In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en een Amsterdamse onderwijsinstelling over de bekostiging van primair onderwijs voor het schooljaar 2014/2015. De Staatssecretaris had bij besluit van 18 december 2015 de bekostiging herzien op basis van leerlinggewichten, die waren vastgesteld op basis van de hoogst genoten opleiding van de ouders van de leerlingen. Eiseres, de onderwijsinstelling, was het niet eens met deze herziening en had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 31 oktober 2016, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond was verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de herziening van de bekostiging was gebaseerd op gegevens die in rechte vaststonden, en dat eiseres niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen het herziene overzicht van leerlinggegevens. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid de bekostiging ten nadele van eiseres had kunnen wijzigen, omdat hij niet op de hoogte kon zijn van de feiten die leidden tot de herziening. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van een juiste vaststelling van publieke middelen en de rechtskracht van eerdere besluiten.