ECLI:NL:RBAMS:2017:10401

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
HA RK 17/211
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in een strafzaak met voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verdachte die in voorlopige hechtenis verbleef en stelde dat de rechter tijdens een zitting op 12 juli 2017 onterecht aanvullende voorwaarden had gesteld aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De verdachte was van mening dat deze voorwaarden de schijn van partijdigheid wekten, wat zijn vertrouwen in de onpartijdigheid van de rechtbank aantastte. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter om aanvullende voorwaarden te stellen niet zo onbegrijpelijk was dat dit een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid kon rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat een processuele beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, en dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking niet op voldoende gronden was gebaseerd en wees het verzoek af. De beslissing werd genomen na een zitting op 2 augustus 2017, waar de verzoeker, zijn raadsman, de rechter en de officier van justitie aanwezig waren. De beschikking werd op 10 augustus 2017 gegeven, en tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 515 lid 5 Sv.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beschikking van 10 augustus 2017 op het op 24 juli 2017 gedane en onder zaaknummer C/13/633133 HA RK 17/211 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
thans gedetineerd in het huis van bewaring [ ],
verzoeker,
advocaat mr. N. Hendriksen te Purmerend,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. J. Piena, hierna de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van 24 juli 2017 in de zaak met parketnummer [parketnummer] ,
  • een brief van mr. Hendriksen van 23 juli 2017 gericht aan de rechter,
  • een proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 12 juli 2017 in de zaak met parketnummer [parketnummer] ,
  • een proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 2 juni 2017 in de zaak met parketnummer [parketnummer] .
De rechter heeft niet in de wraking berust. Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 2 augustus 2017, waar de rechtbank verzoeker, bijgestaan door een tolk, zijn raadsman, de rechter en de officier van justitie heeft gehoord. De voorzitter heeft voor zover nodig de cautie aan verzoeker gegeven. De beschikking is bepaald op (uiterlijk) woensdag 16 augustus 2017. Nadien zijn de raadsman van verzoeker, de rechter en de officier van justitie ervan in kennis gesteld dat de beschikking op 10 augustus 2017 wordt gegeven.

1.De feiten

Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
Verzoeker is verdachte in een strafzaak. Hij verblijft thans in voorlopige hechtenis. Op 2 juni 2017 heeft de behandeling van de strafzaak plaatsgevonden voor de meervoudige strafkamer, waarbij de rechter als voorzitter optrad. Blijkens het proces-verbaal dat is opgemaakt van die zitting (zie pagina 6) is op dat moment het verzoek tot opheffing alsmede tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. In het proces-verbaal is onder meer opgenomen:
In deze zaak gaat het om de ontvoering van een heel jong meisje. Als de verdachte daar een rol bij heeft gehad, dan is artikel 67a lid 3 Sv absoluut nog niet aan de orde. (…) De grond vluchtgevaar is nog steeds aanwezig. (…) Het vluchtgevaar zou beperkt kunnen worden door een tijdelijke woning in Nederland te regelen waar verdachte daadwerkelijk voor langere tijd kan verblijven, waarbij hij zijn paspoort inlevert en een enkelband om krijgt. Het ligt echter op de weg van de verdediging om een dergelijke woning aan te tonen. Bovendien moet de verdachte rechtmatig in Nederland kunnen verblijven. (…).
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juli 2017, waarbij de rechter eveneens als voorzitter optrad van de meervoudige strafkamer (maar van een andere combinatie van rechters dan op 2 juni 2017), heeft mr. Hendriksen (zie pagina 4) onder meer het volgende verklaard:
Hij kan dus in Nederland verblijven, er is een huurcontract voor een woning in [ ] voor minstens zes maanden en elektronisch toezicht is nu ook mogelijk.Blijkens het proces-verbaal is het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis opnieuw afgewezen. Hiertoe is in het proces-verbaal (zie pagina 5) het volgende opgenomen:
Ten aanzien van het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis is de rechtbank van oordeel dat dit op dit moment nog niet aan de orde is. Zoals besproken zou verdachte in de nabije toekomst voor schorsing in aanmerking kunnen komen (…). Er moet echter aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Dat is op dit moment nog niet het geval.Inmiddels is duidelijk dat de verdachte niet zal worden uitgezet door de IND wanneer hij geschort wordt. De beschikbaar gestelde woning in [ ]moet nog door de Reclassering worden gecontroleerd. Volgens de Reclassering is elektronisch toezicht niet bedoeld om het vluchtgevaar in te dammen. Dat moge zo zijn, maar het is wel een middel dat daar in zekere mate voor geschikt is. (…)De woning moet dus geschikt worden geacht door de Reclassering, die daar nader over moeten rapporteren. Een vaste telefoonaansluiting zal vermoedelijk nodig zijn. De rechtbank ziet zich verder graag geïnformeerd over een voorstel betreffende bloktijden, hoe het overschrijden van die bloktijden wordt gesignaleerd en welke instantie (waaronder de politie) op welk moment, een signaal krijgt in het geval dat de enkelband wordt doorgeknipt. Deze informatie wordt meegewogen bij de uiteindelijke beslissing betreffende de schorsing.(…) Het paspoort zal moeten worden ingeleverd. Verdachte moet ook een mobiele telefoon hebben waarop hij 24 uur per dag beschikbaar is. De rechtbank staat nog steeds voor ogen dat een eventuele borgsom moet worden betaald. (…)
In de brief van 23 juli 2017 van mr. Hendriksen, gericht aan de rechter, is onder meer het volgende opgenomen:
Cliënt heeft elk vertrouwen in de huidige samenstelling van de rechtbank verloren. Het is ook mijns inziens de vraag in hoeverre de meest recente beslissingen van de rechtbank rondom de voorlopige hechtenis van cliënt te rijmen zijn met de veronderstelde rechterlijke onpartijdigheid. Tijdens de pro forma zitting op 2 juni 2017 heeft de rechtbank duidelijke voorwaarden gesteld, waar cliënt aan zou moeten voldoen om in aanmerking te komen voor schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft tijdens de meest recente pro forma zitting vanuit het niets aanvullende voorwaarden verbonden aan een eventuele schorsing van de voorlopige hechtenis. Dit maakt dat ook ik het vertrouwen in de onpartijdigheid van de rechtbank heb verloren.(…)De verdediging heeft de overtuiging dat de huidige samenstelling van de rechtbank voornemens is cliënt te veroordelen tot een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf. (…)Op basis van het voorgaande verzoek ik u (…) zich te verschonen en daarmee uit de zaak terug te trekken. Mocht u dit verzoek naast zich neerleggen, dan zal ik u tijdens de eerstvolgende zitting wraken.
Uit het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van 24 juli 2017 blijkt dat de rechter zich niet heeft verschoond, dat mr. Hendriksen een verzoek tot wraking van de rechter heeft ingediend en dat de rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de in de brief van 23 juli 2017 genoemde grond, te weten dat de rechter op 12 juli 2017 ten onrechte aanvullende voorwaarden heeft gesteld aan schorsing van de voorlopige hechtenis. Dit concretiseert het vermoeden dat de rechtbank niet onpartijdig is. Het vermoeden wordt, zo heeft mr. Hendriksen ter zitting toegelicht, mede gevoed doordat bij de medeverdachten van verzoeker de voorlopige hechtenis wel is geschorst en door de opmerking in het proces-verbaal van 2 juni 2017 dat “
artikel 67a lid 3 Sv absoluut nog niet aan de orde [is]
.

3.De reactie van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting – samengevat weergegeven – aangevoerd dat in dit geval sprake is van processuele beslissingen van de rechtbank. De onvrede die hieruit mogelijk voortvloeit is geen grond voor wraking. Dit zou pas anders zijn indien de beslissingen zo onbegrijpelijk zouden zijn, dat dit zou duiden op vooringenomenheid. Dat is hier niet het geval.

4.De reactie van de rechter

De rechter heeft ter zitting – samengevat weergegeven – aangevoerd dat hij niet in de wraking berust. In het proces-verbaal van 2 juni 2017 zijn de voorwaarden die worden gesteld aan schorsing van de voorlopige hechtenis niet limitatief opgesomd. Die voorwaarden zijn bovendien niet zo stellig geformuleerd dat verzoeker in de vaste veronderstelling mocht verkeren dat zijn voorlopige hechtenis zou worden geschorst indien hij eraan zou voldoen. Het moet een andere combinatie van rechters vrijstaan op een volgende zitting anders tegen de zaak aan te kijken. Er kunnen dan aanvullende voorwaarden worden gesteld. Ook indien de verdachte er echter wel op heeft mogen vertrouwen dat de voorlopige hechtenis zou worden geschorst dan valt hierin geen grond voor partijdigheid te zien.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3
Het verzoek tot wraking berust – kort gezegd – op de grond dat de rechter tijdens de zitting van 12 juli 2017 geen aanvullende voorwaarden had mogen stellen aan schorsing van de voorlopige hechtenis. Door dit desalniettemin te doen is de (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid gewekt, aldus verzoeker.
5.4.
In het algemeen geldt dat een processuele beslissing van een rechter geen grond voor wraking oplevert. Uitgangspunt is immers dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is.
5.5
In dit geval is de wrakingskamer van oordeel dat uit het proces-verbaal van 2 juni 2017 niet kan worden opgemaakt dat de rechtbank de voorlopige hechtenis zou schorsen als aan de daarin genoemde voorwaarden zou zijn voldaan. Uit dit proces-verbaal blijkt niet dat sprake is van een limitatieve opsomming van duidelijk afgekaderde voorwaarden. Tegen deze achtergrond bezien is de beslissing van de rechter om op 12 juli 2017 (mogelijk) aanvullende voorwaarden te stellen aan schorsing van de voorlopige hechtenis niet zo onbegrijpelijk dat hierdoor bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees kon ontstaan dat de rechter jegens hem vooringenomen zou zijn. Het betreft een processuele beslissing die mogelijk tot onvrede en frustratie bij verzoeker heeft geleid omdat hij zijn best heeft gedaan (onder meer door het verwerven van een huurwoning) om aan de aanvankelijk gestelde voorwaarden te voldoen, maar die geen grond voor wraking oplevert. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. M.V. Ulrici, voorzitter, A.W.C.M. van Emmerik en M.W. van der Veen, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 10 augustus 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.