In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2017 uitspraak gedaan over de verlenging van de gevangenhouding van de opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1992. De officier van justitie had op 27 juli 2017 de verlenging van de gevangenhouding gevorderd, omdat de feitelijke overlevering was uitgesteld vanwege lopende strafzaken in Nederland. De rechtbank heeft de opgeëiste persoon, de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel en de raadsvrouw mr. J. Kuijper gehoord. De raadsvrouw voerde aan dat de opschorting van de overleveringsdetentie niet rechtsgeldig was en dat de verlenging van de gevangenhouding niet mogelijk was volgens het Kaderbesluit 2002/584/JBZ en de Overleveringswet. De rechtbank oordeelde echter dat het Kaderbesluit zich niet verzet tegen de voortzetting van de overleveringsdetentie in geval van uitstel van de feitelijke overlevering. De rechtbank concludeerde dat artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, OLW een nationale wettelijke grondslag biedt voor de verlenging van de gevangenhouding in dit geval. De rechtbank verlengde de gevangenhouding met dertig dagen, maar schorste deze op 8 augustus 2017 onder bepaalde voorwaarden, waaronder dat de opgeëiste persoon zich niet aan de tenuitvoerlegging van de gevangenhouding mag onttrekken en dat hij adreswijzigingen schriftelijk moet doorgeven aan de rechtbank en de officier van justitie.