ECLI:NL:RBAMS:2017:10204

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
HA RK 17-338
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid van de rechter

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 15 december 2017 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een gedetineerde verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E. El Assrouti. Het verzoek was gericht tegen mr. S.F. van Merwijk, de politierechter die de zaak behandelde. De wrakingsgrond was gebaseerd op de beleving van de advocaat dat de rechter zich onheus had gedragen en een standpunt had ingenomen dat de schijn van vooringenomenheid wekte. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er irritaties waren tussen de rechter en de advocaat, maar kon niet vaststellen dat deze irritaties leidden tot een objectieve schijn van vooringenomenheid. De rechter had de advocaat de gelegenheid gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen tijdens het pleidooi, en de wrakingskamer oordeelde dat de rechter bevoegd was om orde te houden tijdens de zitting. De wrakingskamer concludeerde dat de wrakingsgrond niet voldoende was om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

WRAKINGSKAMER RECHTBANK AMSTERDAM
Beslissing op het op 8 november 2017 gedane en onder rekestnummer
HA RK 17-338 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
thans gedetineerd,
verzoeker,
advocaat mr. E. El Assrouti,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. S.F. van Merwijk, politierechter, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende inhoudelijke stukken:
  • een proces-verbaal van 8 november 2017 met daarin het wrakingsverzoek;
  • een e-mail van 24 november 2017 van de advocaat van verzoeker aan de wrakingskamer, waarin hij onder meer stelt dat alle essentiële punten niet conform de werkelijkheid in het proces-verbaal zijn vermeld;
  • een e-mail van 24 november 2017 van de rechter aan de wrakingskamer, waarin de rechter -kort gezegd- vermeldt dat hij voor de gang van zaken op de zitting verwijst naar het proces-verbaal daarvan;
  • een reactie van de advocaat van verzoeker op voormeld proces-verbaal.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 december 2017. Namens verzoeker is zijn advocaat verschenen. Voorts is de rechter verschenen. De officier van justitie was eveneens ter zitting aanwezig.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.

1.De feiten

1.1.
Verzoeker is verdachte in een aantal strafzaken, geregistreerd onder verschillende parketnummers. Verzoeker wordt onder meer verdacht van het overtreden van een gebiedsverbod.
1.2.
De behandeling van de strafzaak heeft (tot het moment van wraking) plaatsgevonden op 8 november 2017. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
In het proces-verbaal van de terechtzitting op 8 november 2017 is met betrekking tot de wrakingsgronden onder meer het volgende vermeld:
“De raadsman deelt, zakelijk weergegeven, mee:
Ik heb zojuist een wrakingsverzoek ingediend. Ik doe dit op de volgende gronden:
- U, politierechter, hebt medegedeeld dat de politie mijn cliënt duidelijk heeft uitgelegd dat het gebiedsverbod geldt en u heeft daarover een feitelijk standpunt ingenomen en volgehouden;
- U politierechter, hebt op de zitting kenbaar gemaakt dat u zich aan mij irriteert;
- U politierechter, vraagt mij vervolgens bij pleidooi of ik een serieus punt wil maken van de gebreken in de betekening, terwijl ik daarover een formeel standpunt inneem;
- U, politierechter, wekt met het voorgaande de schijn van vooringenomenheid.”
1.4.
Na het wrakingsverzoek is het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst.

2.Het verzoek

2.1.
Aan het verzoek wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. De rechter heeft tijdens de behandeling van het dossier op voorhand een standpunt ingenomen over de uitreiking van het gebiedsverbod aan verzoeker. De rechter heeft namelijk aan verzoeker voorgehouden dat de politie hem heel duidelijk had gemaakt waarvoor het gebiedsverbod gold. Daarvan heeft de advocaat van verzoeker een punt gemaakt, omdat het wat hem betreft nog maar de vraag was of het gebiedsverbod duidelijk aan verzoeker was uitgelegd. De rechter raakte daarop geïrriteerd, stond boos op en zei tegen de advocaat dat hij mee moest komen. Buiten de zittingszaal heeft toen een gesprek plaatsgevonden tussen de rechter en de advocaat. Daarbij stond de rechter op een verhoging, was heel fel en schreeuwde tegen de advocaat. Vervolgens is de behandeling van de zaak hervat. Bij zijn pleidooi bracht de advocaat naar voren dat hij geen betekening van de vordering TUL in het dossier had gezien. De rechter heeft daarop geïrriteerd gereageerd met de vraag of de advocaat daar echt een punt van wilde maken. Vervolgens heeft de rechter gezegd “wij kunnen ook op zitting betekenen”. De advocaat heeft daarop medegedeeld dat de rechter met die opmerking op de stoel van de officier ging zitten en dat hij dat merkwaardig vond, waarop de rechter de officier heeft gevraagd of die de vordering alsnog kon betekenen. Daarop heeft de advocaat medegedeeld dat hij de rechter ging wraken. Na het verzoek tot wraking heeft de rechter nog uiteengezet waarom volgens hem het standpunt over de betekening niet relevant was. Hieruit blijkt dat de rechter een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de betekening, hetgeen onmiskenbaar blijk geeft van vooringenomenheid.
2.2.
De advocaat van verzoeker heeft voorts naar voren gebracht dat het proces-verbaal op een groot aantal punten onjuist is en een onjuist beeld geeft van hoe de zaken ter zitting zijn gegaan. Nuances die van belang zijn, zijn weggelaten. De advocaat heeft uiteengezet hoe de gang van zaken volgens hem ter zitting is gegaan. Die gang van zaken is -samengevat- verwoord in hetgeen onder 2.1. is opgenomen.

3.De reactie van de rechter

3.1.
Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat de rechter een standpunt had ingenomen over de uitreiking van het gebiedsverbod stelt de rechter dat hij met verzoeker in gesprek was over het procesdossier. Toen de advocaat de rechter onderbrak, heeft de rechter de advocaat laten weten dat hij bij pleidooi nog gelegenheid zou krijgen om verweer te voeren. De advocaat bleef daarop de rechter onderbreken, waarop de rechter bij zichzelf bemerkte dat hij geërgerd raakte. Hij heeft toen de advocaat gesommeerd om mee naar buiten te lopen om de irritaties te bespreken. De rechter erkent dat er irritaties waren over en weer, maar herkent zich niet het gedrag zoals dat door de raadsman is geschetst. De rechter zal bij het gesprek wel stevig zijn overgekomen, maar hij heeft niet geschreeuwd tegen de raadsman. Na het gesprek buiten de zittingszaal was de lucht tussen hen geklaard en is afgesproken dat de rechter verzoeker het procesdossier zou voorhouden en daarbij stukken uit het dossier letterlijk zou voorlezen. Daarop is de behandeling hervat en zijn er geen irritaties meer geweest.
3.2.
Aan het eind van zijn -lange- pleidooi wierp de advocaat van verzoeker voor het eerst de vraag op of de vordering TUL wel betekend was, dit terwijl de TUL al bij het begin van de zitting door de officier van justitie was aangekondigd. De rechter heeft toen gevraagd of de advocaat daarvan een serieus punt wilde maken en er daarbij op gewezen dat er ter zitting alsnog betekend zou kunnen worden. De rechter herinnert zich niet dat hij daarbij heeft gezegd dat “wij” zouden kunnen betekenen en kan zich niet voorstellen dat hij dit heeft gezegd. De advocaat heeft op geen enkel moment gezegd dat hij de TUL niet met verzoeker heeft kunnen bespreken. Vervolgens is het wrakingsverzoek gedaan.

4.De reactie van het Openbaar Ministerie

4.1.
Het Openbaar Ministerie heeft, kort samengevat, een weergave gegeven van de feitelijke gang van zaken zoals die door de officier van justitie is ervaren. De officier heeft bevestigd dat er irritaties waren op de zitting en dat er meer emoties waren dan gewoonlijk het geval is tijdens een zitting. Na de onderbreking voor het gesprek tussen de rechter en de advocaat heeft hij geen irritaties meer waargenomen. Als de officier naar het verloop van de zitting kijkt begrijpt hij dat er bij verzoeker, subjectief, een gevoelen van vooringenomenheid kan zijn ontstaan, maar dat gevoelen is wat de officier van justitie betreft niet objectief gerechtvaardigd.

5.Beoordeling

5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Uit de stukken in het wrakingsdossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat er op de strafzitting sprake is geweest van irritaties tussen de rechter en de advocaat van verzoeker. Uit de toelichting van de advocaat van verzoeker begrijpt de wrakingskamer dat de advocaat zich daarbij onheus bejegend heeft gevoeld door de rechter. De wrakingskamer kan, gelet op de uiteenlopende beleving van de rechter en de raadsman over de toon die de rechter zou hebben gebezigd, niet vaststellen of daarvan sprake is geweest. Ook al zou echter van een onheuse bejegening sprake zijn geweest, dan betekent dat op zichzelf nog niet dat er sprake is van een (schijn) van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker.
5.4.
De irritaties zijn ontstaan toen de advocaat een punt maakte van de wijze waarop de rechter het procesdossier aan verzoeker voorhield tijdens de behandeling van de feiten. De rechter heeft daarop gezegd dat de advocaat bij zijn pleidooi zijn standpunt naar voren kon brengen. Daarmee heeft de rechter in feite een ordebeslissing genomen en daartoe is de rechter bevoegd. De rechter bepaalt immers op grond van artikel 272 lid 1 Wetboek van Strafvordering de orde ter zitting. De ordebeslissing is niet zodanig onbegrijpelijk dat uit de aard daarvan voortvloeit dat de rechter vooringenomen is jegens verzoeker of daarmee de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
5.5.
Dat de rechter bij het voorhouden al een standpunt had ingenomen over de uitreiking van het gebiedsverbod aan verzoeker en daarop niet wenste terug te komen, is daarbij niet gebleken. De advocaat heeft de rechter er op kunnen wijzen dat hij gezien het standpunt van de verdediging omtrent deze kwestie problemen had met de wijze van voorhouden. Na de schorsing heeft de rechter het dossier vervolgens, zoals met de advocaat afgesproken, voor zover nodig letterlijk voorgehouden, waarna de zitting tot en met het pleidooi zonder incidenten is voortgegaan. Deze wrakingsgrond treft derhalve geen doel.
5.6.
Ten aanzien van de gang van zaken omtrent de vraag van de rechter over de betekening van de vordering TUL overweegt de wrakingskamer het volgende. Door verzoeker is niet bestreden dat zijn advocaat pas aan het eind van zijn pleidooi, terwijl de TUL al bij het begin van de zitting was aangekondigd, de stelling innam dat de vordering TUL niet was betekend. In dat verband is niet onbegrijpelijk dat de rechter aan de advocaat vroeg of hij daarvan een serieus punt wilde maken. Het had dan immers voor de hand gelegen het punt van de betekening al op het moment dat de vordering werd aangekondigd op te werpen. Dat de rechter zich vervolgens actief heeft opgesteld en heeft gezegd dat ter zitting alsnog zou kunnen worden betekend – hoewel dat inderdaad aan het Openbaar Ministerie is – leidt er in de gegeven omstandigheden niet toe dat de rechter – objectief bezien – de (schijn van) vooringenomenheid jegens verzoeker heeft gewekt. Dat wordt niet anders indien de rechter, wat hij zich niet herinnert, heeft gezegd “we zouden ook hier kunnen laten betekenen”, of woorden van die strekking, nu het in de gegeven omstandigheden aannemelijk is dat dit in overdrachtelijke zin was bedoeld en de rechter zich voor de betekening in elk geval tot de officier van justitie wendde. Ook deze wrakingsgrond slaagt daarom niet.
5.7.
Er is door verzoeker nog naar voren gebracht dat het proces-verbaal op een aantal punten onjuist is. Dat is niet eerder als wrakingsgrond gepresenteerd en zal dan ook niet bij de beoordeling van het verzoek worden betrokken. Daarbij merkt de wrakingskamer nog op dat als een proces-verbaal op punten onjuist zou zijn, dit feit nog geen vooringenomenheid met zich hoeft te brengen.
5.8.
De conclusie is dan ook dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
B E S L I S S I N G:
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. B. Vogel en S.P. Pompe, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2017.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv, geen voorziening open.