ECLI:NL:RBAMS:2016:9987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
13/654102-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het bewerken en aanwezig hebben van heroïne met twee medeverdachten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met twee medeverdachten betrokken was bij het bewerken en aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk bewerken van heroïne en het aanwezig hebben van ongeveer 11,6 kilogram heroïne op 12 juni 2016 in Amsterdam. Tijdens de zitting op 21 september 2016 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en de verdediging van de verdachte, mr. R.P.G. van der Weide, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte, ondanks zijn verweer dat hij niet op de hoogte was van de aard van het materiaal waarmee hij werkte, wel degelijk wist dat hij met heroïne bezig was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het derde ten laste gelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van een wapen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij dit wapen daadwerkelijk in zijn bezit had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden voor het bewerken en aanwezig hebben van heroïne, waarbij rekening is gehouden met zijn ondergeschikte rol in het geheel. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654102-16 (Promis)
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.P.G. van der Weide naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Primair
hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Subsidiair
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest, door met een hamer voornoemde heroïne te breken en/of stuk te slaan en/of fijn te stampen;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 11,6 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, te weten een automatisch machinepistool, kaliber 9mm x 19, en/of munitie van categorie III, te weten 15 patronen van het merk CBC, kaliber 9mm x 19, voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen wat onder 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat verdachte in de woning aanwezig was onvoldoende is om aan te nemen dat hij het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij baseert zich daarbij op het volgende. Naar aanleiding van een mededeling uit een afschermproces-verbaal wordt een observatie van de woning aan de [adres 2] te Amsterdam gestart, waarbij wordt waargenomen dat verdachte [verdachte] en de twee medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk de woning verlaten. Er wordt gezien dat [medeverdachte 2] zijn kleding afklopt en dat er stof van zijn kleding afkomt. Verdachte gooit een vuilniszak in een container en [medeverdachte 1] legt een Albert Heijn tas in de achterbak van zijn Mercedes. Bij de daaropvolgende doorzoeking van de woning wordt in de woning onder andere 11,6 kilogram heroïne en een machinepistool in de kast aangetroffen. In de vuilniszak uit de container worden heroïne resten aangetroffen en in de Albert Heijn tas uit de Mercedes versnijdingsmiddelen. Op de inbeslaggenomen kledingstukken van alle drie de verdachten zijn ook heroïne evenals versnijdingsmiddelen aangetroffen. Verdachte bekent dat hij met een hamer op brokken heroïne heeft geslagen en verklaart dat medeverdachte [medeverdachte 2] de fijngeslagen heroïne door een zeef haalde. Verdachte heeft de heroïne dus bewerkt. Uit het voorgaande blijkt dat zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden. Eveneens blijkt uit het voorgaande dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en dat dus sprake is van medeplegen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken. Hij betwist dat verdachte wist of had moeten weten dat hij heroïne heeft bewerkt. Verdachte is een naïeve volgzame man met een beperkte intelligentie. Op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft hij geslagen op, naar zijn idee, een stuk steen. Achteraf hoort hij van [medeverdachte 2] dat het om heroïne ging. Toen hij daarvan op de hoogte raakte heeft hij zich gedistantieerd en is hij naar beneden gelopen. Daarnaast kon hij ook niet zien dat het om heroïne ging omdat de brokken verpakt waren. Kortom, op het moment dat verdachte op de brokken sloeg had hij geen wetenschap dat het heroïne betrof. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte slechts een klein aandeel in het geheel had, hij kan dan ook niet als medepleger worden gezien.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank bewezen acht dat verdachte het opzet had op het onder 1 en 2 ten laste gelegde, om de behandeling van de zaak aan te houden voor het opmaken van een psychologische rapportage, nu hij sterk het vermoeden heeft dat verdachte zwakbegaafd is, hetgeen volgens de raadsman bij de beoordeling van de rechtbank moet worden meegenomen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Het oordeel over het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Door de verdediging is betwist dat verdachte wist of had moeten weten dat het om heroïne ging. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen (pagina ZD05 005 e.v.) blijkt dat verbalisanten op de trap richting de tweede woonlaag al een sterke chemische geur roken. Deze geur werd in de slaapkamer dusdanig sterk, dat de neus en ogen van verbalisant gingen branden en hij last kreeg van een prikkel in zijn keel. Verder is aan verdachte gevraagd om brokken stuk te slaan en heeft hij gezien dat de stukgeslagen brokken door medeverdachte [medeverdachte 2] door een zeef werden gehaald. Hij heeft, blijkens zijn eigen verklaring, ook de lakens met de heroïne op de grond gezien in een van de slaapkamers. In het licht van die omstandigheden is de verklaring van verdachte, dat hem pas aan het eind van de werkzaamheden werd verteld dat het heroïne betrof waarna hij zich zou hebben gedistantieerd, dermate ongeloofwaardig dat daaraan geen waarde zal worden gehecht. Dit is niet anders indien met de raadsman wordt aangenomen dat verdachte zwakbegaafd is. Naar het oordeel van de rechtbank wist verdachte, gelet op deze omstandigheden, dat het om verdovende middelen ging. Het bewerken van heroïne kan dan ook bewezen worden. De rechtbank overweegt dat voor het voorhanden hebben van verdovende middelen enkel is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van verdovende middelen en dat de middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan deze vereisten is voldaan. Nu verdachte gedurende langere tijd, op zijn minst anderhalf uur maar waarschijnlijk langer, zoals verdachte aanvankelijk heeft verklaard, bezig was met het bewerken van de heroïne, heeft hij de heroïne ook aanwezig gehad en had hij daar de beschikkingsmacht over. Het verweer wordt verworpen.
Medeplegen
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van een dusdanig samenwerkingsverband dat gesproken kan worden van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , ten aanzien van zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde. Dit blijkt niet alleen uit hetgeen reeds hiervoor is benoemd, maar ook uit de volgende omstandigheden. In de woning aan de [adres 2] te Amsterdam is een aantal goederen aangetroffen die kennelijk bedoeld en gebruikt waren voor het bewerken en/of verwerken van verdovende middelen. Het betreft een mixer, zeven, scharen, mondkappen, alle met poederresten waarvan is vastgesteld dat zij heroïne bevatten. Daarnaast blijkt uit de observatie van de woning dat verdachte gezamenlijk met de twee medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning heeft verlaten, waarna verdachte een vuilniszak in de container heeft gegooid waarin niet alleen heroïne resten worden aangetroffen, maar ook worden aangetroffen de vingerafdrukken van verdachte op zakken in die vuilniszak en ook de vingerafdrukken van [medeverdachte 2] . Verder legt [medeverdachte 1] een Albert Heijn tas in de achterbak van zijn Mercedes in welke zak een aanzienlijke hoeveelheid versnijdingsmiddelen wordt aangetroffen. Tevens heeft verdachte bekend dat hij de brokken heeft stukgeslagen en dat [medeverdachte 2] diegene is die de fijngeslagen brokken door een zeef haalde. Tot slot zijn heroïnesporen en sporen van versnijdingsmiddelen op de kleding van alle drie de verdachten aangetoond. Hieruit leidt de rechtbank af dat alle drie de verdachten in aanraking zijn geweest met de genoemde stoffen.
Beslissing op het voorwaardelijk verzoek
Met betrekking tot het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek overweegt de rechtbank als volgt. Er zijn geen aanknopingspunten gevonden voor de mogelijkheid dat verdachte in overwegende mate als gevolg van een (psychische) stoornis heeft gehandeld. Verder heeft de raadsman al de gelegenheid gehad om een dergelijk verzoek in een eerder stadium in te dienen, bijvoorbeeld bij de rechter-commissaris. Dat heeft de raadsman echter nagelaten, tot aan het eind van de behandeling ter zitting. De rechtbank ziet geen noodzaak tot een dergelijk nader onderzoek en wijst het verzoek van de raadsman af.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I van dit vonnis opgenomen vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 12 juni 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 12 juni 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,6 kilogram van een materiaal bevattende heroïne.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de door de officier van justitie geëiste straf aanzienlijk te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van grote hoeveelheid heroïne, te weten 11,6 kilogram heroïne. Daarnaast heeft verdachte met zijn medeplegers, in de woning waar medeverdachte [medeverdachte 2] de beschikking over had, deelgenomen aan het bewerken van een grote hoeveelheid heroïne. Harddrugs, waaronder heroïne, bevatten voor de gebruikers daarvan schadelijke stoffen en de handel daarin vormt een ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Daar komt bij dat heroïne een sterk verslavende harddrug is, dat – naar algemeen bekend is – in het leven van gebruikers en hun naasten een spoor van ellende en vernietiging trekt. Tevens is het bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de met verslaving gepaard gaande criminaliteit. Deelname aan activiteiten rond de handel in heroïne dient derhalve streng te worden aangepakt.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de kennelijk ondergeschikte rol die verdachte heeft gespeeld bij het bewerken van de heroïne. De rechtbank gaat er van uit dat hij door de medeverdachten is ingeschakeld om het zwaardere werk te doen, te weten het stuk slaan van de brokken heroïne. Verder blijkt uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2016 dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Gelet op deze omstandigheden bestaat er aanleiding om bij de strafoplegging af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2016.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
.