In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met twee medeverdachten betrokken was bij het bewerken en aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk bewerken van heroïne en het aanwezig hebben van ongeveer 11,6 kilogram heroïne op 12 juni 2016 in Amsterdam. Tijdens de zitting op 21 september 2016 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en de verdediging van de verdachte, mr. R.P.G. van der Weide, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte, ondanks zijn verweer dat hij niet op de hoogte was van de aard van het materiaal waarmee hij werkte, wel degelijk wist dat hij met heroïne bezig was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het derde ten laste gelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van een wapen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij dit wapen daadwerkelijk in zijn bezit had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden voor het bewerken en aanwezig hebben van heroïne, waarbij rekening is gehouden met zijn ondergeschikte rol in het geheel. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.