ECLI:NL:RBAMS:2016:9986

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
13/654100-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor het aanwezig hebben en bewerken van heroïne en het voorhanden hebben van een revolver

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan tegen een verdachte die samen met twee medeverdachten betrokken was bij de handel in heroïne. De verdachte werd beschuldigd van het aanwezig hebben van 11,6 kilogram heroïne en het bewerken daarvan, evenals het voorhanden hebben van een geladen revolver met munitie. Tijdens de zitting op 21 september 2016 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en de verdediging van de verdachte, mr. E.M.J. Thomas, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 juni 2016 in Amsterdam samen met anderen opzettelijk heroïne heeft bewerkt en aanwezig heeft gehad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen wetenschap had van de heroïne, maar ook actief betrokken was bij het bewerken ervan. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet betrokken was bij de heroïne en dat de sporen op zijn kleding niet bewijs van betrokkenheid konden zijn. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het voorhanden hebben van een machinepistool, maar achtte de andere tenlasteleggingen bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, mede vanwege zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654100-16 (Promis)
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.M.J. Thomas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Primair
hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/ of verwerkt en/of vervaardigd en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest, door een hoeveelheid heroïne uit een woning gelegen aan de [adres] te vervoeren en/of heroïne mee te nemen uit die woning in een plastic Albert Heijn tas en/of vervolgens deze tas in zijn, verdachtes, auto, in elk geval in een auto van het merk Mercedes, [kenteken] te plaatsen;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 11,6 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, te weten een automatisch machinepistool, kaliber 9mm x 19, en/of munitie van categorie III, te weten 15 patronen van het merk CBC, kaliber 9mm x 19, voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een revolver van het merk Smith & Wesson, kaliber .357 Magnum, en/of munitie van categorie III, te weten 6 patronen van het merk Sellier & Bottel, kaliber .38 Special en/of 24 patronen van het merk Sellier & Bellot en Winchester, kaliber .38 Special, voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij baseert zich daarbij op het volgende. Naar aanleiding van een mededeling uit een afschermproces-verbaal wordt een observatie van de woning aan de [adres] gestart, waarbij wordt waargenomen dat verdachte en de twee medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezamenlijk de woning verlaten. Er wordt gezien dat [medeverdachte 1] zijn kleding afklopt en dat er stof van zijn kleding afkomt. [medeverdachte 2] gooit een vuilniszak in een container en verdachte legt een Albert Heijn tas in de achterbak van zijn Mercedes. Bij de daaropvolgende doorzoeking van de woning wordt in de woning onder andere 11,6 kilogram heroïne en een machinepistool in de kast aangetroffen. In de vuilniszak uit de container worden heroïne resten aangetroffen en in de Albert Heijn tas uit de Mercedes versnijdingsmiddelen. Op de inbeslaggenomen kledingstukken van alle drie de verdachten zijn ook heroïne evenals versnijdingsmiddelen aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 2] bekent dat hij met een hamer op brokken heroïne heeft geslagen en verklaart dat medeverdachte [medeverdachte 1] de fijngeslagen heroïne door een zeef heeft gehaald. Verdachte heeft verklaard dat hij slechts in de woonkamer is geweest en niks afwist van wat zich boven afspeelde. Zijn verklaring acht zij onaannemelijk, mede omdat hij uren in de woning heeft verbleven. Uit het voorgaande blijkt dat zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden. Eveneens blijkt uit het voorgaande dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en dat dus sprake is van medeplegen.
Verdachte dient van het onder 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, nu het machinepistool niet aan hem kan worden toegeschreven. De enkele aanwezigheid van verdachte in de woning is daarvoor onvoldoende.
Verdachte heeft bekend dat hij in het bezit was van de revolver. Het onder 4 ten laste gelegde kan daarmee worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, onder verwijzing naar zijn pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken. Hij voert daartoe aan dat uit het dossier geen enkele betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden vastgesteld. Verdachte is wel in de woning geweest, maar hij heeft ontkend dat hij op de bovenverdieping is geweest. Mocht wel worden aangenomen dat verdachte op de bovenverdieping van de voornoemde woning is geweest, dan maakt dit volgens de verdediging niet dat verdachte daar ook daadwerkelijk heroïne heeft bewerkt en/of verwerkt of hiervan wetenschap moet hebben gehad. De heroïnesporen die op zijn kleding zijn aangetroffen kunnen worden verklaard doordat medeverdachte [medeverdachte 1] zijn kleding heeft afgeklopt en verdachte heeft omhelsd. De verdediging stelt voorts dat evenmin kan worden geconcludeerd dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van drugs. Het feit dat hij een tas met versnijdingsmiddelen in zijn auto heeft gezet maakt dit niet anders, nu niet blijkt dat hij wist dat er versnijdingsmiddelen in de tas zaten. Tevens is de chemische geur, waar door verbalisanten over is gesproken, niet in de woonkamer geroken. Voorts zijn geen dactyloscopische en/of DNA-sporen van hem aangetroffen op de goederen die iets met het bewerken/verwerken van de heroïne te maken hebben. Daarnaast vloeit uit zijn verklaring bij de reclassering voort dat hij zich heeft gedistantieerd op het moment dat het vermoeden bestond dat er druggerelateerde feiten plaatsvonden. Tot slot blijkt niet van een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht, zodat ook van medeplegen geen sprake kan zijn.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde bestaat geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat verdachte wist of had moeten weten van het vuurwapen in de kast.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde.
Voorwaardelijk verzoek
Indien de rechtbank de aangetroffen heroïnesporen op de kleding voor het bewijs gebruikt, verzoekt de raadsman om nader onderzoek te laten doen door het NFI. Het nader onderzoek moet zich volgens de raadsman richten op de vraag wat de concentratie van sporen is en of het aannemelijk is dat de sporen op verdachte ’s kleding terecht zijn gekomen door het afkloppen en/of de omhelzing van de medeverdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen wat onder 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat verdachte in de woning aanwezig was, onvoldoende is om aan te nemen dat hij het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
4.3.2
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Door de verdediging is betwist dat verdachte wetenschap had van het bewerken/verwerken dan wel de aanwezigheid van de heroïne in de woning. De rechtbank heeft het in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bewezen geacht dat zij zich op de bovenverdieping van de woning hebben beziggehouden met het bewerken van blokken heroïne. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat zij daar enkele uren mee bezig zijn geweest. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte uren beneden alleen in de woonkamer heeft gezeten en in zijn eentje koffie heeft gedronken, terwijl de beide medeverdachten ten minste anderhalf uur op de bovenverdieping bezig waren met het bewerken en/of verwerken van de heroïne. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte zich op enig moment bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gevoegd, zodat hij zich bewust is geweest van de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning. De rechtbank acht bewezen dat verdachte niet alleen wetenschap had van hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld, maar dat hij ook actief heeft bijgedragen aan het bewerken/verwerken van de heroïne. Dit leidt de rechtbank in de eerste plaats af uit de omstandigheid dat in de Albert Heijn tas die verdachte in zijn auto heeft gezet een aanzienlijke hoeveelheid (bijna twee kilogram) versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen alsmede uit de omstandigheid dat op zijn kleren sporen van zowel heroïne als versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen. Dit wijst op de betrokkenheid van verdachte bij het bewerken/verwerken.
De verklaring van verdachte over de Albert Heijn tas – inhoudende dat hij dacht dat het vuilnis was en dat hij de tas per ongeluk in zijn auto heeft gezet – acht de rechtbank niet aannemelijk, nu hij ook met [medeverdachte 2] naar de container mee had kunnen lopen om het ‘vuilnis’ weg te gooien.
Voor wat betreft de sporen van heroïne op de kleding van verdachte, is door de verdediging bepleit dat de heroïnesporen door de omhelzing of het afkloppen van de kleding door de medeverdachte kunnen zijn overgedragen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de sporen op een dergelijke wijze zijn overgedragen, nu een korte omhelzing daarvoor niet voldoende pleegt te zijn. Bovendien zijn de heroïne sporen aangetroffen op de broek van de verdachte en dat maakt overdracht via een omhelzing evenmin aannemelijk. Verder zijn op die broek niet alleen heroïnesporen aangetroffen, maar ook coffeïne, paracetamol en diverse aan heroïne gerelateerde verbindingen. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat een dergelijke combinatie van stoffen gedurende het kortstondige contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] is overgedragen. Er is derhalve geen andere redelijke verklaring voor de aanwezigheid van deze sporen op de kleding van verdachte, dan dat hij bij de bewerking van de heroïne op de bovenverdieping betrokken is geweest. Voorts is de rechtbank er ambtshalve mee bekend dat een kortdurende aanraking niet tot een overdacht kan leiden van een dergelijke combinatie van stoffen.
De rechtbank overweegt daarbij dat in de auto van verdachte ook een revolver is aangetroffen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in zaken bij verdachten bij wie zo’n grote hoeveelheid verdovende middelen wordt aangetroffen, veelal ook vuurwapens worden aangetroffen, ter bescherming van de voorraad aan verdovende middelen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, de revolver in de auto had liggen wegens een eerwraakkwestie. Niet alleen zou dit iets zijn dat te maken heeft met de overgrootvader van verdachte, op grond waarvan de vraag rijst of deze nog actueel is, maar zijn dochter, [naam dochter] , heeft verklaard dat eerwraak niet in de familie voorkomt. De rechtbank acht het aannemelijk dat het wapen hier diende ter bescherming van de drugsactiviteiten van verdachte.
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat verdachte bezig was met het bewerken en/of verwerken van heroïne. Nu verdachte bezig was met het bewerken van de heroïne, heeft hij de heroïne ook aanwezig gehad en had hij daar de beschikkingsmacht over. De verweren van de raadsman worden verworpen.
Medeplegen
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van een dusdanig samenwerkingsverband dat gesproken kan worden van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , ten aanzien van zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde. Dit blijkt niet alleen uit hetgeen reeds hiervoor is benoemd, maar ook uit de volgende omstandigheden. In de woning aan de [adres] is een aantal zaken aangetroffen die kennelijk bedoeld en gebruikt waren voor het bewerken en/of verwerken van verdovende middelen. Het betreft een mixer, zeven, scharen, mondkappen, alle met poederresten waarvan is vastgesteld dat zij heroïne bevatten. Daarnaast blijkt uit de observatie van de woning dat verdachte gezamenlijk met de twee medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de woning heeft verlaten, waarna [medeverdachte 2] een vuilniszak in de container heeft geworpen en de vingerafdrukken van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op zakken in die vuilniszak zijn aangetroffen. Tevens heeft [medeverdachte 2] bekend dat hij de brokken heroïne heeft stukgeslagen. Tot slot zijn heroïnesporen en sporen van versnijdingsmiddelen op de kleding van alle drie de verdachten aangetoond. Hieruit leidt de rechtbank af dat alle drie de verdachten in aanraking zijn geweest met de genoemde stoffen.
Beslissing op het voorwaardelijk verzoek
Met betrekking tot het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 4.3.2 heeft aangevoerd. Daarenboven geldt het volgende. In het NFI rapport staat vermeld dat het onderzoeksmateriaal niet geschikt is voor vergelijkend onderzoek. Voorts kan het NFI alleen onderzoeken wat er op de kleding aanwezig is, maar kan het NFI op geen enkele manier vaststellen op welke wijze die stoffen op de kleding terecht zijn gekomen. De rechtbank ziet derhalve geen noodzaak tot een dergelijk nader onderzoek en wijst het verzoek van de raadsman af.
4.3.3
Het oordeel over het onder 4 ten laste gelegde
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, kan het onder 4 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I van dit vonnis opgenomen vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 12 juni 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 12 juni 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,6 kilogram van een materiaal bevattende heroïne.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 12 juni 2016 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een revolver van het merk Smith & Wesson, kaliber .357 Magnum, en munitie van categorie III, te weten 6 patronen van het merk Sellier & Bottel, kaliber .38 Special en 24 patronen van het merk Sellier & Bellot en Winchester, kaliber .38 Special, voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de door de officier van justitie geëiste straf aanzienlijk te matigen.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van grote hoeveelheid heroïne, te weten 11,6 kilogram heroïne. Daarnaast heeft verdachte met zijn medeplegers, in de woning waar medeverdachte [medeverdachte 1] de beschikking over had, deelgenomen aan het bewerken en/of verwerken van een grote hoeveelheid heroïne. Harddrugs, waaronder heroïne, bevatten voor de gebruikers daarvan schadelijke stoffen en de handel daarin vormt een ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Daar komt bij dat heroïne een sterk verslavende harddrug is, dat – naar algemeen bekend is – in het leven van gebruikers en hun naasten een spoor van ellende en vernietiging trekt. Tevens is het bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de met verslaving gepaard gaande criminaliteit. Deelname aan activiteiten rond de handel in heroïne dient derhalve streng te worden aangepakt. Verder was verdachte in het bezit van een geladen revolver met munitie, vermoedelijk ter bescherming van de voorraad aan verdovende middelen. Dat de revolver geladen was, schept in het bijzonder een gevaarzettende situatie. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt risico’s voor de veiligheid van personen met zich.
Blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2016, is de verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dit weegt de rechtbank als strafverzwarend mee.
De rechtbank zal verdachte, mede uit het oogpunt van generale preventie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Nummer Voorwerpen
1 1 STK Revolver
SMITH & WESSON
5203250
2 15 STK Munitie
5202983
3 1 ZAK Munitie
5203255
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot al deze voorwerpen het 4 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
en
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • Voorwerp 1, zijnde een Smith & Wesson revolver, vallende onder goednummer 5203250;
  • Voorwerp 2, zijnde 15 stuks munitie, vallende onder goednummer 5202983;
  • Voorwerp 3, zijnde 1 zak munitie, vallende onder goednummer 5203255.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2016.
[(...)]