ECLI:NL:RBAMS:2017:10184

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
13/746045-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal en diefstal met recidive

Op 20 december 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1997, die beschuldigd werd van poging tot diefstal en diefstal. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Braber, en de verdediging door zijn raadsman, mr. E. Bruijn. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de eerste betrof een poging tot diefstal op 4 september 2016 in Amsterdam, waarbij de verdachte met braak toegang tot een pand heeft geprobeerd te verkrijgen om goederen te stelen die toebehoren aan anderen. Het tweede feit betrof een diefstal op 13 februari 2017 uit een schoolgebouw, waarbij de verdachte een rugtas en een laptop heeft weggenomen.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten, gebaseerd op aangiftes, getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van de verdachte. De verdediging refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank achtte de feiten bewezen en oordeelde dat de verdachte strafbaar was.

De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren op, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid nam en dat hij een positieve ontwikkeling doormaakte, wat meebracht dat een gevangenisstraf niet passend zou zijn. De uitspraak werd gedaan door mr. K.A. Brunner, voorzitter, en mrs. S. van Eunen en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.L. Lugthart.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/746045-17
Datum uitspraak: 20 december 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Braber, en van wat verdachte, zijn raadsman, mr. E. Bruijn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 04 september 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg (in/uit een pand, gelegen aan/bij het [adres 2] ) te nemen een of meer voorwerpen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [persoon 1] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en zich daarbij de toegang tot dat pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen voorwerp(en) onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met een voorwerp een ruit(raam) van voornoemd pand heeft ingegooid en/of ingeslagen en/of geforceerd en/of vervolgens via de ontstane opening en/of ruit/raam voornoemd pand is binnen geklommen en/of binnen gegaan en/of voornoemd pand heeft doorzocht, zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
(gevoegde zaak 13/746046-17)
hij op of omstreeks 13 februari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een schoolgebouw, gelegen aan/bij het [adres 3] ) heeft weggenomen een (rug)tas (inhoudende fruit en/of pennen) en/of een laptop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3] en/of (school) [naam school] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten, op grond van de aangiftes, de getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De rechtbank slaat hierbij in het bijzonder acht op de aangiftes, de verklaringen van de verbalisanten ter plaatse en de bekennende verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 04 september 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een pand, gelegen aan het [adres 2] , een of meer voorwerpen, toebehorend aan [persoon 1] en/of [persoon 2] , en zich daarbij de toegang tot dat pand te verschaffen door middel van braak, met een voorwerp een ruit van voornoemd pand heeft ingegooid, zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
(gevoegde zaak 13/746046-17)
op 13 februari 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een schoolgebouw, geleden aan het [adres 3] , heeft weggenomen een rugtas, inhoudende fruit en pennen, en een laptop, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3] en/of de school [naam school] , zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen, waarvan een gedeelte, groot 40 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan verdachte bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de hoogte van de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen, omdat het goed gaat met verdachte en hij zijn verantwoordelijkheid voor de onderhavige feiten heeft genomen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging diefstal met braak in een bedrijfspand en een diefstal van een rugtas met inhoud en een laptop. Dit zijn uitermate ergerlijke feiten, die veel overlast veroorzaken. Door dit handelen heeft verdachte rechtstreekse schade berokkend aan de betrokkenen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van de misdrijven, de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden meermalen is veroordeeld voor diefstallen. Volgens de LOVS oriëntatiepunten vormt bij diefstal ingeval van recidive een gevangenisstraf het uitgangspunt. Twee van de eerdere veroordelingen dateren van 13 april 2017 en 5 juli 2017, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Ook houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met zijn gunstige persoonlijke ontwikkeling. Uit het reclasseringsrapport en het behandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat het goed gaat met verdachte, dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt voor de bewezen verklaarde feiten, dat hij een ‘begeleid wonenplek’ en een baan heeft. Een gevangenisstraf zou deze ontwikkeling kunnen doorkruisen. Om die reden acht de rechtbank een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, passend en geboden.
Zowel op 13 april 2017 als op 5 juli 2017 is verdachte veroordeeld met oplegging van bijzondere voorwaarden, waaronder in het eerste geval het meewerken aan een behandeling bij de [naam instelling] voor intensieve behandeling [naam behandeling] (voorwaarde 2) alsmede het meewerken aan het beschikken over een structurele dagbesteding, het meewerken aan schuldhulpverlening en het meewerken aan begeleid wonen (voorwaarde 3). Voor beide zaken lopen proeftijden. De rechtbank stelt vast dat voornoemde trajecten zijn aangevangen en hecht er waarde aan dat zij voortgang zullen vinden op de ingeslagen weg. Reden waarom de rechtbank geen meerwaarde ziet in het opleggen van soortgelijke/gelijkluidende bijzondere voorwaarden. Voor beide zaken lopen proeftijden. Daarom ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden in de onderhavige zaak.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 43a, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
diefstal, zulks terwijl tijdens het plegen van het vorenomschreven misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige (verdachte) tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
80 (tachtig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
40 (veertig) uren,
nietzal worden
ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op
2 (twee) jarenbepaalde
proeftijdschuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2017.