ECLI:NL:RBAMS:2017:10399

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
KG ZA 17-1261
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van medische gegevens door voormalige huisartsen in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 december 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en twee gedaagden, beiden huisartsen. De eiser, een achterneef van de erflater, vorderde inzage in het medische dossier van de erflater om te kunnen beoordelen of deze wilsbekwaam was ten tijde van de herziening van zijn testament. De huisartsen voerden verweer en stelden dat de eiser zich tot de opvolgend huisarts moest wenden, aangezien het dossier aan deze huisarts was overgedragen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de huisartsen een gerechtvaardigd belang hadden bij het naleven van de richtlijnen van de KNMG, die bepalen dat een huisarts het patiëntendossier aan de opvolgend huisarts moet overdragen en zelf geen exemplaar of kopie daarvan mag behouden. De rechter weigerde de gevraagde voorzieningen en veroordeelde de huisartsen in de proceskosten, omdat zij te laat met hun verweer kwamen, wat de eiser onnodig op kosten had gejaagd.

De zaak betreft de vraag of de voormalige huisartsen verplicht zijn om het medische dossier van de erflater aan de eiser te verstrekken. De eiser had de gegevens nodig om te kunnen aantonen dat de erflater ten tijde van de testamentherziening niet wilsbekwaam was. De rechter benadrukte dat de opvolgend huisarts verantwoordelijk is voor het patiëntendossier en dat de oude huisartsen geen dossier meer mogen aanhouden na de overdracht. De beslissing van de rechter is in lijn met de bescherming van de arts/patiëntrelatie en de richtlijnen van de KNMG.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/639116 / KG ZA 17-1261 FB/MB
Vonnis in kort geding van 15 december 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] , [staat] , [land] ,
eiser bij dagvaarding van 23 november 2017,
advocaat mr. S.J. Kerbusch te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde mr. J.C.C. Leemans te Amsterdam,

2.[gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde mr. M.C. Hazenberg te Utrecht,
gedaagden, beiden in hun hoedanigheid van huisarts,
praktijk houdende te [vestigingsplaats praktijk] .

1.De procedure

Ter zitting van 1 december 2017 heeft eiser, hierna [eiser] , gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagden, hierna afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , en gezamenlijk ook de huisartsen, hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. [eiser] heeft producties in het geding gebracht en [gedaagde 1] een brief met bijlage.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Na de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter partijen in grote lijnen al meegedeeld hoe zijn beslissing zal luiden. Vonnis is bepaald op heden.
Ter zitting waren aanwezig:
- aan de zijde van [eiser] : diens broer [naam broer] , met
mr. Kerbusch;
- aan de zijde van de huisartsen: [gedaagde 1] met mr. Leemans en [gedaagde 2] met
mr. Hazenberg.

2. De feiten

2.1.
[eiser] is een achterneef van [naam erflater] (geboren op [geboortedatum] , hierna: de erflater) die op [geboortedatum] te [overlijdensplaats] is overleden.
2.2.
Tot aan zijn verhuizing naar een zorghotel in Haarlem, eind 2016, was de erflater patiënt van de huisartsen.
2.3.
In een testament van 2 januari 2015 heeft de erflater [eiser] als enig erfgenaam aangewezen [naam executeur] , een voormalige buurman, benoemd tot executeur, en legaten toegekend aan [naam 1] , een vriendin van de erflater, en aan [naam 2] , vriendin van de overleden broer van de erflater.
2.4.
Op 23 oktober 2015 hebben [eiser] en diens broer, [naam broer] , een verzoek tot onderbewindstelling van de erflater ingediend.
2.5.
In een brief van 30 november 2015 van [gedaagde 2] , de toenmalige huisarts van de erflater, aan notaris [naam notaris 1] , staat het volgende:

Vandaag was mijn patiënt (…)[de erflater, vzr.]
bij u omdat hij het testament wilde wijzigen. U vroeg via hem, mij om een verklaring van wilsbekwaamheid.
Hierbij verklaar ik dat dhr wilsbekwaam is als het gaat om het aanpassen van zijn testament.”
2.6.
Op 15 december 2015 heeft de erflater bij notaris [naam notaris 2] zijn testament herzien, [eiser] eruit geschrapt en [naam 2] als zijn enige erfgename benoemd.
2.7.
Bij beschikking van 26 januari 2016 van deze rechtbank, sectie Kanton, is de erflater onder bewind gesteld omdat aannemelijk was geworden dat hij als gevolg van zijn lichamelijke/geestelijke toestand niet in staat was ten volle zijn belangen zelf behoorlijk waar te nemen, en is Beaufin B.V. ( [naam bewindvoerder] ) benoemd tot bewindvoerder.
2.8.
[eiser] heeft op 21 april 2017 een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [naam 2] en [naam executeur] en een verklaring voor recht gevorderd tot nietigverklaring van het testament van 15 december 2015, op de grond dat de erflater toen volgens [eiser] vanwege dementie onvoldoende helder van geest was om zijn wil te bepalen.
2.9.
In de Verklaring van erfrecht en executele van 3 mei 2017 staat dat [naam 2] de nalatenschap van de erflater zuiver heeft aanvaard.
2.10.
Op 22 mei 2017 heeft de raadsvrouw van [eiser] aan
prof. dr. P. Scheltens , verbonden aan het Alzheimercentrum van het Vumc, verzocht om als deskundige het medisch dossier van de erflater te beoordelen. Scheltens heeft zich daartoe bereid verklaard.
2.11.
in een e-mail van 29 mei 2017 heeft de raadsvrouw van [eiser] bij de huisartsen het medisch dossier van de erflater opgevraagd.
2.12.
Over en weer heeft overleg en (e-mail)correspondentie plaatsgevonden, maar dat heeft niet tot afgifte van het medisch dossier geleid.
2.13.
Bij brief van 29 november 2017 heeft de gemachtigde van [gedaagde 1] aan de raadsvrouw van [eiser] geschreven dat de erflater na zijn verhuizing in Haarlem een andere huisarts heeft gekregen, aan wie het medische dossier op 22 februari 2017 in zijn geheel is overgedragen, zodat [eiser] zich tot die huisarts dient te wenden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van de huisartsen om hem binnen één dag na het te wijzen vonnis:
primair afschrift van, en subsidiair inzage te geven in het medische dossier van de erflater, en meer subsidiair om een (eventueel anoniem) afschrift te geven van het medisch dossier aan Scheltens , dit alles op straffe van verbeurte van dwangsommen en met hoofdelijke veroordeling van de huisartsen in de proceskosten. Meest subsidiair vordert [eiser] om een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter geraden voorkomt.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij de medische gegevens nodig heeft om te kunnen (laten) beoordelen of de erflater ten tijde van de herziening van het testament wilsbekwaam was, of dat dit ten gevolge van dementie niet het geval was, zoals [eiser] meent.
[eiser] heeft de gegevens dringend nodig in de procedure tegen [naam executeur] en [naam 2] , die volgens [eiser] misbruik hebben gemaakt van de situatie en in zijn visie enkel uit waren op het geld van de erflater.
Volgens de daarvoor geldende criteria staat niets de afgifte van de gegevens in weg en er is dan ook voldoende grond om het beroepsgeheim van de huisarts(en) te doorbreken, aldus [eiser] .
3.3.
De huisartsen voeren verweer, daartoe primair stellende dat [eiser] niet aan het goede adres is, maar zijn verzoek bij de opvolgend huisarts moet indienen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Niet in geschil is dat [eiser] na zijn verhuizing naar Haarlem is overgestapt naar een andere huisarts en dat het patiëntendossier aan deze huisarts is overgedragen.
4.2.
Volgens richtlijnen van de KNMG, vastgelegd in een recent advies, getiteld “Overdracht patiëntendossier bij verandering van huisarts, een actualisering”, waarop de huisartsen zich in dit kort geding hebben beroepen, dient een huisarts in geval van overdracht van een patiënt naar een andere arts, het patiëntendossier aan die andere arts over te dragen en zelf geen exemplaar of kopie daarvan te behouden. Dit geldt ook voor digitale dossiers. De achterliggende gedachte is dat het onwenselijk is dat van eenzelfde patiënt verschillende versies van het patiëntendossiers (kunnen) circuleren. Dat risico zou zonder deze regeling wel bestaan omdat in de meeste gevallen de opvolgend huisarts nieuwe aantekeningen in het dossier plaatst en soms ook andere medicatie of behandelingsmethoden voorschrijft. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat door de patiënt geraadpleegde medische specialisten inmiddels aan de nieuwe huisarts omtrent hun bevindingen hebben gerapporteerd, waarvan eveneens verslag wordt gedaan in het patiëntendossier. In het belang van de patiënt mag daarom geen misverstand erover kunnen bestaan of het patiëntendossier actueel is.
In de bijlage bij dit advies wordt als concreet voorbeeld - dat gelijkenis vertoont met het onderhavige geval - een geval besproken waarin een politiearts in het kader van een zedenzaak informatie wenst in te winnen bij de toenmalige huisarts. In het voorbeeld wordt vermeld dat de politiearts zich in dat geval tot de nieuwe huisarts dient te wenden, omdat niet correct is dat een dossier nog steeds raadpleegbaar is bij de oude huisarts.
4.3.
Het belang en de juistheid van deze regeling en van de genoemde ratio daarvan wordt onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat deze regeling strookt met de bijzondere waarborgen waarmee de arts/patiëntrelatie is omgeven. Ook zo bezien behoort na verbreken van die relatie en overdracht van de patiënt aan de opvolgend huisarts, de gewezen huisarts geen dossier meer bij te houden van zijn gewezen patiënt.
4.4.
De huisartsen hebben dus een gerechtvaardigd belang, afgeleid van het patiëntenbelang, bij naleving van het aangehaalde KNMG advies. Hun verweer dat [eiser] zich moet wenden tot de opvolgende huisarts slaagt dan ook.
4.5.
De omstandigheid dat de nieuwe huisarts de erflater mogelijk niet heeft gezien of behandeld, doet aan het voorgaande niet af omdat de nieuwe huisarts als enige verantwoordelijk is voor het patiëntendossier. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat het (digitale) dossier feitelijk - maar ten onrechte - nog wel is te raadplegen door de huisartsen.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de gevraagde voorzieningen worden geweigerd.
4.7.
Hoewel [eiser] in het ongelijk wordt gesteld, zullen de huisartsen in de kosten van dit kort geding worden veroordeeld. Zij hebben immers nodeloos gewacht met het aanvoeren van het thans gehonoreerde verweer tot vlak voor de zitting en hebben daarom [eiser] eveneens nodeloos, en in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt, op kosten gejaagd (en tijdverlies in de bodemprocedure voor hem veroorzaakt).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt de huisartsen in de kosten van deze procedure, tot heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
– € 101,11 € 101,11 aan explootkosten,
– € 101,11 € 287,- aan griffierecht en
– € 101,11 € 816,- aan salaris advocaat;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, bijgestaan door
mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017. [1]

Voetnoten

1.type: MB