Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Door de verdediging is betwist dat verdachte wetenschap had van het bewerken/verwerken dan wel de aanwezigheid van de heroïne in de woning. De rechtbank heeft het in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bewezen geacht dat zij zich op de bovenverdieping van de woning hebben beziggehouden met het bewerken van blokken heroïne. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat zij daar enkele uren mee bezig zijn geweest. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte uren beneden alleen in de woonkamer heeft gezeten en in zijn eentje koffie heeft gedronken, terwijl de beide medeverdachten ten minste anderhalf uur op de bovenverdieping bezig waren met het bewerken en/of verwerken van de heroïne. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte zich op enig moment bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gevoegd, zodat hij zich bewust is geweest van de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning. De rechtbank acht bewezen dat verdachte niet alleen wetenschap had van hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld, maar dat hij ook actief heeft bijgedragen aan het bewerken/verwerken van de heroïne. Dit leidt de rechtbank in de eerste plaats af uit de omstandigheid dat in de Albert Heijn tas die verdachte in zijn auto heeft gezet een aanzienlijke hoeveelheid (bijna twee kilogram) versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen alsmede uit de omstandigheid dat op zijn kleren sporen van zowel heroïne als versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen. Dit wijst op de betrokkenheid van verdachte bij het bewerken/verwerken.
De verklaring van verdachte over de Albert Heijn tas – inhoudende dat hij dacht dat het vuilnis was en dat hij de tas per ongeluk in zijn auto heeft gezet – acht de rechtbank niet aannemelijk, nu hij ook met [medeverdachte 2] naar de container mee had kunnen lopen om het ‘vuilnis’ weg te gooien.
Voor wat betreft de sporen van heroïne op de kleding van verdachte, is door de verdediging bepleit dat de heroïnesporen door de omhelzing of het afkloppen van de kleding door de medeverdachte kunnen zijn overgedragen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de sporen op een dergelijke wijze zijn overgedragen, nu een korte omhelzing daarvoor niet voldoende pleegt te zijn. Bovendien zijn de heroïne sporen aangetroffen op de broek van de verdachte en dat maakt overdracht via een omhelzing evenmin aannemelijk. Verder zijn op die broek niet alleen heroïnesporen aangetroffen, maar ook coffeïne, paracetamol en diverse aan heroïne gerelateerde verbindingen. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat een dergelijke combinatie van stoffen gedurende het kortstondige contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] is overgedragen. Er is derhalve geen andere redelijke verklaring voor de aanwezigheid van deze sporen op de kleding van verdachte, dan dat hij bij de bewerking van de heroïne op de bovenverdieping betrokken is geweest. Voorts is de rechtbank er ambtshalve mee bekend dat een kortdurende aanraking niet tot een overdacht kan leiden van een dergelijke combinatie van stoffen.
De rechtbank overweegt daarbij dat in de auto van verdachte ook een revolver is aangetroffen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in zaken bij verdachten bij wie zo’n grote hoeveelheid verdovende middelen wordt aangetroffen, veelal ook vuurwapens worden aangetroffen, ter bescherming van de voorraad aan verdovende middelen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, de revolver in de auto had liggen wegens een eerwraakkwestie. Niet alleen zou dit iets zijn dat te maken heeft met de overgrootvader van verdachte, op grond waarvan de vraag rijst of deze nog actueel is, maar zijn dochter, [naam dochter] , heeft verklaard dat eerwraak niet in de familie voorkomt. De rechtbank acht het aannemelijk dat het wapen hier diende ter bescherming van de drugsactiviteiten van verdachte.
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat verdachte bezig was met het bewerken en/of verwerken van heroïne. Nu verdachte bezig was met het bewerken van de heroïne, heeft hij de heroïne ook aanwezig gehad en had hij daar de beschikkingsmacht over. De verweren van de raadsman worden verworpen.
Medeplegen
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van een dusdanig samenwerkingsverband dat gesproken kan worden van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , ten aanzien van zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde. Dit blijkt niet alleen uit hetgeen reeds hiervoor is benoemd, maar ook uit de volgende omstandigheden. In de woning aan de [adres] is een aantal zaken aangetroffen die kennelijk bedoeld en gebruikt waren voor het bewerken en/of verwerken van verdovende middelen. Het betreft een mixer, zeven, scharen, mondkappen, alle met poederresten waarvan is vastgesteld dat zij heroïne bevatten. Daarnaast blijkt uit de observatie van de woning dat verdachte gezamenlijk met de twee medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de woning heeft verlaten, waarna [medeverdachte 2] een vuilniszak in de container heeft geworpen en de vingerafdrukken van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op zakken in die vuilniszak zijn aangetroffen. Tevens heeft [medeverdachte 2] bekend dat hij de brokken heroïne heeft stukgeslagen. Tot slot zijn heroïnesporen en sporen van versnijdingsmiddelen op de kleding van alle drie de verdachten aangetoond. Hieruit leidt de rechtbank af dat alle drie de verdachten in aanraking zijn geweest met de genoemde stoffen.
Beslissing op het voorwaardelijk verzoek
Met betrekking tot het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 4.3.2 heeft aangevoerd. Daarenboven geldt het volgende. In het NFI rapport staat vermeld dat het onderzoeksmateriaal niet geschikt is voor vergelijkend onderzoek. Voorts kan het NFI alleen onderzoeken wat er op de kleding aanwezig is, maar kan het NFI op geen enkele manier vaststellen op welke wijze die stoffen op de kleding terecht zijn gekomen. De rechtbank ziet derhalve geen noodzaak tot een dergelijk nader onderzoek en wijst het verzoek van de raadsman af.