ECLI:NL:RBAMS:2017:10404

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
HARK 17-299 / HA RK 17-302
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met ernstige bezwaren tegen verzoekers

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 december 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekers, die betrokken zijn bij een strafzaak waarin zij verdacht worden van levensberoving. De wrakingsverzoeken zijn ingediend naar aanleiding van de beslissing van de meervoudige kamer van 26 september 2017, waarin het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen. Verzoekers voerden aan dat de rechters in hun motivering van de afwijzing niet voldoende hadden onderbouwd waarom de ernstige bezwaren tegen hen nog steeds aanwezig waren. Dit zou hebben geleid tot de indruk van partijdigheid en vooringenomenheid bij de rechters.

De wrakingskamer heeft de verzoeken tot wraking beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees dat de rechters partijdig zouden zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de motivering van de beslissing op de voorlopige hechtenis summier was, maar dat dit niet automatisch leidt tot de conclusie dat de rechters niet onpartijdig waren. De wrakingskamer heeft benadrukt dat de beslissing van de rechters in samenhang met eerdere beslissingen moet worden bezien en dat er geen sprake is van een voorschot op de bewijswaardering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de wrakingsverzoeken afgewezen, waarbij zij oordeelde dat de rechters hun beslissing op een zorgvuldige manier hebben genomen en dat er geen reden was om aan hun onpartijdigheid te twijfelen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is definitief, aangezien er geen voorziening openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer

Beslissing op de op 3 en 5 oktober 2017 ingekomen en onder rekestnummers
C/17/636543 / HA RK 17/299 en C/13/637027 / HA RK 17/302 ingeschreven verzoeken van:
[verzoekster] ,
verzoekster,
raadsman: mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam,
[verzoeker] ,
verzoeker,
raadsman: mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam,
welke verzoeken strekken tot wraking van mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter van de meervoudige kamer van 26 september 2017 en mr. A.K. Glerum, rechter hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- de schriftelijke verzoeken tot wraking;
- de schriftelijke reactie van de voorzitter van 16 november 2017;
- de e-mail van 17 november 2017 van mr. Glerum waarin zij meedeelt dat zij verhinderd is om bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te zijn en dat in de schriftelijke reactie van de voorzitter ook haar standpunten zijn verwoord;
- de beschikking van het gerechtshof Amsterdam, meervoudige strafkamer, raadkamer van 25 oktober 2017 op het hoger beroep van verzoekster tegen de beslissing van de meervoudige kamer van 26 september 2017 voor zover houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
- het bij de mondelinge behandeling van de onderhavige verzoeken door de voorzitter van de meervoudige kamer overgelegde overzicht van eerdere beslissingen over het bestaan van ernstige bezwaren tegen verzoekers in verband met de voortzetting van de voorlopige hechtenis.
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De verzoeken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van 22 november 2017 waar verzoekers, mr. Van Gaalen (mede namens mr. Morra), de voorzitter van de meervoudige kamer en de officier van justitie, mr. R.A. Kloos, zijn gehoord. De voorzitter van de meervoudige kamer was vergezeld door haar teamvoorzitter, [naam teamvoorzitter] . Mr. Van Gaalen heeft schriftelijke aantekeningen overgelegd. De uitspraak is bepaald op 6 december 2017.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
De strafzaken van verzoekers zijn geregistreerd onder parketnummers 13/650361-16 en 13/650362-16 . Verzoekers worden verdacht van betrokkenheid bij de levensberoving van de schoonmoeder van verzoekster respectievelijk de moeder van verzoeker.
Op de pro forma zitting van 26 september 2017 heeft de verdediging om opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht, onder meer stellende dat verzoekers iedere betrokkenheid ontkennen, dat er geen feiten en omstandigheden zijn die (dwingend) wijzen op de betrokkenheid van verzoekers bij de levensberoving, dat de inhoud van het opgenomen vertrouwelijke gesprek tussen verzoekers van 27 oktober 2016 niet dwingend wijst op daderkennis en deelnemerschap aan de zijde van verzoekers. Daarbij heeft de verdediging de rechtbank gewezen op de door dochter [ ] op 19 september 2017 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring, waaruit volgens de verdediging blijkt dat zij op 12 juni 2016 om 02.30 thuis was, dat verzoekers op dat moment in bed lagen te slapen, dat zij vervolgens tot - in ieder geval - 04.00 uur beneden is blijven zitten met en een vriendin [ ], die ook is gehoord. Voorts is het huis zo ingericht dat verzoekers niet ongemerkt de woning hebben kunnen verlaten zonder dat dit door de dochter moet zijn bemerkt, terwijl de dochter heeft verklaard dat haar moeder de woning niet heeft verlaten. Indien die verklaring betrouwbaar wordt geacht leidt dat tot de conclusie dat verzoekers zich niet schuldig kunnen hebben gemaakt aan het tenlastegelegde.
De meervoudige kamer heeft het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen met de overweging, voor zover hier van belang: “het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen want de ernstige bezwaren zijn niet afgenomen”.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende - zakelijk weergegeven -gronden. De rechters hebben het uitgebreide gemotiveerde verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis ongemotiveerd afgewezen. Daarbij hebben de rechters geoordeeld dat de ernstige bezwaren niet zijn afgenomen, zonder te motiveren waaruit de ernstige bezwaren bestonden. Daarmee hebben de rechters impliciet al een oordeel gegeven over de waardering van de verklaring van de dochter van verzoekers en van haar vriendin omdat wordt overwogen dat die verklaringen de ernstige bezwaren niet hebben doen afnemen. Door het gebrek aan een nadere motivering van het oordeel dat de ernstige bezwaren nog bestaan en niet zijn afgenomen is bij verzoekers naar objectieve maatstaven de redelijke vrees gewekt dat de rechters zich reeds in relevante mate een oordeel hebben gevormd zodat het bepleiten van de onschuld van verzoekers geen zin meer zal hebben.
2.2
Na de zitting van 26 september 2017 heeft de verdediging per e-mail geïnformeerd naar de samenstelling van de meervoudige kamer die belast zal zijn met de pro forma zitting van 21 december 2017 en met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verzoekers op 22 en 23 februari 2018. Op 3 oktober 2017 ontving de verdediging bericht van de rechtbank dat de voorzitter en de rechter deel uitmaken van de zittingscombinatie van 21 december 2017 en dat de voorzitter ook bij de inhoudelijke behandeling op 22 en 23 februari 2017 de voorzitter van de combinatie zal zijn. Dat is de reden dat beide rechters worden gewraakt. Het wrakingsverzoek is onverwijld na de ontvangst van deze mededeling op 3 oktober 2017 gedaan. Mr. Morra heeft eerst op 5 oktober 2017 kennis genomen van het bericht en heeft direct aansluitend het wrakingsverzoek gedaan.
2.3
Tijdens de zitting van de wrakingskamer hebben verzoekers doen aanvoeren dat de verzoeken zich niet richten tegen de procesbeslissing als zodanig maar tegen de wijze waarop die beslissing is gemotiveerd. De pro forma zitting van 26 september 2017 was de eerste zitting nadat onderzoek op instigatie van de verdediging had plaatsgevonden in de vorm van het horen van de getuigen. De verklaringen van de getuigen waren voor verzoekers zeer ontlastend. Daarnaast was het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis nader onderbouwd door een grote hoeveelheid ingebrachte producties. Bij een beslissing op opheffingsverzoeken die zo uitgebreid zijn onderbouwd kan niet worden volstaan met de uiterst summiere motivering zoals door de rechters is gebezigd en die bovendien niet neutraal is. Juist de gebruikte bewoordingen hebben de indruk van vooringenomenheid gewekt dan wel van de schijn daarvan. Verzoekers hebben de gebruikte bewoordingen zo opgevat dat in al hetgeen namens verzoekers was opgemerkt en ingebracht door de rechters geen enkele ontlastende betekenis werd gezien en dus ook niet op een toekomstige zitting zal worden gezien. Sinds de vorige pro forma zitting waren er immers op 26 september 2017 drie ontlastende verklaringen aan het dossier toegevoegd. Door te oordelen dat die verklaringen de ernstige bezwaren tegen verzoekers niet minder hebben doen worden hebben verzoekers terecht het gevoel kunnen krijgen dat een groot deel van hun verdediging op voorhand betekenisloos werd geacht. De gebruikte bewoordingen hebben bij verzoekers terecht de schijn van partijdigheid gewekt.

3.De reactie van de rechters

3.1
De rechters hebben op 16 november 2016 een schriftelijke reactie gegeven op de wrakingsverzoeken waarbij het volgende is aangevoerd.
3.2
De beslissing om het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af te wijzen is een procesbeslissing. Van enige vooringenomenheid jegens verzoekers is geen sprake.
3.3
Deze beslissing was de raadslieden op 26 september 2017 al bekend. De omstandigheid dat zij later bekend zijn geraakt dat de rechters ook op 21 december 2017 de zaak pro forma zullen behandelen is geen feit of omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zal kunnen lijden.
3.4
De motivering van de beslissing was inderdaad summier. Door aan te geven dat de ernstige bezwaren tegen de opheffing van de voorlopige hechtenis niet waren afgenomen, hebben de rechters bedoeld dat de ernstige bezwaren, die eerder als grondslag van de voorlopige hechtenis zijn aangenomen, nog onverkort aanwezig waren. Een dergelijke summiere algemene motivering leidt niet tot de schijn van vooringenomenheid. De motivering heeft betrekking op een beslissing over ernstige bezwaren en betreft geen oordeel over wettig en overtuigend bewijs.
3.5
De overweging dat de ernstige bezwaren nog aanwezig zijn en niet minder zijn geworden, houdt geen oordeel in over de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de genoemde getuigenverklaring. In het kader van de bewezenverklaring zal een oordeel gegeven worden over die getuigenverklaring. Sinds het begin van de voorlopige hechtenis is door de rechtbank steeds een zorgvuldige afweging gemaakt of de voorlopige hechtenis gecontinueerd moest worden. Ook op de zitting van 26 september 2017 zijn alle argumenten van de verdediging meegewogen. Pas bij de inhoudelijke behandeling van de zaak zal het dossier in zijn geheel worden beoordeeld.
3.6
Ter zitting heeft de voorzitter van de meervoudige kamer, mede namens de rechter, nog naar voren gebracht dat het feit dat zij en de rechter in een later stadium weer betrokken zijn bij de strafzaken van verzoekers niet afdoet aan de niet-ontvankelijkheid van de verzoeken. Bij eerdere beslissingen op verzoeken tot opheffing van de voorlopige hechtenis zijn ten aanzien van alle door verzoekers naar voren gebrachte bezwaren uitgebreid gemotiveerde beslissingen genomen. De voorzitter heeft daarbij als voorbeeld genoemd de pro forma zitting van 4 juli 2017, toen zij ook voorzitter van de meervoudige kamer was, en de beslissing op de pro forma zitting van 21 april 2017 toen de voorzitter oudste rechter was. Daarbij heeft de rechtbank steeds benadrukt dat er nog geen volledige afweging gemaakt kan worden. De beslissing van 26 september 2017 borduurt als het ware voort op die eerdere beslissingen. Bij de beslissing van 26 september 2017 is bewust een summier oordeel gegeven, omdat anders vooruit gelopen zou worden op de inhoudelijke behandeling van de strafzaken van verzoekers. Op verzoek van de verdediging wordt bijvoorbeeld nog een contra-expertise uitgevoerd door een nieuwe toxicoloog. Hoewel kort gemotiveerd lag aan de beslissing van 26 september 2017 een gedegen onderzoek ten grondslag van alle aspecten die een rol spelen bij de verzoeken tot opheffing van de voorlopige hechtenis. De verklaring van de dochter is daarbij wel degelijk betrokken alsmede de door de verdediging op 26 september 2017 overgelegde producties. Dat was ook de reden dat de rechters voor het nemen van deze beslissing enige tijd nodig hadden.

4.De reactie van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verwezen naar de reactie van de rechters. De verzoeken richten zich tegen een processuele beslissing en zijn daarom ongegrond. Het is evenmin een onbegrijpelijke beslissing. Het gerechtshof Amsterdam heeft tot tweemaal toe het oordeel van de meervoudige kamer gedeeld en de rechters hebben hun beslissing gemotiveerd. Daarbij moet acht worden geslagen op eerdere motiveringen ten aanzien van de voortzetting van de voorlopige hechtenis, zoals op de pro forma zitting van 4 juli 2017.

5.De ontvankelijkheid van de verzoeken

De wrakingskamer acht de verzoeken ontvankelijk. De wrakingsverzoeken zijn onverwijld gedaan, namelijk nadat de aan de verzoeken ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en verzoekers er kennis van hadden genomen dat de rechters ook bij de verdere behandeling van hun zaken betrokken zouden zijn. Op grond van dit laatste konden en mochten verzoekers zich op het standpunt stellen dat zij er eerder niet zeker van waren of zij belang bij hun wrakingsverzoeken zouden hebben.

6.De beoordeling van het verzoek

6.1
Op grond van het bepaalde in artikel 512 Sv dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2
Daarbij geldt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
6.3
Naar het oordeel van de wrakingskamer vormen de aan de wraking ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden geen grond voor de vrees bij verzoekers dat het de rechters aan onpartijdigheid ontbreekt dan wel dat de schijn daarvan is gewekt.
6.4
De wrakingskamer acht het invoelbaar dat als gevolg van de door de rechters bij hun beslissing gebezigde bewoordingen bij verzoekers het idee is ontstaan dat de rechters niet meer open zouden staan voor het standpunt van verzoekers dat zij dienden te worden vrijgesproken. Sinds de laatste regiezitting waren er immers in de visie van verzoekers ontlastende verklaringen afgelegd zonder dat dit bij de rechtbank leidde tot een ander oordeel over de ernstige bezwaren.
6.5
Echter, gelet op de toelichting van de rechters bij de behandeling van de wrakingsverzoeken en in aanmerking genomen dat de onderhavige beslissingen in samenhang met de eerdere uitvoeriger gemotiveerde beslissingen moeten worden bezien, heeft zich naar het oordeel van de wrakingskamer geen grond tot wraking voorgedaan. Dat een beslissing achteraf bezien beter had kunnen worden gemotiveerd of wellicht ongelukkig is geformuleerd is op zich geen grond tot wraking. Tijdens de eerdere pro forma zitting, die ook werd voorgezeten door de voorzitter, was immers al uitgebreid toegelicht dat pas bij de inhoudelijke behandeling een oordeel zal worden gegeven over de waardering van het bewijs en dat bij de beoordeling van ernstige bezwaren in het kader van een beslissing over de voortzetting van de voorlopige hechtenis andere criteria gelden. Van een voorschot op de bewijswaardering is dus geen sprake.
6.6
Uit de wijze waarop de beslissing is gemotiveerd valt naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook niet af te leiden dat die beslissing kennelijk is ingegeven door vooringenomenheid, dan wel de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De beslissing is ook niet onbegrijpelijk.
7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- wijst de verzoeken tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. A.W.J. Ros, voorzitter, H.C. Hoogeveen en C.W. Bianchi, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.