ECLI:NL:RBAMS:2017:10081

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
13/751424-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid officier van justitie in vordering tot in behandeling nemen Europees aanhoudingsbevel en teruggave borgsom

Op 28 december 2017 deed de Rechtbank Amsterdam uitspraak in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen op 5 mei 2017. De vordering tot in behandeling nemen van het EAB was ingediend door de officier van justitie op 30 mei 2017. De opgeëiste persoon had zich op 27 december 2017 vrijwillig gemeld bij de Belgische autoriteiten, waardoor de grondslag voor de vordering tot in behandeling nemen van het EAB was komen te vervallen. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering.

Tijdens de zittingen op 20 juli en 14 december 2017 was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank had eerder het onderzoek heropend om de detentieomstandigheden in België te onderzoeken. Op de zitting van 28 december 2017 waren de opgeëiste persoon en zijn raadsman niet aanwezig, maar de rechtbank had kennisgenomen van een email van de onderzoeksrechter waarin werd bevestigd dat de opgeëiste persoon zich had gemeld. De officier van justitie stelde dat het onderzoek heropend moest worden en dat zij niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

De rechtbank besloot ook dat de borgsom die door de opgeëiste persoon was gestort, moest worden teruggegeven, omdat de grondslag voor de vordering tot in behandeling nemen van het EAB was ontvallen. De rechtbank oordeelde dat de borgsom moest worden teruggegeven aan de opgeëiste persoon, aangezien het geschorste bevel tot overleveringsdetentie moest worden opgeheven. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751424-17
RK-nummer: 17/3373
Datum uitspraak: 28 december 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 mei 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 mei 2017 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
verblijfadres: [adres] .
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 juli 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. M.H.H. Meulemeesters, die waarneemt voor zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 3 augustus 2017 het onderzoek heropend om nader onderzoek te doen naar de detentieomstandigheden in België en daartoe de officier van justitie in de gelegenheid gesteld navraag te doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 14 december 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Op de openbare zitting van 28 december 2017 – de zitting waarop de rechtbank uitspraak zou doen – zijn de opgeëiste persoon en zijn raadsman niet verschenen. De rechtbank heeft kennis genomen van een email van 27 december 2017 van de onderzoeksrechter te Antwerpen, mevrouw [naam onderzoeksrechter] , met daarin het bericht dat de opgeeiste persoon zich op 27 december 2017 vrijwillig heeft aangeboden voor verhoor door de Belgische politiediensten. De onderzoeksrechter handhaaft het EAB niet langer.
De officier van justitie mr. R. Vorrink heeft zich vervolgens op de zitting van 28 december 2017 op het standpunt gesteld dat het onderzoek moet worden heropend en dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Tevens heeft zij gesteld dat de borgsom is verschuldigd omdat de opgeëiste persoon zich niet aan de gestelde schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
De uitspraakrechter heeft het onderzoek heropend en meegedeeld dat onmiddellijk de uitspraak zal worden gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen van 5 mei 2017 (dossier nr. 2015/183 OR [naam onderzoeksrechter] , not. Nr. 60.98.4824/15)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Vaststaat dat de opgeëiste persoon zich niet meer in Nederland bevindt, maar zich op
27 december 2017 zelf heeft gemeld bij de politie in de uitvaardigende lidstaat om aldaar verhoord te worden in verband met de verdenkingen die aan het EAB ten grondslag liggen.
In zo’n geval kan het EAB niet meer ten uitvoer worden gelegd en is dus de grondslag aan de vordering tot het in behandeling nemen van dat EAB ontvallen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

5.Teruggave van de borgsom

Voor wat betreft de vraag welke gevolgen dit moet hebben voor de door de opgeëiste persoon in het kader van de schorsing van de overleveringsdetentie gestorte borgsom (‘zekerheid’), sluit de rechtbank aan bij haar eerdere uitspraak van 24 februari 2017 in de zaak met parketnummer 13/752086-16 (niet gepubliceerd).
In die uitspraak heeft de rechtbank het volgende – voor zover hier van belang – overwogen:
“Door Nederland te verlaten en niet aanwezig te zijn op de zitting van 21 februari 2017 heeft de opgeëiste persoon de schorsingsvoorwaarden niet nageleefd.
Nu de grondslag aan de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB is ontvallen, komt de rechtbank – hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van de officier van justitie –
a fortioriniet toe aan opheffing van de schorsing van het bevel tot gevangenhouding wegens niet-naleving van de schorsingsvoorwaarden.
De niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie brengt noodzakelijkerwijs de opheffing van het – geschorste – bevel tot gevangenhouding mee.
Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, kan art. 83 Sv – dat ingevolge art. 64 lid 2 OLW van overeenkomstige toepassing is –, alleen al om die reden niet leiden tot vervallenverklaring van de borgsom.
In een geval als het onderhavige dwingt artikel 85 Sv – dat ingevolge art. 64 lid 2 OLW eveneens van overeenkomstige toepassing is – tot teruggave van de borgsom. Deze bepaling luidt als volgt:
Indien het voortduren der zekerheid niet langer noodzakelijk is, beveelt de rechter, zoo noodig na verhoor van den verdachte en diens waarborg, ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie, of op het verzoek van den verdachte of diens waarborg, dat de gestorte geldswaarden aan dengene die de zekerheid heeft gesteld, zullen worden teruggegeven, of dat diens verbintenis zal worden opgeheven.
Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling volgt dat tot de gevallen waarin het voortduren van de ‘zekerheid’ niet langer noodzakelijk is het geval behoort waarin de voorlopige hechtenis wordt opgeheven (T&C Sv, tiende druk, art. 85 Sv, aant. 2).
Bovendien bepaalt ook – het in artikel 64, tweede lid, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde – artikel 86, derde lid, Sv dat de rechter de teruggave van de borgsom beveelt in geval van opheffing van de voorlopige hechtenis.
Aangezien het – geschorste – bevel tot gevangenhouding moet worden opgeheven, is de rechtbank verplicht te bevelen dat de borgsom wordt teruggegeven aan de opgeëiste persoon.”
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank ook in deze zaak bepalen dat de borgsom aan de opgeeiste persoon wordt teruggegeven.

6.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie
NIET-ONTVANKELIJKin de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB van 5 mei 2017.
BEVEELTde
TERUGGAVEvan de borgsom aan de opgeëiste persoon.
HEFT OPhet geschorste bevel tot overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs C. Klomp en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J.C. Kluessien, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 december 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.