ECLI:NL:RBAMS:2016:9972

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
C/13/600303 / HA ZA 16-3
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Korsten - Krijnen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van reparateur en productaansprakelijkheid van dealer in verband met gebreken aan voertuig

In deze zaak, die door de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2016 is behandeld, stonden de aansprakelijkheid van een reparateur en productaansprakelijkheid van een dealer centraal. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.E. de Wijn, had schadevergoeding gevorderd van de gedaagde partijen, waaronder de besloten vennootschap [gedaagde 1] en Hyundai Motor Netherlands B.V. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde 1 tekort was geschoten in haar zorgplicht als opdrachtnemer. De rechtbank stelde vast dat er sprake was van terugkerende klachten aan de auto, die niet adequaat door de gedaagde 1 waren onderzocht, ondanks dat zij op de hoogte waren van het gebruik van de auto als taxi. Dit leidde tot ernstige schade aan de motor en turbo van het voertuig, waardoor de auto onbruikbaar werd. De rechtbank verwierp het beroep op verjaring van de gedaagde 1, omdat de eiser pas op 31 januari 2011 daadwerkelijk bekend was met de schade. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde 1 aansprakelijk was voor de schade die de eiser had geleden door de nalatigheid in de zorgplicht. In de gevoegde zaak tegen Hyundai werd de vordering afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen gebrekkig product was op het moment van aflevering. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eiser tegen gedaagde 1 werden toegewezen, terwijl de vorderingen tegen Hyundai werden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis in gevoegde zaken van 28 december 2016
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/600303 / HA ZA 16-3 van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.E. de Wijn te Rijsenhout,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.M.A. Wiersma te Amsterdam,
en in de gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer C/13/604115 / HA ZA 16-260 van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.E. de Wijn te Rijsenhout,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HYUNDAI MOTOR NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Sassenheim,
gedaagde,
advocaat mr. S.M.A. Wiersma te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 1] en Hyundai genoemd worden.

1.De procedure in de zaak 16-3

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juni 2016
  • de akte indienen nadere stukken van [gedaagde 1] , met producties 23 en 24
  • de akte van repliek, met producties 20 tot en met 24
  • de conclusie van dupliek
  • een extract uit de minuten berustende ter griffie van deze rechtbank van 12 oktober 2016, waarbij het verzoek van [eiser] om pleidooi is afgewezen en aan [eiser] is verzocht kleurenkopieën van productie 1 bij de conclusies van repliek
  • een brief van 15 oktober 2016 van mr. De Wijn, met als bijlage de hiervoor genoemde kleurenkopie van productie 20 bij conclusie van repliek.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De procedure in de zaak 16-260

2.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juni 2016
  • de akte indienen nadere stukken van , met producties 20 en 21
  • de akte van repliek, met producties 20 tot en met 24
  • de conclusie van dupliek
  • een extract uit de minuten berustende ter griffie van deze rechtbank van 12 oktober 2016, waarbij het verzoek van [eiser] om pleidooi is afgewezen en aan [eiser] is verzocht kleurenkopieën van productie 1 bij de conclusies van repliek
  • een brief van 15 oktober 2016 van mr. De Wijn, met als bijlage de hiervoor genoemde kleurenkopie van productie 20 bij conclusie van repliek.
2.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

3.De feiten in de zaken 16-3 en 16-260

3.1.
De rechtbank gaat uit van de feiten zoals vastgesteld in het tussenvonnis van 1 juni 2016 (hierna: het tussenvonnis) en voorts van het navolgende.
3.2.
[naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) heeft in opdracht van [eiser] een aanvullende technische expertise uitgevoerd. Het rapport van 20 mei 2016 luidt, voor zover hier relevant:
“(…)
-Technisch onderzoek-
(…)
-Turbo-
Van de aangeleverde onderdelen van de turbo stelden wij het volgende vast.
  • De toevoerleiding vanaf het motorblok naar de turbo is voor een groot gedeelte met kooldeeltjes vervuild.
  • De turboas is door smering/koelingsgebrek in ernstige mate beschadigd.
(…)
Gezien de schade aan de turboas moet een verstoring van de oliestroom richting turbo als oorzaak worden aangemerkt. De verstoring van de oliestroom richting turbo komt door de verkleinde (vervuilde) doorgang van de genoemde toevoerleiding.
In het instructie/onderhoudsbeurt wordt voor de turbo geen termijn van vervanging aangegeven. Dus kan worden gesteld dan wanneer de turbo is versleten en of defect is geraakt deze vervangen moet worden. (…)
-
Het waarom van de functie van een roetfilter-
Het roetfilter is een verplicht onderdeel van/voor een dieselvoertuig. De roetdeeltjes die vrijkomen tijdens het verbrandingsproces in de motor worden opgevangen in het roetfilter. Wanneer het roetfilter verzadigd geraakt doordat het maximale roetgehalte is bereikt treed er een regeneratieproces op. Tijdens het regeneratieproces wordt er extra diesel in de cilinders gespoten tijdens de naverbranding. Het voorstaande zorgt voor een stijging van verbrandingstemperatuur naar ca 500 à 700 graden. Bij een temperatuur van 500 à 700 graden zullen de verzamelde roetdeeltjes in het roetfilter volledig verbranden waardoor het roetfilter weer schoon is. (…)
-
Het regeneratieproces-
Om de 600 kilometer vindt er door een aansturing vanuit de regelcomputer een regeneratieproces plaats om het roetfilter te schonen. Tijdens de regeneratieproces worden de verzamelde roetdeeltjes verbrand. Doorgaans vindt een regeneratie plaats tijdens een ononderbroken rit, bijvoorbeeld op de snelweg.
-
Korte ritten-
Het probleem bij korte rijafstanden is zeer nadelig voor het regeneratieproces.
  • De motor komt bijna niet op bedrijfstemperatuur
  • De verbranding van de brandstof is niet optimaal
  • De uitstoot van de roetdeeltjes zal groter zijn
  • Het roetfilter zal sneller verzadigd geraken
  • In de uitlaat een te lage temperatuur om het regeneratieproces te kunnen opstarten
  • Het gevolg is het verstopt geraken van het roetfilter
  • Het motorvermogen zal afnemen
  • De motormanagement zal een foutmelding afgeven op het dashboard
  • Voertuig moet naar de garage voor een geforceerde regeneratie van het roetfilter , dit wordt door een externe computer aangestuurd.
  • Bij te laat ingrijpen, kan dit leiden tot een beschadiging van o.a. het roetfilter
  • Afname van de levensduur van het roetfilter
De kenmerken van een verstopt roetfilter is het met regelmaat branden van het storingslampje op het dashboard. De motor levert te weinig vermogen komt niet op toeren en of houd in. Het roetfilter van een dieselmotor heeft een hoge temperatuur nodig om te functioneren. Bij korte ritten , stadsverkeer of te weinig motorbelasting wordt het roetfilter niet warm genoeg om een juist regeneratieproces te laten plaats vinden. Stationair draaien van een motor en of afzetten van de motor, dit komt bij taxi’s regelmatig voor, is een groot nadeel voor het roetfilter. Het motormanagement van een voertuig stuurt een regeneratieproces aan indien een te hoge druk en lage temperatuur wordt gemeten. Echter het regeneratieproces wordt vaak onderbroken tijdens het afzetten van de motor met als gevolg een toename van de roetdeeltjes in het roetfilter.
-
Gevolg onvoldoende regeneratieproces-
• Defect aan de turbo
• Storingen EGR klep
• Verhoogd olieverbruik
• Verstopt roetfilter
• Verhoogd brandstofverbruik
• Ernstige vorm van rookontwikkeling in de uitlaat
• Defect geraken van het roetfilter
• Brandstofreuk in cabine
(…)
-
Samenvatting-
Het door [naam bedrijf 2] aan cliënt geleverde voertuig is voorzien van 2.2 dieselmotor. De dieselmotor is vanaf Fabriek voorzien van een zelfreinigend roetfilter met de daarbij behorende zaken zoals, EGR en de daarbij behorende software.
Het getoonde roetfilter is geopend en daarna dichtgelast, voornoemde actie werd door [naam bedrijf 3] uitgevoerd en gedaan om de inhoud van het roetfilter te verwijderen.
Of de software na het voorstaande werd aangepast is op dit moment niet vast te stellen.
Het is niet uit te sluiten dat bij verzuim om de software aan te passen het regeneratieproces constant in werking treed door onjuiste meldingen. Instroom van brandstof richting uitlaat is een gevolg.
-Overweging-
Op de datum van verkoop van het in aanhef omschreven voertuig heeft [naam bedrijf 2] verzuimd en nagelaten cliënt afdoende te informeren over de nadelen bij het gebruik als taxi. Tevens heeft [naam bedrijf 2] verzuimd om cliënt er op te wijzen dat de interval voor onderhoud eerder moet plaats vinden wanneer het voertuig als taxi wordt ingezet. (…)
Ten gevolge van het onvoldoende en of niet goed genereren van het roetfilter is de motor inwendig in ernstige mate vervuild geraakt. Ten gevolge van de voornoemde vervuiling(en) is de olietoevoerleiding naar de turbo grotendeels verstopt geraakt. Door deze verstopping kon er onvoldoende olie naar de turbo stromen met als gevolg een thermische overbelasting in de turbo, voornamelijk de turboas. Schade aan/in de turbo was het gevolg.
Overmatige olie-uitstroom, ontstaan na het defect in de turbo, dit in combinatie met het verstopte roetfilter, heeft geleid tot overmatige temperatuurstijging in de uitlaat. (…)”

4.De nadere beoordeling

in de zaak 16-3
verjaring
4.1.
[gedaagde 1] voert als meest verstrekkende verweer aan dat de vorderingen van [eiser] die strekken tot vergoeding van de vóór 7 augustus 2010 door hem geleden schade zijn verjaard op grond van artikel 3:310 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [eiser] was reeds in oktober 2008 dan wel in 2009 bekend met de gevolgschade respectievelijk de gezondheidsschade en de aansprakelijke persoon. Ten tijde van de aansprakelijkstelling op
7 augustus 2015 was de toepasselijke verjaringstermijn van vijf jaar derhalve verstreken.
4.2.
[eiser] betwist de gestelde verjaring en voert daartoe aan dat het eindresultaat van jarenlange reparaties, problemen en onderzoeken het incident op 31 januari 2011 is geweest, waarbij door oververhitting van de motor een gevaarlijke situatie ontstond. Hij was dan ook pas op 31 januari 2011 daadwerkelijk bekend met de schade, zodat de onderhavige dagvaarding binnen de volgens [eiser] toepasselijke verjaringstermijn van twintig jaar is uitgebracht.
4.3.
Van toepassing is artikel 3:310 lid 1 BW, dat bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad volstaat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet en begint de verjaringstermijn te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van deze schade in te stellen.
De rechtbank constateert dat er vóór 31 januari 2011 diverse gebreken aan de auto waren, dat er herhaaldelijk reparaties zijn verricht en dat [eiser] stelt al eerder gezondheidsklachten te hebben ondervonden. Aannemelijk is echter dat pas ten tijde van het verrichten van de noodreparatie aan de auto op 31 januari 2011 voor [eiser] duidelijk was hoe slecht de auto eraan toe was. De olie werd toen bijgevuld, maar liep er, met een flinke rookontwikkeling, meteen weer uit via de uitlaat en [eiser] moest de auto laten staan (zie het tussenvonnis onder 3.15).
Dit brengt mee dat [eiser] pas op 31 januari 2011 daadwerkelijk in staat was een rechtsvordering tot schadevergoeding in te stellen. Als relevante omstandigheid wordt verder meegenomen dat [gedaagde 1] betwist dat er (eerder) iets mis was met de auto, zodat niet van [eiser] verlangd kon worden dat hij eerder een rechtsvordering had ingesteld.
Het voorgaande betekent dat de verjaringstermijn is gaan lopen vanaf 1 februari 2011 (de dag volgende op 31 januari 2011). De onderhavige dagvaarding is uitgebracht op
21 december 2015, derhalve binnen de lopende verjaringstermijn van vijf jaar. Het beroep op verjaring wordt dan ook verworpen.
zorgplicht
4.4.
Ter beoordeling staat of [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting de zorgplicht van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (zie het tussenvonnis onder 5.1).
Vaststaat dat [eiser] , nadat zijn relatie met [naam bedrijf 2] niet meer werkbaar bleek, met [gedaagde 1] expliciet heeft afgesproken dat zij de klachten aan de auto zou verhelpen. Tussen [eiser] en [gedaagde 1] is dan ook sprake van een reparatieverbintenis.
Ingevolge artikel 6:74 BW dient [gedaagde 1] in geval van schending van die verbintenis de daardoor door [eiser] geleden schade te vergoeden, tenzij de tekortkoming [gedaagde 1] niet kan worden toegerekend.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt de zorgplicht in het kader van een reparatieverbintenis de verplichting in om te zoeken naar verdere oorzaken als na het verrichten van diverse reparaties de klachten niet zijn hersteld. [gedaagde 1] was bovendien bekend met het gebruik van de auto als taxi en zij is bijzonder technisch deskundig ter zake van dit type auto. In het onderhavige geval staat vast dat er sprake was van terugkerende klachten, zoals ook blijkt uit de feiten in het tussenvonnis. Dit terugkeerpatroon had aanleiding moeten zijn voor [gedaagde 1] om nader onderzoek te doen. Gesteld noch gebleken is dat zij dit heeft gedaan. Op grond van het voorgaande is dan ook de conclusie gerechtvaardigd dat [gedaagde 1] in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld.
4.6.
Vervolgens staat ter beoordeling of [eiser]
doorde schending van de zorgplicht schade heeft geleden in de zin van artikel 6:74 BW bestaande uit onder meer de huidige eindsituatie, te weten een onbruikbare auto. In dat kader stelt de rechtbank vast dat op enig moment voor 31 januari 2011 de auto definitief een gebrek had. Uit diverse rapporten blijkt dat er sprake was van onvolledige verbranding van de motor en daaruit blijkt ook dat dit eerder door [gedaagde 1] had moeten worden geconstateerd. Zo concludeert [naam bedrijf 1] , een door [eiser] ingeschakelde technische expert, in haar rapport dat ten gevolge van het onvoldoende en/of niet goed regenereren van het roetfilter de motor inwendig in ernstige mate vervuild is geraakt en dat ten gevolge van die vervuiling de olietoevoerleiding naar de turbo grotendeels verstopt is geraakt. Door deze verstopping kon er onvoldoende olie naar de turbo stromen met als gevolg een thermische overbelasting in de turbo, voornamelijk de turbo-as, als gevolg waarvan schade aan/in de turbo is ontstaan. Overmatige olie-uitstroom, ontstaan na het defect in de turbo, in combinatie met het verstopte roetfilter, hebben geleid tot overmatige temperatuurstijging in de uitlaat, aldus [naam bedrijf 1] .
Het rapport van [naam bedrijf 1] bevestigt in de kern de rode draad zoals door [naam bedrijf 4] , die in opdracht van [eiser] de tot dan verrichte onderzoeken heeft geanalyseerd in zijn rapport van 10 december 2014 (pagina 22 e.v.) vermeld: een niet juiste oliesmering, problemen met de turbine as en vervuiling. [naam bedrijf 4] heeft verder in voornoemd rapport vermeld dat in het uitlaatgashuis veel kool- en roetaanslag is aangetroffen, hetgeen volgens [naam bedrijf 4] betekent dat de motor geen juiste verbranding heeft waardoor de turbo en de motor erg snel vervuild zal raken alsmede dat er sprake is van weinig olie in de behuizing van de turbo. Volgens [naam bedrijf 4] is die onvoldoende verbranding ontstaan omdat de taxi hoofdzakelijk voor korte ritten in de stad wordt gebruikt en relatief weinig voor langere ritten waarbij over snelwegen wordt gereden. Volgens [naam bedrijf 4] had [gedaagde 1] in een eerder stadium tot dezelfde conclusie moeten komen dan wel nader onderzoek moeten doen, gelet op de meldingen van [eiser] over het branden of blijven branden van het motorstoringslampje en gelet op de technische geschooldheid van haar monteurs. Bij die analyse heeft [naam bedrijf 4] onder meer betrokken de onderzoeken van [naam bedrijf 5] ( [naam bedrijf 5] ) van 3 juni 2011, van [naam bedrijf 6] van 15 juli 2011 en van [naam bedrijf 7] , die in opdracht van [eiser] zijn uitgevoerd. De eindconclusie van [naam bedrijf 5] luidt dat het oliesysteem vervuild en verstopt is en dat de kool- en roetaanslag in het uitlaatgashuis erop wijzen dat de motor geen juiste verbranding heeft. Hierdoor raken de turbo en de motor erg snel vervuild. [naam bedrijf 5] adviseert om alvorens een andere turbo te monteren, de motor goed te reinigen en de verbranding van de motor goed te controleren op mankementen. [naam bedrijf 6] komt tot de eindconclusie dat er onvoldoende oliesmering is, mogelijk ontstaan door een vervuiling of verstopping in de olieaanvoerleiding van de turbo en dat als gevolg van het tekort aan smering en verkoeling de turbine as en de lagerdelen zijn ingesleten, sterk verkleurd zijn en het lagerhuis vol zit met kool. Verder heeft [naam bedrijf 7] blijkens haar rapport van 25 november 2013 na een metaalanalyse calcium, magnesium en zink in de turbo aangetroffen, hetgeen volgens [naam bedrijf 7] zou kunnen duiden op de aanwezigheid van smeerolie.
Voorts wordt door [naam bedrijf 8] , ingeschakeld door (de rechtsvoorganger van) Hyundai, in haar rapport het bestaan van een olielek in de motor bevestigd.
4.7.
Het had tegen deze achtergrond op de weg van [gedaagde 1] gelegen om te stellen en zo nodig te bewijzen, bijvoorbeeld door overlegging van een deskundigenbericht, dat indien er door haar duidelijke initiatieven waren ontplooid of deadlines waren gesteld aan [eiser] en eerder een (onafhankelijke) expert was ingeschakeld voor nader onderzoek, de schade ook was ontstaan. Dit heeft [gedaagde 1] echter nagelaten. Voor zover [gedaagde 1] in dit verband heeft verwezen naar het rapport van [naam bedrijf 8] , is dit onvoldoende. [naam bedrijf 8] heeft immers bevestigd dat de turbo reeds langere tijd motorolie lekt, terwijl [naam bedrijf 4] bovendien bezwaren heeft opgeworpen tegen de door [naam bedrijf 8] gevolgde onderzoeksmethode.
Bij gebreke van een voldoende (gemotiveerde) betwisting moet derhalve als vaststaand worden beschouwd dat [gedaagde 1] het hiervoor genoemde gebrek eerder had moeten constateren al dan niet door een grondiger onderzoek te initiëren, dat zij door dit niet te doen rechtens niet heeft gedaan wat nodig was om (verdere) schade te voorkomen, dat [eiser] met zo’n grondiger onderzoek had ingestemd en dat in dat geval de huidige eindsituatie, een onbruikbare auto, niet was bereikt.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde 1] toerekenbaar tekort is geschoten in het kader van haar zorgplicht als opdrachtnemer, waardoor [eiser] schade heeft geleden. [gedaagde 1] is derhalve ingevolge artikel 6:74 BW schadeplichtig jegens [eiser] , nu tussen partijen niet in geschil is dat nakoming blijvend onmogelijk is. Voor het aannemen van de tekortkoming is niet relevant of naast de fabrieksgarantie ook nog een verkoopgarantie geldt (zie het tussenvonnis onder 3.3 en 3.4).
4.9.
[gedaagde 1] heeft nog aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld van [eiser] , door herhaaldelijk te weigeren noodzakelijke reparaties door haar te laten uitvoeren.
Dit verweer gaat niet op, nu [gedaagde 1] het gebrek aan de auto zelf niet heeft onderkend. Onder die omstandigheden kan niet aan [eiser] worden verweten dat hij is doorgereden met de auto.
4.10.
Op grond van het voorgaande zullen de gevorderde verklaringen voor recht dat
[gedaagde 1] aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door een nalatige zorgplicht ten aanzien van de reparatie van de gebreken van de auto en dat [gedaagde 1] aansprakelijk is door na te laten vroegtijdig een schade-uitsluitend onderzoek te doen (zie het tussenvonnis onder 4.1.1 en 4.1.3) worden toegewezen. De gevorderde verklaringen voor recht die zien op de mede aansprakelijkheid van [gedaagde 1] naast die van Hyundai, zoals weergegeven in het tussenvonnis onder 4.1.2 en 4.1.4, zullen worden afgewezen, nu de aansprakelijkheid van Hyundai wordt afgewezen (zie hierna onder 4.15 e.v.).
schadestaat
4.11.
Ter comparitie heeft [eiser] verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. Voor toewijzing van die vordering is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Gelet op het hiervoor overwogene is aan die voorwaarde voldaan. De vordering zal op dit punt dan ook worden toegewezen. Ook de gevolgschade die [eiser] stelt te hebben geleden (de vordering in het tussenvonnis onder 4.1.4) en de gevorderde wettelijke rente (de vordering onder 4.1.5 van het tussenvonnis) lenen zich beter voor behandeling in de schadestaatprocedure. De uit te spreken veroordeling tot schadevergoeding ziet ook op deze vorderingen.
uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.12.
[gedaagde 1] heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad en daartoe gesteld dat er een reëel restitutierisico bestaat indien in hoger beroep anders zal worden beslist, omdat [eiser] zelf stelt dat hij in financiële problemen verkeert.
Subsidiair vordert [gedaagde 1] dat aan een uitvoerbaarverklaring bij voorraad op grond van artikel 233 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de voorwaarde wordt verbonden dat door [eiser] zekerheid wordt gesteld voor een door de rechtbank te bepalen bedrag.
4.13.
De rechtbank stelt vast dat bij de hierna uit te spreken veroordelingen het financiële element geen rol speelt, zodat van een restitutierisico geen sprake kan zijn. Nu [gedaagde 1] geen andere omstandigheden heeft aangevoerd, brengt het voorgaande mee dat tegenover het belang van [eiser] bij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad, welk belang volgens vaste rechtspraak wordt vermoed aanwezig te zijn, [gedaagde 1] onvoldoende belang heeft om geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad uit te spreken. De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal dan ook worden toegewezen. Op grond van het voorgaande bestaat evenmin aanleiding om aan de toe te wijzen uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde van zekerheidstelling te verbinden.
proceskosten
4.14.
[gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- exploot € 99,98
- griffierecht 288,00
- salaris advocaat
1.130,00(2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.517,98
De nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna onder de beslissing is vermeld. Omdat [eiser] geen veroordeling in de proceskosten heeft gevorderd, kan de beslissing in zoverre niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in de zaak 16-260
4.15.
[eiser] baseert zijn vorderingen tegen Hyundai op productaansprakelijkheid in de zin van de artikelen 6:185 e.v. BW. Daarnaast legt [eiser] , zo begrijpt de rechtbank uit het lichaam en het petitum van de dagvaarding, onrechtmatige daad aan zijn vorderingen ten grondslag. De rechtbank zal beide rechtsgrondslagen hierna bespreken.
productaansprakelijkheid
4.16.
Hyundai betwist dat er sprake is van een gebrekkig product in de zin van artikel
6:186 BW. Voor zover de auto wel als gebrekkig moet worden aangemerkt, bestond dit gebrek niet op het tijdstip dat de auto in het verkeer werd gebracht (artikel 6:185 aanhef en lid 1 sub b BW).
4.17.
Ingevolge artikel 6:185 aanhef en lid 1 sub b BW is de producent aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek aan het product, tenzij het gelet op de omstandigheden aannemelijk is dat het gebrek dat de schade heeft veroorzaakt niet bestond op het tijdstip waarop de producent het product in het verkeer heeft gebracht, dan wel dat dit gebrek later is ontstaan.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] niet onderbouwd heeft gesteld dat de auto gebrekkig was op het moment dat de auto in het verkeer werd gebracht. [eiser] stelt immers zelf dat de problemen met de auto, die op 7 maart 2008 aan hem werd geleverd, in oktober 2008 zijn begonnen. Verder stelt [eiser] in dit verband dat hij de rookontwikkeling in de auto in september 2009 voor het eerst heeft waargenomen en dat hij sindsdien daardoor gezondheidsklachten ervaart. Voor zover [eiser] stelt dat de gebreken gezien hun veelheid en in hun onderlinge samenhang beschouwd maken dat de auto reeds bij aflevering als gebrekkig moet worden beschouwd, is dit onvoldoende. Uit geen van de door hem overgelegde rapporten blijkt dat sprake is van een productfout.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met Hyundai van oordeel dat de uitzondering van artikel 6:185 aanhef en lid 1 sub b BW zich hier voordoet, zodat Hyundai niet aansprakelijk is. Dit brengt mee dat de op productaansprakelijkheid gegronde vordering zal worden afgewezen. Bij die uitslag kunnen de stellingen van partijen over verjaring buiten beschouwing blijven.
onrechtmatige daad
4.18.
[eiser] stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat Hyundai in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door de geldende normen ten aanzien van het bieden van deskundigheid en service, zoals door haar geadviseerd en gehanteerd, niet na te komen en door na te laten zorg te dragen voor vervangend vervoer.
4.19.
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van [eiser] lag om concreet te stellen en te onderbouwen welke zorgplicht Hyundai heeft geschonden. Dit heeft [eiser] echter nagelaten. Nu een algemene zorgplicht van Hyundai niet kan worden aangenomen, zal de op onrechtmatige daad gegronde vordering worden afgewezen.
4.20.
Voor zover [eiser] stelt dat Hyundai onrechtmatig heeft gehandeld door een defecte auto op de markt te brengen, geldt dat die stelling ziet op de productaansprakelijkheid van Hyundai, waarover hiervoor onder 4.17 reeds (afwijzend) is beslist.
4.21.
De conclusie op grond van het voorgaande is dat de vorderingen worden afgewezen.
4.22.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hyundai worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
1.130,00(2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.743,00
De nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna onder de beslissing is vermeld. Datzelfde geldt voor de door Hyundai gevorderde wettelijke rente over de proceskosten.
in het incident
4.23.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hyundai worden begroot op € 452,00
(1,0 punt x tarief € 452,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in de zaak 16-3
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door een nalatige zorgplicht ten aanzien van de reparatie van de gebreken van het voertuig Hyundai Sante Fe met kenteken [kentekennummer] ;
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] aansprakelijk is door na te laten vroegtijdig een schade-uitsluitend onderzoek te doen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.517,98,
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
wijst af de gevorderde verklaringen voor recht die zien op de mede aansprakelijkheid van [gedaagde 1] naast die van Hyundai, zoals weergegeven in het tussenvonnis onder 4.1.2 en 4.1.4,
in de zaak 16-260
5.8.
wijst de vorderingen af,
5.9.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Hyundai tot op heden begroot op € 1.743,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.10.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.11.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident
5.12.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Hyundai tot op heden begroot op € 452,00,
5.13.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Korsten - Krijnen, rechter, bijgestaan door mr. J.P. van der Stouwe, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2016.