Op 20 december 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1997, die beschuldigd werd van poging tot diefstal en diefstal. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Braber, en de verdediging door zijn raadsman, mr. E. Bruijn. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de eerste betrof een poging tot diefstal op 4 september 2016 in Amsterdam, waarbij de verdachte met braak toegang tot een pand heeft geprobeerd te verkrijgen om goederen te stelen die toebehoren aan anderen. Het tweede feit betrof een diefstal op 13 februari 2017 uit een schoolgebouw, waarbij de verdachte een rugtas en een laptop heeft weggenomen.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten, gebaseerd op aangiftes, getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van de verdachte. De verdediging refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank achtte de feiten bewezen en oordeelde dat de verdachte strafbaar was.
De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren op, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid nam en dat hij een positieve ontwikkeling doormaakte, wat meebracht dat een gevangenisstraf niet passend zou zijn. De uitspraak werd gedaan door mr. K.A. Brunner, voorzitter, en mrs. S. van Eunen en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.L. Lugthart.