1.10.NVM-makelaar [naam makelaar] heeft in opdracht van [eiser] op 2 december 2016 een taxatierapport opgemaakt en daarbij de waarde van de onderhavige woning gewaardeerd op € 80.000,--.
2. [eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. te bepalen dat de uitspraak van de Huurcommissie geen deel is gaan uitmaken van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst;
b. het verzoek van [gedaagde] om prijsverlaging niet-ontvankelijk te verklaren, althans de door [gedaagde] verzochte huurprijsverlaging naar € 309,-- per maand alsmede de door [gedaagde] verzochte ingangsdatum af te wijzen;
c. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3. [eiser] stelt hiertoe primair dat het verzoek van [gedaagde] aan de Huurcommissie nietig is omdat [gedaagde] niet voldaan heeft aan de wettelijke vereisten voor een dergelijk verzoek en subsidiair dat de Huurcommissie het verzoek tot huurverlaging had moeten afwijzen.
4. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.
5. [gedaagde] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] te veroordelen tot betaling van € 6.280,15 vermeerderd met rente en kosten.
6. Hij stelt daartoe dat [eiser] vanaf 2014, althans vanaf 1 februari 2016 een te hoge huurprijs heeft gehanteerd, dat de huurprijs per 1 maart 2014, althans 1 februari 2016 moet worden bepaald op € 327,71, in welk geval hij in totaal € 5.557,25 over de afgelopen jaren onverschuldigd aan [eiser] heeft betaald.
7. [eiser] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal voor zover van belang hieronder nader worden ingegaan.
in conventie en in reconventie:
8. Gelet op de nauwe samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hieronder gezamenlijk worden behandeld.
9. Ingevolge artikel 7:252 BW dient een voorstel tot wijziging van de huurprijs aan bepaalde vereisten te voldoen. Indien dit voorstel niet wordt aanvaard, kan de huurder tot uiterlijk zes weken na het tijdstip waarop de verlaging had moeten ingaan, de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel. [gedaagde] stelt dat hij op 28 september 2015 een voorstel tot huurverlaging per oktober 2015 aan [eiser] heeft gezonden, waarop hij geen reactie heeft gekregen. Vervolgens heeft [gedaagde] op 15 november 2015 een verzoekschrift bij de huurcommissie ingediend. De huurcommissie heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek en uitgenodigd voor de hoorzitting. Op de hoorzitting is [eiser] niet verschenen, maar hij heeft voorafgaande daaraan schriftelijk op het verzoek gereageerd.
[eiser] betwist weliswaar dat hij het voorstel van 28 september 2015 heeft ontvangen en dat dit voorstel voldeed aan de vereisten van 7:252 BW, maar gelet op de gang van zaken bij de huurcommissie wordt geconcludeerd dat, ook als het voorstel niet door [eiser] is ontvangen, hij daardoor niet is benadeeld. [eiser] is immers door de huurcommissie van het verzoek bij brief van 20 november 2015 op de hoogte gesteld en heeft vervolgens voldoende tijd gekregen om zich hierover een oordeel te vormen, zoals ook blijkt uit zijn schriftelijke reactie op het verzoek. Van (ver)nietig(baar)heid is dan ook geen sprake, zodat de vordering op de primaire grondslag niet toewijsbaar is.
10. Subsidiar stelt [eiser] dat de door de Huurcommissie vastgestelde huurprijs per 1 februari 2016 niet redelijk is.
11.
Ingangsdatum
[eiser] stelt dat de ingangsdatum per 1 februari 2016 niet redelijk is, gelet op de gang van zaken ten aanzien van het niet door hem ontvangen voorstel. Vaststaat echter dat [eiser] door de Huurcommissie bij brief van 20 november 2015 op de hoogte is gesteld van het verzoek van [gedaagde] . Gelet op de gehanteerde termijn voor de ingang van de huurwijziging in artikel 7:252 BW lid 1 van twee maanden na het voorstel, valt niet in te zien dat de vaststelling van de huurprijs door de Huurcommissie per 1 februari 2016 een onredelijke termijn is. Zoals hiervoor geoordeeld heeft [eiser] met die termijn voldoende gelegenheid gehad om zich een oordeel te vormen over het wijzigingsverzoek.
12.
Energielabel
[eiser] stelt dat door de Huurcommissie ten onrechte niet het door hem overgelegde energielabel C in de puntentelling is betrokken, waardoor slechts 1 punt is toegekend in plaats van 15. Ingevolge Bijlage 1 bij het Besluit huurprijzen woonruimte is echter sinds 1 januari 2015 de energie-index in plaats van een na 1 januari 2015 verkregen energielabel bepalend voor het aantal punten. Het door [eiser] overgelegde label is geregistreerd op 25 februari 2016, zodat geconcludeerd moet worden dat ingevolge het Besluit huurprijzen woonruimte alleen een energie-index het aantal punten kan bepalen. De energie-index kan, anders dan het label, met terugwerkende kracht per 1 februari 2016 worden vastgesteld en worden betrokken bij de puntentelling. Nu [eiser] het energielabel heeft aangevraagd en bij de Huurcommissie heeft overgelegd, wordt daarin aanleiding gezien om [eiser] in de gelegenheid te stellen om de energie-index per 1 februari 2016 over te leggen. De zaak zal daartoe worden aangehouden. [gedaagde] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om bij akte te reageren.