ECLI:NL:RBAMS:2016:9985

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
13/654101-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het bereiden en aanwezig hebben van heroïne en het voorhanden hebben van een vuurwapen

Op 5 oktober 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met twee medeverdachten is beschuldigd van het aanwezig hebben van 11,6 kilogram heroïne en het bewerken daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 juni 2016 in Amsterdam, samen met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt een hoeveelheid heroïne, en dat hij ook opzettelijk deze heroïne aanwezig heeft gehad. Tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte zijn niet alleen de heroïne aangetroffen, maar ook een machinepistool en munitie. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten. De rechtbank heeft de verdediging verworpen die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor het bereiden van heroïne en dat de verdachte niet op de hoogte was van het wapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de feiten en de risico's voor de volksgezondheid en de veiligheid van personen in aanmerking genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654101-16 (Promis)
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. van ‘t Land naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, een hoeveelheid van (een) materia(a)len bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 11,6 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, te weten een automatisch machinepistool, kaliber 9mm x 19, en/of munitie van categorie III, te weten 15 patronen van het merk CBC, kaliber 9mm x 19, voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij baseert zich daarbij op het volgende. Naar aanleiding van een mededeling uit een afschermproces-verbaal wordt een observatie van de woning aan de [adres] te Amsterdam gestart, waarbij wordt waargenomen dat verdachte [naam verdachte] en de twee medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] gezamenlijk de woning verlaten. Er wordt gezien dat verdachte zijn kleding afklopt en dat er stof van zijn kleding afkomt. [naam medeverdachte 2] gooit een vuilniszak in een container en [naam medeverdachte 1] legt een Albert Heijn tas in de achterbak van zijn Mercedes. Bij de daaropvolgende doorzoeking van de woning wordt in de woning onder andere 11,6 kilogram heroïne en een machinepistool in de kast aangetroffen. In de vuilniszak uit de container worden heroïneresten aangetroffen en in de Albert Heijn tas uit de Mercedes versnijdingsmiddelen. Op de inbeslaggenomen kledingstukken van alle drie de verdachten zijn ook heroïne evenals versnijdingsmiddelen aangetroffen. Medeverdachte [naam medeverdachte 2] bekent dat hij met een hamer op brokken heroïne heeft geslagen en verklaart dat verdachte de fijngeslagen heroïne door een zeef heeft gehaald. Uit het voorgaande blijkt dat zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden. Eveneens blijkt uit het voorgaande dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en dat dus sprake is van medeplegen.
Voorts blijkt dat de woning het huis is van de schoonouders van verdachte, die langdurig in Turkije verbleven, en dat hij in het bezit was van de sleutels. Het is niet aannemelijk dat het machinepistool aan zijn schoonouders zou toebehoren. Het machinepistool kan dan ook aan hem worden toegeschreven en hij heeft deze dus voorhanden gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken. Hij voert daartoe aan dat in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig is voor het bereiden, bewerken, verwerken en/of vervaardigen van heroïne. De brokken heroïne lagen daar slechts, derhalve is geen sprake van het vervaardigen van heroïne. Medeverdachte [naam medeverdachte 2] zou met de hamer op de brokken hebben geslagen, maar het enkele slaan is onvoldoende om te kunnen spreken van bereiden, bewerken of verwerken. Het betreft hier nog steeds dezelfde substantie. Voorts blijkt niet dat er sporen zijn aangetroffen die wijzen op het mixen van de heroïne met versnijdingsmiddelen. Zelfs al zouden die sporen zijn aangetroffen, dan nog staat daarmee niet vast dat verdachte dit gedaan heeft. Kortom, uit het dossier blijkt niets voor de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het aanwezig hebben van heroïne.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde wapen wordt betwist dat verdachte hier wetenschap van had. Het machinepistool lag verstopt in een gangkast in een plastic tas. De raadsman gaat er van uit dat er geen match is met het DNA van verdachte, nu dit onderzoek niet is afgerond. De mogelijkheid dat iemand anders het wapen in de kast heeft verstopt, kan niet worden uitgesloten. Derhalve kan niet worden vast gesteld dat verdachte wist of moest weten dat het wapen in de woning aanwezig was en verdachte dient van dit feit dan ook te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat tijdens de doorzoeking op 12 juni 2016 van de woning op het adres [adres] te Amsterdam door verbalisanten op de bovenverdieping 11,6 kilogram heroïne en 4 kilogram coffeïne en paracetamol (waarvan bekend is dat deze als versnijdingsmiddelen worden gebruikt) is aangetroffen. Daarnaast is in de woning een aantal goederen aangetroffen die kennelijk bedoeld en gebruikt waren voor het bewerken en/of verwerken van verdovende middelen. Het betreft een mixer, zeven, scharen, mondkappen, alle met poederresten waarvan is vastgesteld dat zij heroïne bevatten. Voorts blijkt dat de woning niet werd bewoond. Zo was de woning netjes en opgeruimd, lag er geen gebruikt servies, de koelkast was leeg en het bed leek onbeslapen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de woning enkel en alleen werd gebruikt als een werkruimte voor verdovende middelen. Uit de verklaring van de echtgenote van verdachte, [naam] , blijkt dat de woning van haar ouders is, dat haar ouders in Turkije verblijven en dat verdachte al twee jaar de beschikking heeft gehad over de woning. Bij verdachte zijn ook de sleutels van de woning aangetroffen. Daarnaast zijn op de broek van verdachte bruine vlekken aangetroffen waarop heroïne, coffeïne, paracetamol en diverse aan heroïne gerelateerde verbindingen zijn aangetoond. Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat verdachte bezig was met het bewerken en verwerken van heroïne en dat hij de heroïne ook opzettelijk aanwezig heeft gehad. Met name gelet op de voornoemde aangetroffen bruine vlekken op zijn broek, blijkt dat verdachte actief bezig was met het bewerken/verwerken. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Medeplegen
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van een dusdanig samenwerkingsverband dat gesproken kan worden van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] , ten aanzien van zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde. Dit blijkt niet alleen uit hetgeen reeds hiervoor is benoemd, maar ook uit de volgende omstandigheden. Zo blijkt uit de observatie van de woning aan de [adres] te Amsterdam dat verdachte gezamenlijk met de twee medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] de woning heeft verlaten, waarna [naam medeverdachte 2] een vuilniszak in de container heeft gegooid, waarin niet alleen heroïne resten worden aangetroffen, maar ook worden aangetroffen de vingerafdrukken van verdachte en die van [naam medeverdachte 2] op zakken in die vuilniszak. Tevens heeft [naam medeverdachte 2] bekend dat hij de brokken heroïne heeft stukgeslagen. Voorts legt [naam medeverdachte 1] een Albert Heijn tas in de achterbak van zijn Mercedes waarin een aanzienlijke hoeveelheid versnijdingsmiddelen wordt aangetroffen. Tot slot zijn de heroïnesporen en sporen van versnijdingsmiddelen ook op de kleding van de twee medeverdachten aangetoond. Hieruit leidt de rechtbank af dat alle drie de verdachten in aanraking en actief bezig zijn geweest met de genoemde stoffen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte het vuurwapen en de patronen voorhanden heeft gehad. Het vuurwapen en de daarbij horende munitie bevonden zich in de woning die door verdachte werd gebruikt. Zoals reeds hiervoor is genoemd, heeft verdachte al twee jaar de beschikking over de woning. Hij heeft niet gesteld dat andere personen in de woning hebben verbleven of dat het wapen aan iemand anders zou toebehoren. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat zijn schoonouders het wapen in de kast hebben verstopt. Voorts neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat in soortgelijke zaken, bij verdachten bij wie zo’n grote hoeveelheid verdovende middelen wordt aangetroffen, veelal ook vuurwapens worden aangetroffen ter bescherming van de voorraad aan verdovende middelen. Kortom, nu verdachte al twee jaar de beschikking had over de woning en hij geen alternatieve verklaring heeft gegeven, kan het niet anders dan dat verdachte wist dat het vuurwapen in de woning lag en hij daarover de beschikking had en dus het vuurwapen en de bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Het verweer wordt verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I van dit vonnis opgenomen vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
op 12 juni 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
op 12 juni 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,6 kilogram van een materiaal bevattende heroïne;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
op 12 juni 2016 te Amsterdam, een wapen van categorie II, te weten een automatisch machinepistool, kaliber 9mm x 19, en munitie van categorie III, te weten 15 patronen van het merk CBC, kaliber 9mm x 19, voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
De inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de door de officier van justitie geëiste straf aanzienlijk te matigen en rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van grote hoeveelheid heroïne, te weten 11,6 kilogram heroïne, in een woning, bij hem in gebruik. Daarnaast heeft verdachte met zijn medeplegers deelgenomen aan het bewerken en/of verwerken van een grote hoeveelheid heroïne. Harddrugs, waaronder heroïne, bevatten voor de gebruikers daarvan schadelijke stoffen en de handel daarin vormt een ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Daar komt bij dat heroïne een sterk verslavende harddrug is, dat – naar algemeen bekend is – in het leven van gebruikers en hun naasten een spoor van ellende en vernietiging trekt. Tevens is het bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de met een verslaving gepaard gaande criminaliteit. Deelname aan activiteiten rond de handel in heroïne dient derhalve streng te worden aangepakt. Verder was verdachte in het bezit van een machinepistool met munitie. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt risico’s voor de veiligheid van personen met zich. Dat verdachte naast de grote hoeveelheid aan heroïne ook een machinepistool voorhanden had, vermoedelijk ter bescherming van de voorraad aan verdovende middelen, weegt de rechtbank als strafverzwarend mee.
Blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2016, is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
De rechtbank zal verdachte, mede uit het oogpunt van generale preventie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
en
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2016.
[..]
  • [..]
  • [..]
  • [..]
[..]
.
[..]
.