ECLI:NL:RBAMS:2017:10407

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
HA RK 17/288
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoekster wegens gebrek aan concrete feiten en omstandigheden

Op 3 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van verzoekster, die zich tegen de rechters in haar strafzaak wilde keren. Het verzoek tot wraking werd afgewezen omdat verzoekster geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid van de rechters objectief gerechtvaardigd zouden maken. De rechtbank oordeelde dat de verwijten die verzoekster had geuit, voornamelijk gebaseerd waren op vermoedens en aannames, en niet op feitelijke onderbouwing. De rechtbank benadrukte dat een wraking alleen mogelijk is op basis van concrete feiten die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trekken. De gronden van het verzoek waren te speculatief en niet feitelijk onderbouwd, waardoor het verzoek als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Bovendien werd gesteld dat een wraking niet kan worden gebaseerd op een grond die op de gehele rechtbank betrekking heeft. De rechtbank besloot dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekster in deze strafzaken niet in behandeling zullen worden genomen, gezien de aard en inhoud van de ingediende verzoeken. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het bij brieven met bijlagen van 28 september 2017 en 1 oktober 2017 schriftelijk gedane en onder rekestnummer C/13/636288 HA RK 17/288 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. S. van Eunen, C.F. de Lemos Benvindo en G.D. Kleijne, leden van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van een strafzaak tegen verzoekster.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft een verzoek behandeld, ingediend door de officier van justitie tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot opneming en het doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis van verzoekster. Bij beslissing van 24 maart 2017 is dat verzoek afgewezen.
1.2
In een door verzoekster ingediend verzoek tot wraking is zij niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoek na uitspraak was gedaan.
1.3
Op 4 oktober 2017 staat de behandeling gepland van twee tegen verzoekster onder parketnummers 13/659176-17 en 13/650756-15 aanhangig gemaakte strafzaken.
1.3
Bij brieven van 28 september 2017 en 1 oktober 2017 heeft verzoekster het wrakingsverzoek ingediend.

2.De gronden van het verzoek

2.1
Het verzoek berust ten aanzien van mrs. van Eunen en de Lemos Benvindo op de grond dat zij als rechter binnen de rechtbank Amsterdam onderdeel zijn van een organisatie met wie verzoekster een (juridisch) conflict heeft. Dit conflict betreft een dubieuze BOPZ-procedure in februari/maart 2017, behandeld door een rechter die zichzelf had moeten verschonen (aantoonbaar). Het eindresultaat van de BOPZ-procedure was een gunstige uitspraak voor ondergetekende met daarbij een volgens verzoekster leugenachtige beschikking. Deze leugenachtige beschikking is onderdeel van de processtukken in de hier genoemde twee strafzaken. Het heeft er alle schijn van, dat de BOPZ-procedure gestart is om een document te produceren, waar het Openbaar Ministerie belang bij had voor vervolging in de twee strafzaken. Hoewel het verzoek in de BOPZ-zaak werd afgewezen, is verzoekster gealarmeerd door de inhoud van de rest van de beschikking. De beschikking bevat diverse onwaarheden. Verzoekster heeft op grond van het optreden van de rechter in de BOPZ zaak diverse stappen ondernomen. Zo heeft zij een wrakingsverzoek ingediend, aangifte tegen de rechter in kwestie gedaan en heeft zij een klacht ingediend bij de rechtbank. Volgens verzoekster heeft het er alle schijn van dat het Openbaar Ministerie de BOPZ-zaak is opgestart met het heimelijke doel, een juridisch document met onwaarheden te produceren ter ondersteuning van de strafzaak tegen verzoekster. De rechtbank Amsterdam speelde een grote rol in de desbetreffende BOPZ-zaak. Verzoekster heeft diverse signalen opgevangen, waardoor er bij haar een sterk vermoeden heeft postgevat van een samenwerking tussen het Openbaar Ministerie en de rechters van zowel Familiezaken als Strafzaken. Behalve de BOPZ-beschikking (waarvan verzoekster stelt, dat dit valsheid in geschrifte is), ligt er geen bewijs tegen verzoekster. Een valselijk opgestelde beschikking uit een BOPZ-zaak kan volgens verzoekster niet als bewijs worden toegelaten. Het gebruik maken van dit document door het Openbaar Ministerie is volgens verzoekster reden om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Een rechtbank waarvan tegen een van de rechters aangifte is gedaan vanwege dat specifieke document, kan zichzelf niet positioneren als onafhankelijke beoordelaar daarvan. De rechtbank Amsterdam, is zélf partij in deze. Om voormelde redenen wordt door verzoekster verzocht de behandeling van haar strafzaak bij de rechtbank Amsterdam geen doorgang te laten vinden. Mocht desondanks toch gekozen worden voor vervolging, dan acht verzoekster de rechtbank Zwolle een meer onafhankelijke rechtbank in deze.
2.2
Ten aanzien van rechter Kleijne berust het verzoek op de grond dat hij naast zijn functies als gerechtsauditeur van de Hoge Raad en rechter plaatsvervanger bij de Rechtbank Midden-Nederland, van 2014 tot 2015 tevens senior inspecteur was bij de
Autoriteit Consument & Markt. Een voormalig partner van een ex-werkgever, waar verzoekster aangiftes tegen heeft gedaan vanwege gang stalking in de [ ]
organisatie, is verbonden aan de Autoriteit Consument & Markt. Sinds 2017 zit zij in het [functie] . Verzoekster kan niet uitsluiten, dat een voormalig partner van [ ] zal proberen de uitkomst van de rechtszaak te beïnvloeden. Rechter Kleijne verkeert gezien zijn werkhistorie in een netwerkomgeving waarin deze beïnvloeding niet uit te sluiten is.
Gronden van de beslissing
3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3
Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
3.4
Concrete op de rechters die de strafzaak van verzoekster moeten gaan behandelen gerichte feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijk onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, zijn door verzoekster niet gesteld. De verwijten gericht tegen de rechter die de BOPZ-zaak tegen verzoekster heeft behandeld, kunnen niet worden gerekend tot de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het gaat daarbij immers niet om feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechters die de strafzaak van verzoekster nog moeten gaan behandelen. Dat zij als rechters binnen de rechtbank Amsterdam onderdeel zijn van een organisatie met wie verzoekster een (juridisch) conflict heeft, kan geen grond voor wraking opleveren. Wat er al dan niet als bewijs in een strafzaak kan worden toegelaten, is een kwestie die niet ter beoordeling aan de wrakingskamer is. Verwijten gericht tegen het openbaar ministerie zijn evenmin ter beoordeling aan de wrakingskamer. Voor het overige berusten de gronden van het verzoek op verwijten die zijn gebaseerd op bij verzoekster levende vermoedens, aannames en door haar opgevangen signalen die verder niet zijn onderbouwd. De gronden die zijn gericht tegen rechter Kleijne, staan in een dermate verwijderd verband met de strafzaken tegen verzoekster en zijn dermate speculatief en niet feitelijk (“beïnvloeding is niet uit te sluiten”), dat die niet tot wraking kunnen leiden.
Voor zover verzoekster heeft bedoeld dat alle rechters van de rechtbank Amsterdam de schijn van vooringenomenheid met zich dragen doordat één van de rechters van die rechtbank aangifte heeft gedaan tegen haar, heeft te gelden dat een wraking niet kan worden gebaseerd op een wrakingsgrond die op de gehele rechtbank (en dus ook de wrakingskamer) betrekking heeft.
3.5
Nu het verzoek ook overigens geen feiten of omstandigheden bevat waaruit eventuele vooringenomenheid van de rechters of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan blijken, dient het verzoek direct als kennelijk ongegrond te worden afgewezen. Een mondelinge behandeling kan dan ook achterwege blijven.
3.6
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn er termen te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekster, in deze strafzaken, niet in behandeling zullen worden genomen. Uit de aard, de inhoud en de woordkeuze van de objectieve wrakingsgronden, als in het verzoek omschreven, trekt de wrakingskamer de conclusie dat verzoekster, met haar verzoek geen rechtens relevante bedoelingen nastreeft. Het op voorhand en zonder concrete op de rechters toegespitste feiten en omstandigheden, hun onpartijdigheid in twijfel te trekken dient te worden beschouwd als misbruik in de zin van art. 515 lid 4 Sv.
3.7
Het is niet aan de wrakingskamer om te oordelen over verwijzing van de strafzaak.
4. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking in beide strafzaken als kennelijk ongegrond af;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechters belast met de behandeling van deze strafzaken van verzoekster niet meer in behandeling zal worden genomen;
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter A.W.J. Ros en A.J. Dondorp, leden, in aanwezigheid van F.C.H. Krieger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2017.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen voorziening open.