ECLI:NL:RBAMS:2017:10319

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
C/13/619959 / HA ZA 16-1227
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsverkrijging van een stuk grond door verjaring en de gevolgen voor onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 november 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Libra International B.V. en een gedaagde partij over de eigendomsverkrijging van een stuk grond door verjaring. Libra vorderde dat de gedaagde partij, die een uitbouw had gerealiseerd op de grond die volgens Libra aan haar toebehoorde, deze uitbouw zou verwijderen. Libra stelde dat de gedaagde partij onrechtmatig handelde door de uitbouw zonder toestemming op haar grond te plaatsen. De gedaagde partij voerde echter aan dat hij door verjaring eigenaar was geworden van de grond onder de uitbouw, aangezien deze al sinds 1979 aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij inderdaad eigenaar was geworden van de grond door verjaring, omdat de verjaringstermijn van twintig jaar was verstreken. De rechtbank concludeerde dat Libra pas in 2007 eigenaar was geworden van haar perceel en dus geen recht had op de grond onder de uitbouw. De vorderingen van Libra werden afgewezen, en de gedaagde partij werd in het gelijk gesteld. In reconventie werd Libra veroordeeld om medewerking te verlenen aan de inschrijving van de verkrijging door verjaring van het perceel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/619959 / HA ZA 16-1227
Vonnis van 1 november 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LIBRA INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. G.J. Scholten te Utrecht.
Partijen zullen hierna Libra en [gedaagde partij] . worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 november 2016, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties,
  • het tussenvonnis van 1 februari 2017, waarbij een comparitie van partijen met descente is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 juli 2017, met het daarin genoemde stuk.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sinds 19 juli 1993 is [gedaagde partij] (mede-)eigenaar van het pand gelegen aan [adres] [nummer woning] te [woonplaats] (hierna: de woning). De woning maakte destijds deel uit van een voormalig dubbel pakhuis, plaatselijk bekend als [adres] [nummer pakhuis] , op het kadastrale perceel gemeente [woonplaats] , [sectie 1] , waarvan [gedaagde partij] enerzijds en [voorletters mede-eigenaar 2] [mede-eigenaar 2] en [voorletters mede-eigenaar 3] [mede-eigenaar 3] anderzijds sinds genoemde datum ieder voor de onverdeelde helft eigenaar waren. Op 7 april 1994 is de onroerende zaak gesplitst in twee verschillende kadastrale percelen, waarbij [gedaagde partij] in eigendom heeft verkregen het kadastrale perceel gemeente [woonplaats] , [perceel gedaagde partij] (hierna: het perceel van [gedaagde partij] ), met daarop de woning.
2.2.
Op 21 december 2007 heeft Libra in eigendom verkregen de kadastrale percelen gemeente [woonplaats] , [perceel eiseres] (hierna: het perceel van Libra ), met daarop onder meer de buurpanden gelegen aan [buurpand] (hierna: het pand). Het kadastrale perceel [nummer] bestaat voorts uit een erf c.q. patio ter breedte van, en aan twee tegenover elkaar gelegen zijden begrensd door, de panden [adres] [nummer woning] en [pand 3] enerzijds en [buurpand] anderzijds, aldus dat deze panden via hun achterzijden over die patio op elkaar uitkijken.
2.3.
Aan de achterzijde van de woning bevindt zich een uitbouw, die geheel is gesitueerd op (een deel van) de patio, die volgens de kadastrale gegevens dus aan Libra toebehoort.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Libra vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] hoofdelijk veroordeelt om de uitbouw binnen één maand na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, althans te ontruimen en ontruimd te houden, één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag(deel) dat [gedaagde partij] nalaat aan de veroordeling te voldoen, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.2.
Libra legt primair aan haar vordering ten grondslag dat zij eigenaar is van de grond onder de uitbouw (hierna: de strook grond). [gedaagde partij] heeft de strook grond zonder toestemming in bezit genomen, waardoor hij inbreuk maakt op het eigendomsrecht van Libra en onrechtmatig jegens haar handelt. [gedaagde partij] dient het onrechtmatige bezit te beëindigen door het verwijderen van de uitbouw. Subsidiair - voor het geval de rechtbank oordeelt dat [gedaagde partij] door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond -
geldt dat [gedaagde partij] uit hoofde van onrechtmatige daad een schadevergoeding aan [gedaagde partij] verschuldigd is. Libra vordert in dat geval schadevergoeding in natura, namelijk teruglevering van de grond aan Libra door het verwijderen van de uitbouw.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer. Hij voert aan dat de uitbouw tenminste reeds in 1979 aanwezig was, zodat de vordering tot beëindiging van het bezit van de strook grond (uiterlijk) in 1999 is verjaard. [gedaagde partij] is dus (uiterlijk) in 1999 eigenaar geworden van de strook grond. De vordering uit hoofde van onrechtmatige daad is volgens [gedaagde partij] in 2004 verjaard. Aangezien Libra pas in 2007 eigenaar is geworden van haar perceel, heeft zij de strook grond nimmer geleverd gekregen en is daarvan geen eigenaar geworden, zodat haar geen vordering uit hoofde van onrechtmatige daad toekomt, aldus [gedaagde partij]
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde partij] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Libra veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het (doen) inschrijven van de verkrijging door extinctieve verjaring van het gedeelte van het perceel van Libra waarop zich de uitbouw bevindt, die aangemerkt moet worden als een onroerende aanhorigheid van het pand op het perceel van [gedaagde partij] , dan wel bepaalt dat dit vonnis eenzijdig door [gedaagde partij] kan worden ingeschreven in de daartoe bestemde registers van het kadaster,
II. Libra veroordeelt in de proceskosten, inclusief nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan.
3.6.
[gedaagde partij] stelt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond onder de uitbouw (zie r.o. 3.3).
3.7.
Libra voert verweer. Zij betwist dat de uitbouw reeds in 1979 aanwezig was.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang van de vordering in reconventie met de vordering in conventie, zullen de geschillen tezamen worden beoordeeld.
4.2.
Vast staat dat de strook grond volgens het kadaster behoort bij het perceel van Libra . In geschil is of [gedaagde partij] door verjaring eigenaar van de strook grond is geworden.
4.3.
Op grond van artikel 3:105 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verkrijgt hij die een goed bezit dat goed op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. De in artikel 3:105 BW bedoelde verjaringstermijn is twintig jaar (artikel 3:306 BW) en vangt aan op de dag nadat een niet-rechthebbende bezitter is geworden (artikel 3:314 lid 2 BW). Voor het intreden van de verjaring is niet van belang wie de onrechtmatige toestand in het leven heeft geroepen en of er wisseling heeft plaatsgevonden in de persoon tegen wie de vordering tot opheffing van die toestand moet worden gericht en is het bepaalde in artikel 3:102 (lid 2) BW irrelevant. Voor verkrijging uit hoofde van artikel 3:105 BW is slechts vereist dat degene die zich op die verkrijging beroept het bezit heeft op het moment waarop de extinctieve verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit wordt voltooid.
4.4.
[gedaagde partij] stelt dat vanaf 1979, en dus meer dan 20 jaar, sprake is geweest van onafgebroken bezit van (de rechtsvoorgangers van) [gedaagde partij] van de strook grond, aangezien de uitbouw reeds in 1979 aanwezig was. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde partij] een schriftelijke verklaring overgelegd van [voornaam 1] [verklaarder] (hierna: [verklaarder] ), die in 1979 de woning betrok gelegen aan [adres] [nummer 3] . Vanuit laatstgenoemde woning is er zicht op de patio en de uitbouw, zoals ter descente ook is gebleken. De verklaring van [verklaarder] luidt:

Vanuit mijn huis heb ik(…)
zicht op de binnenplaats die gelegen is tussen de panden aan het [adres] [nummer buurpand] en [eerder genoemd buurpand] . Vanuit mijn raam heb ik goed zicht op de uitbouw die is gerealiseerd aan de begane grond verdieping aan de achtergevel van het [adres] [nummer woning](…)
. Toen ik in 1979 op mijn huidige adres aan het [adres] kwam wonen bestond deze uitbouw al. De uitbouw is nooit door [gedaagden] in omvang veranderd.(…)”
4.5.
Daarnaast heeft [gedaagde partij] een schriftelijke verklaring overgelegd van voornoemde [voorletters mede-eigenaar 2] [mede-eigenaar 2] , die onder meer luidt: “
Op het moment van de aankoop[van het pakhuis, in 1993 dus, rb]
was de uitbouw(…)
reeds aanwezig”.
4.6.
Libra betwist bij gebrek aan wetenschap dat de uitbouw vóór of in 1979 is gerealiseerd, maar heeft de juistheid van de verklaringen van [verklaarder] en [mede-eigenaar 2] verder niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Bovendien heeft [gedaagde partij] met de nodige onderbouwing aangetoond, dat ten tijde van de bouwaanvraag in 1994 de uitbouw als bestaande toestand reeds aanwezig was. Voorts was ter descente zichtbaar, dat de uitbouw zeer zeker niet van recente datum is, waarbij niet uitgesloten is dat deze al ca. 40 jaar of meer oud is. Ook nu Libra niets concreets heeft gesteld dat wijst op het tegendeel, noch dit anderszins is gebleken, gaat de rechtbank uit van de juistheid van gemelde verklaringen, op grond waarvan als vaststaand wordt aangenomen dat de uitbouw reeds aanwezig was in 1979.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat de strook grond door de realisatie van de uitbouw ondubbelzinnig in bezit is genomen en dat dit bezit onafgebroken is voortgezet door (de rechtsvoorgangers van) [gedaagde partij] Libra betwist echter dat het bezit openbaar was en daarmee dat de verjaringstermijn in 1979 is gaan lopen. Libra voert hiertoe aan dat de patio geheel van de openbare weg is afgescheiden, waardoor de uitbouw niet door een ieder kon worden waargenomen. Bovendien voert Libra aan dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de uitbouw, aangezien zij zelf niet woonachtig is in het pand.
4.8.
Anders dan Libra betoogt, is voor het in artikel 3:105 BW bedoelde gevolg van voltooiing van de verjaringstermijn van artikel 3:314 lid 2 BW niet vereist dat de rechthebbende daadwerkelijk kennis heeft gedragen van de bezitsdaden van de niet-rechthebbende waardoor zijn bezit is tenietgegaan. Voldoende is dat een en ander naar buiten toe - en dus ook voor de eigenaar - kenbaar was. Daaraan doet niet af dat de rechthebbende eerst na onderzoek van de bezitsdaden op de hoogte kon raken (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309, RvdW 2017/298). De patio wordt weliswaar omringd door gebouwen, maar vanuit die gebouwen - waaronder de panden van Libra - kijken ramen uit op de patio en de uitbouw. Daarmee was de aanwezigheid van de uitbouw dus naar buiten toe - ook voor Libra - kenbaar. Dat Libra een rechtspersoon is en de panden in verhuurde toestand heeft gekocht, doet daar, anders dan zij wil, niet aan af, aangezien de kenbaarheid voor haar huurders aan Libra wordt toegerekend en Libra in ieder geval niet heeft gesteld, noch anderszins is gebleken, dat onderzoek naar de bezitsdaden van [gedaagde partij] onmogelijk was.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verjaringstermijn uiterlijk op enig moment in 1979 is gaan lopen. Hetgeen Libra heeft aangevoerd ten aanzien van de wetenschap van [gedaagde partij] over de oorspronkelijke eigendom van de strook grond is irrelevant. Immers de voor verjaring te kwader trouw geldende termijn van twintig jaar is reeds uiterlijk op enig moment in 1999 voltooid, aangezien gesteld noch gebleken is dat de verjaring is gestuit. [gedaagde partij] is daarmee dus - zelfs als hij te kwader trouw was - uiterlijk in 1999 eigenaar van de strook grond geworden. Als, zoals niet uitgesloten is, de uitbouw reeds in 1973 of eerder is gerealiseerd, dan was de vordering tot beëindiging van het bezit reeds vóór of in 1993 verjaard, zodat een rechtsvoorganger van [gedaagde partij] per 1 januari 1992, toen (de regel van) het huidige artikel 3:105 BW werd ingevoerd, althans in 1993, eigenaar is geworden van de strook grond en deze vervolgens krachtens de transportakte van 19 juli 1993 aan [gedaagde partij] en [mede-eigenaar 2] en [mede-eigenaar 3] heeft overgedragen.
4.10.
Dit betekent dat de primaire grondslag van de vordering van Libra geen stand houdt. Beoordeeld dient aldus te worden of Libra jegens [gedaagde partij] uit hoofde van onrechtmatige daad de teruglevering van de strook grond kan vorderen.
4.11.
Geoordeeld wordt dat een dergelijke vordering uit hoofde van onrechtmatige daad niet aan Libra toekomt. Vastgesteld is dat [gedaagde partij] uiterlijk in 1999 eigenaar is geworden van de strook grond. Aangezien Libra eerst in 2007 eigenaar is geworden van haar perceel, heeft zij de strook grond niet (rechtsgeldig) geleverd gekregen en is zij daarvan geen eigenaar geworden. [gedaagde partij] , ten aanzien van wie vaststaat dat hij zelf de uitbouw niet heeft gecreëerd, is dus niet degene die door het maken van de uitbouw onrechtmatig (jegens een rechtsvoorganger van Libra ) heeft gehandeld en hij heeft evenmin met het laten bestaan van de uitbouw inbreuk gemaakt op enig eigendomsrecht van Libra . Libra is dus ook niet de gedepossedeerde als bedoeld in r.o. 3.7.3. van het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:309, RvdW 2017/298) waarop Libra zich beroept, evenmin als [gedaagde partij] de daar bedoelde occupant-die-nog-steeds-eigenaar-is, is. Hetgeen Libra subsidiair aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, faalt dan ook.
4.12.
Het voorgaande houdt in dat de vorderingen van Libra in conventie zullen worden afgewezen.
4.13.
[gedaagde partij] vordert in reconventie veroordeling van Libra tot medewerking aan inschrijving van de verjaring op grond van artikel 3:17 lid 1 sub i BW. [gedaagde partij] doelt hiermee klaarblijkelijk op de instemming van Libra voor het opmaken en inschrijven van een notariële akte als bedoeld in artikel 37 lid 1, aanhef en sub a Kadasterwet. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde partij] daarnaast vordert dat de rechtbank bepaalt dat bij het uitblijven van medewerking van Libra in voornoemde zin, dit vonnis in de plaats daarvan kan worden gesteld, bij wijze van reële executie. Deze vorderingen zijn als (verder) onweersproken toewijsbaar.
4.14.
Libra zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie en in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] in conventie worden begroot op € 1.192,00, namelijk € 288,00 aan griffierecht en € 904,00 (2 punten × tarief € 452,00) aan salaris advocaat. In reconventie worden de kosten aan de zijde van [gedaagde partij] begroot op € 452,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00) aan salaris advocaat.
4.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.16.
De in reconventie gevorderde wettelijke rente over de proceskosten, inclusief de nakosten, zullen als gevorderd worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Libra in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden begroot op € 1.192,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt Libra om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het (doen) inschrijven van de verkrijging door verjaring van dat gedeelte van het kadastrale perceel gemeente [woonplaats] , [sectie 2] , waarop zich de aanbouw bevindt, die aangemerkt moet worden als een onroerende aanhorigheid van de woning op het kadastrale perceel gemeente [woonplaats] , [perceel gedaagde partij] ,
5.5.
bepaalt dat bij het langer dan veertien dagen na betekening van dit vonnis uitblijven van de verzochte medewerking van Libra , dit vonnis in plaats kan worden gesteld van de ontbrekende medewerking, bij wijze van reële executie,
5.6.
veroordeelt Libra in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden begroot op € 452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in reconventie
5.8.
veroordeelt Libra in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Libra niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.9.
verklaart de veroordeling in de nakosten onder r.o. 5.8 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. van Leeuwen, rechter, bijgestaan door mr. W.A. Bree, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: WAB