeker blijkbaar niet aannemelijk. Door evenwel geen acht te slaan op de door de verdediging aangevoerde argumenten met betrekking tot de camerabeelden, is de indruk gewekt dat de rechters op voorhand geen acht willen slaan op de door de verdediging aangedragen bewijsstukken. Weliswaar hebben de rechters verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen dat zij hebben gelezen, maar dat is slechts een gedeeltelijke weergave en de verbalisant heeft noodzaak van kennisneming van de beelden juist benadrukt. Bovendien vormt de toevoeging van die beelden aan de processtukken reeds een contra-indicatie voor het uitgangspunt van de rechters.
2.6
De belangen van (de verdediging van) verzoeker zijn door deze gang van zaken tekort gedaan. Verzoeker heeft geen eerlijk proces gekregen. De rechters hebben een onbegrijpelijke beslissing genomen. Er kleeft een gebrek aan hun beoordeling.

3.De reactie van de rechters

3.1
De rechters hebben bij monde van de voorzitter aangevoerd dat zich geen reden tot wraking heeft voorgedaan.
3.2
Het verzoek richt zich tegen de motivering van het bevel tot verlenging van de gevangenhouding van 11 september 2017. Dat betreft een rechterlijke beslissing waartegen in beginsel niet kan worden opgekomen door te wraken. Ook de beslissing om in het kader van de beoordeling van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding niet de camerabeelden te bekijken is een processuele beslissing.
3.3
Ten tijde van de raadkamerbeslissing en de beslissing bevond zich geen schijfje met camerabeelden in het dossier. Een dergelijk schijfje is te beschouwen als een stuk van overtuiging (artikel 309 lid 2 Sv). De verdediging kan verzoeken om camerabeelden ter terechtzitting te bekijken. Op een dergelijk verzoek moet op straffe van nietigheid worden beslist. Het onderhavige verzoek betrof echter een verzoek om tijdens de beraadslaging naar de beelden te kijken.
3.4
In dat geval is het in beginsel aan de rechter om te beoordelen of de beelden relevant zijn voor de te nemen beslissing. In dit geval hebben de rechters de camerabeelden onvoldoende relevant geacht om die te bekijken in het kader van de behandeling van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding. De rechters hebben in dit verband verwezen naar de conclusie van de AG mr. Knigge bij een arrest van de Hoge Raad van 10 april 2012 (ECLI:NL:PHR:2012:BW:1450) en de uitspraak van de Hoge Raad van 11 juli 2017 (ECLI:NL:2017:1312). Uit artikel 149a Sv volgt niet dat alle stukken die zich in het dossier bevinden relevant zijn, maar alleen dat relevante stukken tot de processtukken behoren.
3.5
Verzoeker wordt ervan verdacht dat hij in een pub een persoon heeft neergestoken. De camerabeelden betreffen de situatie op straat. Zij kunnen eventueel helderheid verschaffen over de juistheid van de stelling van verzoeker dat hij naar binnen werd getrokken, maar niet over de situatie binnen in de pub rond het steekincident. Juist die situatie binnen is cruciaal voor de vraag of een beroep op noodweer(exces) kan worden gedaan. Dat de verbalisant van het proces-verbaal van bevindingen vermeldt dat het aanbeveling verdient die beelden te bekijken doet op zich niets toe of af aan de relevantie van die beelden.
3.6
Ter zitting is hieraan toegevoegd dat in de raadkamer van 11 september 2017 namens verzoeker niet concreet is gemaakt wat er op de camerabeelden is te zien en dat niet is gepersisteerd in de stelling dat verzoeker met een zekere mate van dwang de pub zou zijn ingetrokken door een andere getuige.

4.De ontvankelijkheid van het verzoek

De wrakingskamer acht het verzoek ontvankelijk. De wraking is gericht tegen de beslissing en de daarbij gegeven motivering zoals verwoord in het bevel van 11 september 2017 dat door de raadsman van verzoeker op 14 september 2017 is ontvangen en dat hij op 15 september 2017 onder ogen heeft gekregen. Het wrakingsverzoek is daarna onverwijld ingediend. Hoewel het verzoek is ingediend (kort) nadat de rechters hun beslissing hebben genomen, is de strafzaak van verzoeker nog niet beëindigd en is bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek gebleken dat het niet valt uit te sluiten dat de rechters met de verdere (inhoudelijke) behandeling van de zaak van verzoeker zullen worden belast omdat zij deel uitmaken van het team waaraan de behandeling van de zaak van verzoeker is toegewezen. Daarom doet de situatie dat de rechters (in geen enkel geval) geen zaak van verzoeker meer in behandeling hebben zich thans niet voor.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 512 Sv dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Daarbij geldt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3
In het onderhavige geval is het verzoek gegrond op een rechterlijke beslissing en de daarvoor gegeven motivering. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om rechterlijke beslissingen waarmee verzoeker het niet eens is, aan de orde te stellen. De juistheid of onjuistheid van een genomen (tussen)beslissing staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Een door de rechter genomen (tussen)beslissing, ook als deze in het nadeel van verzoeker uitvalt en zelfs als die beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt geen grond tot wraking.
5.4
Dat zou alleen anders zijn indien, in het licht van de feiten en de omstandigheden van het geval die beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechters is ingegeven. De vrees daarvoor moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.5
Naar het oordeel van de wrakingskamer getuigt de onderhavige beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering daarvan niet. Niet in geschil is dat de camerabeelden de situatie buiten de pub weergeven, terwijl het incident binnen heeft plaatsgevonden en het beroep op noodweer(exces) betrekking heeft op de situatie aldaar. In de raadkamer van 11 september 2017 is niet concreet gemaakt wat er, in afwijking van het daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, op de beelden te zien zou zijn. Dat blijkt niet uit het proces-verbaal van de raadkamer en bij de behandeling van het wrakingsverzoek is gesteld noch gebleken dat het proces-verbaal in dit verband onvolledig zou zijn. Uit het proces-verbaal blijkt wel dat bijvoorbeeld is aangevoerd dat één getuigenverklaring ongeloofwaardig zou zijn en dat de verklaringen van die getuige niet stroken met de camerabeelden, maar niet is gesteld wat het belang van die verklaring zou zijn. De beslissing van de rechters dat zij voor het nemen van hun beslissing geen kennis behoefden te nemen van de inhoud van de beelden is gelet op de feiten en omstandigheden dus niet onbegrijpelijk. Er bestond op grond van wet en jurisprudentie ook geen verplichting om van de beelden kennis te nemen.
5.6
Evenmin valt uit de motivering van de beslissing af te leiden dat de rechters geen aanleiding zagen tot het bekijken van de camerabeelden omdat zij geen acht wensten te slaan op een potentieel ontlastend bewijsstuk. Dat van dit laatste sprake is staat gelet op het hiervoor onder 5.5 overwogene immers nog niet vast.
5.7
De rechters hebben ook overigens geenszins de indruk gewekt dat zij niet meer open zouden staan voor het standpunt van verzoeker, dat zij zich reeds een oordeel hebben gevormd over de gegrondheid van zijn beroep op noodweer (exces) en dat zij zich bij hun beslissing over de verlenging van de gevangenhouding door dat oordeel hebben laten leiden bij de vraag of sprake is van de aanwezigheid van ernstige bezwaren. Ook uit de wijze waarop de beslissing is gemotiveerd valt dus niet af te leiden dat die beslissing kennelijk is ingegeven door vooringenomenheid, dan wel de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. A.W.J. Ros, voorzitter en mrs. W.M.C. van den Berg en W.M. de Vries, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.