ECLI:NL:RBAMS:2016:9880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
C/13/574555 / HA ZA 14-1027
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de authenticiteit van kunstwerken in een kunstcollectie en de gevolgen van non-conformiteit

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid All Art Initiatives B.V. (AAI) en Houdstermaatschappij, vertegenwoordigd door [gedaagde sub 2]. AAI heeft Houdstermaatschappij aangeklaagd wegens de levering van kunstwerken die naar alle waarschijnlijkheid vervalsingen zijn. De procedure begon met een dagvaarding op 6 maart 2015, gevolgd door verschillende conclusies en vonnissen, waaronder een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 27 mei 2015. AAI vordert onder andere ontbinding van de koop- en beheerovereenkomsten en schadevergoeding op basis van non-conformiteit, omdat de geleverde kunstwerken niet voldoen aan de verwachtingen die AAI op grond van de overeenkomst mocht hebben.

De rechtbank heeft vastgesteld dat AAI mocht verwachten dat de kunstwerken authentiek waren, gezien de verstrekte taxatierapporten. De rechtbank heeft echter ook opgemerkt dat AAI de bewijslast heeft om aan te tonen dat de kunstwerken niet authentiek zijn. De rechtbank heeft besloten dat er een deskundigenbericht nodig is om de authenticiteit van de kunstwerken vast te stellen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om deskundigen voor te stellen en vragen voor de deskundigen te formuleren. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de volgende zitting op 4 mei 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C13/588071 / HA ZA 15-526
Vonnis van 6 april 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALL ART INITIATIVES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H. De Coninck-Smolders te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. C.A. Schreuder te Utrecht.
Partijen zullen hierna AAI, Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 maart 2015 met producties;
  • een incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid;
  • een conclusie van antwoord in het incident;
  • het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 27 mei 2015 ter beoordeling van het incident;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het vonnis van 19 augustus 2015 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 3 december 2015 en de daarin genoemde stukken, waarbij voor “de akte overlegging producties 22 en 30 zijdens [gedaagden gezamenlijk] ” gelezen dient te worden “de akte overlegging producties 22 tot en met 30 zijdens [gedaagden gezamenlijk] ”;
  • een brief van mr. Schreuder van 18 december 2015, waarin zij reageert op het proces-verbaal;
  • een brief van mr. De Coninck-Smolders van 21 december 2015 waarin zij reageert op de brief van mr. Schreuder van 18 december 2015;
  • een akte overlegging producties van mr. Schreuder van 30 december 2015, en
  • een akte uitlating producties van mr. De Coninck-Smolders van 13 januari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
AAI houdt zich bezig met het organiseren van congressen en beurzen en met het ontwikkelen, exploiteren en tentoonstellen van kunst. Ook beheert AAI een kunstcollectie.
2.2.
AAI maakt onderdeel uit van de All Capital groep. Deze groep – waartoe ook behoren: All Capital N.V. (hierna: “AC”) en All Finance B.V. (hierna: “AF”) – beheert een deel van het privévermogen van de heer [naam 1] (hierna: “ [naam 1] ”).
2.3.
[gedaagde sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van Houdstermaatschappij. Houdstermaatschappij is enig aandeelhouder en bestuurder van Medcos Holding B.V. (hierna: “Medcos Holding”). Medcos Holding is enig aandeelhouder en bestuurder van Medcos B.V. (hierna: “Medcos”). De drie vennootschappen vormen samen de Medcos Groep.
2.4.
[gedaagde sub 2] heeft een kunstcollectie bestaande uit geërfde, aangekochte of anderszins verkregen kunstwerken. Ten behoeve van de verzekering is deze kunstcollectie in opdracht van [gedaagde sub 2] op 11 februari 1997 getaxeerd door [naam 2] en [naam 3] van [bedrijf 1] , en op 15 juni 2006, 8 september 2009 en 3 april 2012 door de heer [naam 4] (hierna: “ [naam 4] ”) van [bedrijf 2] (hierna: “ [bedrijf 2] ”) voor respectievelijk een bedrag van fl. 8.051.000, € 4.260.450, € 5.121.400 en € 4.092.850.
2.5.
In 2009 hebben AC en AF door middel van het sluiten van een aantal kredietovereenkomsten aan Medcos Holding krediet verleend voor een bedrag van € 3.478.000.
2.6.
Medio 2012 heeft Medcos Holding te maken gekregen met liquiditeitsproblemen, waardoor zij haar uit de kredietovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen niet meer kon nakomen. Om deze situatie op te lossen zijn [gedaagde sub 2] , namens Medcos Holding, en de heer [naam 5] (hierna: “ [naam 5] ”), namens AC, met elkaar in overleg getreden over een herfinanciering.
2.7.
In het kader van de herfinanciering is ook gesproken over de mogelijkheid om de kunstcollectie van [gedaagde sub 2] bij een nieuwe financiering te betrekken. Gelet hierop is de kunstcollectie opnieuw in opdracht van [gedaagde sub 2] getaxeerd door de heer [naam 6] (hierna: “ [naam 6] ”) van [bedrijf 3] . In zijn taxatierapport van 28 februari 2013 heeft [naam 6] de kunstcollectie gewaardeerd op € 3.759.100.
2.8.
Op 4 maart 2013 heeft [gedaagde sub 2] het taxatierapport van [naam 6] toegezonden aan [naam 5] .
2.9.
Op 20 augustus 2013 heeft [naam 6] zijn taxatierapport in aanwezigheid van onder meer [gedaagde sub 2] en [naam 5] toegelicht.
2.10.
Ook heeft [gedaagde sub 2] in overleg met [naam 6] ten behoeve van de verkoop van kunstwerken uit de kunstcollectie, een verkoopplan opgesteld (Strategie verkoopplan collectie schilderijen van houdstermaatschappij [gedaagde sub 1] . van september 2013, hierna: het verkoopplan). In het verkoopplan is de volgende passage opgenomen: “
In overleg met [naam 6] […] zullen ook de eventuele aanvullende certificaten worden aangevraagd”.
2.11.
Op 9 januari 2014 hebben AC en AF (als kredietgevers) en Medcos Holding (als kredietnemer) een nieuwe overeenkomst van geldlening gesloten die in de plaats kwam van de eerdere kredietovereenkomsten. Op basis van deze nieuwe overeenkomst van geldlening hebben AC en AF in het kader van een herfinanciering van de bestaande schuld aan Medcos Holding een lening verstrekt ten bedrage van € 3.478.000.
2.12.
Als onderdeel van de herfinanciering is afgesproken dat Houdstermaatschappij haar rekening-courantschuld aan Medcos Holding zou aflossen. Om ervoor te zorgen dat Houdstermaatschappij kon beschikken over de daarvoor benodigde financiële middelen, is afgesproken dat [gedaagde sub 2] zijn gehele kunstcollectie zou overdragen aan Houdstermaatschappij en dat Houdstermaatschappij deze vervolgens zou verkopen en overdragen aan AAI voor een bedrag van € 1.636.000. Op 9 januari 2014 hebben [gedaagde sub 2] , Houdstermaatschappij, Medcos Holding, Medcos en AAI daarom eveneens een “
Overeenkomst tot koop en verkoop van bepaalde activa en Beheerovereenkomst” gesloten (hierna: koop- en beheerovereenkomst).
2.13.
In de koop- en beheerovereenkomst is onder meer het volgende vermeld:
“(...)
OVERWEGENDE:
(A) Verkoper [Houdstermaatschappij, de rechtbank] een kunstcollectie in eigendom heeft waarvan de objecten staan beschreven en opgesomd in Bijlage 2 (de Activa), welke kunstcollectie voorafgaande aan deze Overeenkomst is verworven van [gedaagde sub 2] ;
(...)
1 UITLEG
1.1
In deze overeenkomst en de daarbij behorende bijlagen wordt verstaan onder: (...)
Garanties: betekent de in artikel 6 en Bijlage 1 opgenomen verklaringen (...)
Overdrachtsdatum: 9 januari 2014 (...)
6 GARANTIES VAN DE VERKOPER
6.1
De Verkoper staat er jegens de Koper [AAI, de rechtbank] voor in dat op de Overdrachtsdatum de Garanties juist, volledig en niet misleidend zijn.
7 BEHEER
7.1
Houdster en/of [gedaagde sub 2] zal tezamen met de heer [naam 6] (bij wie een gedeelte van de Activa in consignatie is gegeven) voor naam en rekening van Koper per kalenderjaar voor ten minste EUR 500.000 netto aan Activa verkopen, overeenkomstig en met inachtneming van het bepaalde in dit artikel 7. (…)
7.2
De verkoop van de Activa geschiedt zoveel mogelijk overeenkomstig het verkoopplan, zoals bijgevoegd als Bijlage 4 [het verkoopplan; de rechtbank].
(…)
7.4
Indien Koper constateert dat (i) aan het eind van een kalenderjaar Houdster en/of [gedaagde sub 2] niet aan hun verplichtingen onder artikel 7.1 hebben voldaan, of (ii) Medcos Holding in gebreke is met haar verplichtingen onder de Overeenkomst van Geldlening, vervalt de in dit artikel 7 beschreven opdracht en zijn Houdster en [gedaagde sub 2] niet langer gerechtigd uitvoering te geven aan de verkoop van de Activa. Alsdan is Koper gerechtigd om, al dan niet tezamen met de heer [naam 6] , de verkoop ter hand te nemen.
(...)
10 OVERIGEN
(...)
10.2
Deze Overeenkomst kan geheel noch gedeeltelijk worden ontbonden en kan, voor zover wettelijk toegestaan, niet geheel of gedeeltelijk worden vernietigd. (...)”
2.14.
In bijlage 1 – “
Garanties verkoper” – is in de paragrafen 1 en 2 het volgende vermeld:

1 De Activa
(…)
1.2
De Activa zijn vrij van Bezwaring, met uitzondering van een zevental werken die nu verpand zijn ten gunste van PKF, en verkeren in goede staat van onderhoud en zijn geschikt voor verkoop. Er zijn geen omstandigheden die de huidige getaxeerde waarde van de Activa, op enigerlei wijze negatief zouden kunnen beïnvloeden.

2.Informatie

De namens Houdster aan Koper in verband met deze Overeenkomst en Activa verstrekte informatie is juist, volledig en niet misleidend. De Verkoper en Houdster hebben aan Koper alle verlangde inlichtingen en gegevens verstrekt en geen inlichtingen of gegevens achtergehouden of verzwegen die zij redelijkerwijze aan Koper hadden behoren te verstrekken en waarvan Verkoper en Houdster wisten of redelijkerwijze hadden moeten begrijpen dat zij voor Koper zo wezenlijk zijn, dat Koper, indien zij met de verzwegen feiten of gegevens bekend waren geweest, de onderhavige Overeenkomst of Overeenkomst van Geldlening niet of slechts onder andere voorwaarden zou zijn aangegaan.”
2.15.
In bijlage 2 – “
Activa” – bij de koop- en beheerovereenkomst is een door [naam 6] opgestelde lijst met kunstwerken opgenomen met een vermelde waarde per kunstwerk variërend van € 2.250 tot € 350.000.
2.16.
Bijlage 3 – “
Consignatieovereenkomsten” – bij de koop- en beheerovereenkomst omvat een tussen [gedaagde sub 2] , Houdstermaatschappij en [naam 6] gesloten consignatieovereenkomst, tevens houdende akte van contractsovername van 11 december 2013. Daarbij heeft [gedaagde sub 2] een aantal aan hem in eigendom toebehorende kunstwerken in consignatie gegeven aan [naam 6] teneinde voor deze kunstwerken een koper te vinden.
2.17.
Op respectievelijk 7 maart, 20 maart en 10 april 2014 hebben de partijen bij de koop- en beheerovereenkomst nog drie van deze overeenkomsten gesloten waarbij nog negen kunstwerken door [gedaagde sub 2] zijn overgedragen aan Houdstermaatschappij en Houdstermaatschappij deze vervolgens heeft verkocht aan AAI voor een totaalbedrag van € 26.000.
2.18.
De kunstcollectie (met uitzondering van de kunstwerken die aan [naam 6] in consignatie waren gegeven) zijn rechtstreeks van [gedaagde sub 2] naar Art Handling Services B.V. (hierna: AHS) te Nieuw-Vennep gebracht en aldaar in depot gegeven. De heer [naam 7] , werkzaam bij AHS, heeft bij aankomst van de kunstcollectie gecontroleerd of alle kunstwerken die werden vermeld in de bijlagen bij de vier koop- en beheerovereenkomsten aanwezig waren. De werken die bij [naam 6] in consignatie waren gegeven, zijn in januari 2015 in opdracht van AAI overgebracht naar AHS.
2.19.
Bij e-mailberichten van 15 en 31 december 2014 heeft [naam 8] namens AAI [gedaagde sub 2] gevraagd informatie te verstrekken over de uitvoering van het verkoopplan.
2.20.
Op 16 januari 2015 heeft AAI de heer [naam 9] (hierna: [naam 9] ), een gecertificeerd taxateur voor Moderne en Hedendaagse kunst, gevraagd de kunstcollectie te bekijken. Bij brief van 28 januari 2015 heeft [naam 9] het volgende geschreven aan [naam 1] :
“(...) Naar aanleiding van je verzoek laat ik het volgende weten; dat ik (…) op 16 en 21 januari 2015 op verzoek van Dhr. [naam 1] heb gekeken naar een collectie schilderijen en werken op papier zich bevindende op het adres [adres] en dat de door mij bekeken kunstwerken in bijna alle gevallen een valse signatuur droegen en dat de werken zelf ook niet van de kunstenaar zijn die met de handtekening wordt gesuggereerd. Dat betekent dat in al deze gevallen de werken als falsificaten kunnen worden aangeduid.
Gebiedt mij te melden dat ik steekproefsgewijs heb gekeken en met speciale aandacht naar de werken die door de twee gecertificeerde taxateurs in twee eerdere rapporten zijn aangemerkt met een waardebepaling die suggereert dat het hier om echte werken gaat en die toe worden geschreven aan belangrijke nationale- en internationale kunstenaars die zowel binnen het kunsthistorische canon als de kunstmarkt hoog worden gewaardeerd. Tot mijn ontzetting bleken beide rapporten min of meer identiek en zijn de waardebepalingen en toeschrijvingen net zo onrechtmatig als de valse signaturen. Kunstwerken die in beide rapporten zijn toegeschreven aan de volgende kunstenaars en die door mij zijn bekeken: Piet Mondriaan, Max Liebermann, Mary Cassatt, Henri Toulouse-Lautrec, August Mack, Jan Sluijters, George Hendrik Breitner, Isaac Israels, Edouard Vuillard, James Ensor, en Constant Permeke, zijn geen van allen van de hand van de genoemde kunstenaar. Het lijdt geen enkele twijfel dat bonafide taxateurs en experts mijn mening zullen delen. (...)”
2.21.
AAI heeft ook de heer [naam 10] (hierna: [naam 10] ), gecertificeerd taxateur voor kunst en antiek en van moderne en hedendaagse kunst en voormalig expert bij Veilinghuis Sotheby’s, gevraagd naar de kunstcollectie kijken. Nadien heeft [naam 10] per brief het volgende aan [naam 1] gemeld:
“(...) Op uw verzoek heb ik op woensdag 21 januari 2015 in Nieuw Vennep bij de firma Art~Handling een veertigtal schilderijen, aquarellen, pastels en tekeningen bekeken, deel uitmakend van een grotere collectie, waaronder werken die zouden moeten worden toegeschreven aan o.a Piet Mondriaan, Jan Sluijters, Isaac Israels Max Liebermann, Mary Cassatt, Maximilien Luce, August Macke.
Deze collectie is beschreven in twee, bijna identieke taxatierapporten( zowel omschrijving als prijzen) van de hand van [naam 6] en van [naam 4] ( [bedrijf 2] ), welke rapporten mij ter hand werden gesteld.
Op een klein tekeningetje na van een paar honderd euro waren geen van de mij getoonde werken van de hand van de kunstenaars genoemd in beide taxatierapporten.
Er was ook geen enkele moeite gedaan, wat bij zulke belangrijke namen gebruikelijk is, om wat voor referenties te geven dan ook, in de vorm van vermelding in oeuvre-catalogi.(wat natuurlijk ook niet kan als het om falsificaties gaat)
Mijn conclusie is dat hier door niet bonafide mensen een taxatie is afgegeven.
Voor mij was een korte blik op de werken genoemd in beide rapporten voldoende om tot totale afwijzing te komen. (...)”
2.22.
AAI heeft vervolgens [gedaagde sub 2] onder meer bij brief van 22 januari 2015 bericht dat uit onderzoek is gebleken dat de kunstcollectie naar alle waarschijnlijkheid grotendeels uit vervalsingen bestaat. Verder heeft AAI verzocht om documentatie met betrekking tot de collectie, waaronder facturen van de aankoop van kunst, certificaten van echtheid, verwijzingen naar overzichtscatalogi.
2.23.
Bij e-mail van 25 januari 2015 heeft [gedaagde sub 2] aan [naam 1] onder meer bericht dat Houdstermaatschappij en hij te goeder trouw zijn en dat er op de collecties regelmatig taxaties zijn uitgevoerd.
2.24.
Per e-mail van 2 februari 2015 heeft [gedaagde sub 2] aan AAI drie taxatierapporten toegezonden; twee rapporten van [bedrijf 2] van 8 september 2009 en 3 april 2012 en één van 28 februari 2013 van [naam 6] . Een dag later heeft [naam 1] per e-mailbericht aan [gedaagde sub 2] laten weten dat met de overlegging van deze taxatierapporten wat hem betreft nog steeds onvoldoende tegemoet was gekomen aan zijn informatieverzoek
2.25.
Op 5 februari 2015 heeft AAI na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter conservatoir (derden)beslag laten leggen op een tweetal onroerende zaken van [gedaagde sub 2] en op enkele roerende zaken van [gedaagde sub 2] en Houdstermaatschappij, alsmede onder een tweetal banken ten laste van [gedaagden gezamenlijk] . De roerende zaken heeft AAI in gerechtelijke bewaring laten nemen. Bij vonnis van 10 november 2015 heeft de voorzieningenrechter in kort geding het op 5 februari 2015 door AAI ten laste van [gedaagde sub 2] op het appartement in [woonplaats] gelegde conservatoir beslag opgeheven.
2.26.
Bij brief van 6 maart 2015 heeft AAI Houdstermaatschappij bericht dat Houdstermaatschappij haar verplichtingen voorvloeiend uit de koop- en beheerovereenkomsten – in het bijzonder de verplichting tot het leveren van de authentieke kunstwerken zoals vermeld in de bijlagen bij die overeenkomsten – niet is nagekomen en een termijn van zeven dagen gesteld om alsnog die verplichtingen na te komen.
2.27.
Op 23 oktober 2015 heeft de geschillencommissie van de Federatie van Taxateurs Makelaars Veilinghouders in Roerende Zaken uitspraak gedaan naar aanleiding van een door AAI ingediende klacht tegen [naam 4] en [naam 6] . De geschillencommissie heeft ten aanzien van de taxatierapporten van [naam 4] en het taxatierapport van [naam 6] geoordeeld dat deze onvoldoende voldoen aan de verplichtingen die de Erkenningsregeling voor Makelaars en Taxateurs in artikel 12 van het Register Makelaar en/of Register Taxateur stelt. In de uitspraak staat onder meer dat, indien geen gedegen onderzoek plaatsvindt naar de authenticiteit van de te taxeren objecten, dit in het taxatierapport moet worden vermeld en dat in de taxatierapporten van [naam 4] en [naam 6] een dergelijk voorbehoud ontbreekt.
2.28.
In november 2015 heeft AAI de heer [naam 11] (hierna: [naam 11] ), beëdigd taxateur moderne kunst en hedendaagse kunst, tien kunstwerken laten beoordelen. In zijn taxatierapport van 12 november 2015 heeft hij het volgende vermeld:

Alle schilderijen op de lijst zijn bewustevervalsingen. Zij hebben geen kunstwaarde maar een zeer geringe decoratieve waarde.

3.Het geschil

3.1.
AAI vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. primair
I. de koop- en beheerovereenkomsten ontbindt;
II. Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling:
1) binnen zeven dagen na betekening van het vonnis van een bedrag van
€ 2.449.088,50, althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente;
2) binnen 48 uur na betekening van het vonnis van de kosten van de gelegde beslagen ten bedrage van € 7.272,37, vermeerderd met de wettelijke rente;
subsidiair
III. de koop- en beheerovereenkomsten vernietigt;
IV. Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling:
1) binnen zeven dagen na betekening van het vonnis van een bedrag van € 1.662.000, althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, en
2) binnen 48 uur na betekening van het vonnis van de kosten van de gelegde beslagen ten bedrage van € 7.272,37, vermeerderd met de wettelijke rente;
meer subsidiair
V. Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling:
1) binnen zeven dagen na betekening van het vonnis van een bedrag aan schadevergoeding van € 1.662.000, althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente;
2) binnen 48 uur na betekening van het vonnis van de kosten van de gelegde beslagen ten bedrage van € 7.272,37, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
AAI legt aan haar vordering jegens Houdstermaatschappij primair (samengevat) ten grondslag dat zij op grond van de gesloten koop- en beheerovereenkomsten en de informatie die voorafgaand aan de contractsluiting door Houdstermaatschappij aan haar is verstrekt, erop mocht vertrouwen dat Houdstermaatschappij haar authentieke kunstwerken zou leveren. Nu de door Houdstermaatschappij geleverde kunstwerken grotendeels bestaan uit vervalsingen, is er sprake van non-conformiteit en schending van de garantiebepalingen en is Houdstermaatschappij toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de voor haar uit die overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen. De tekortkoming rechtvaardigt volgens AAI de ontbinding van die overeenkomsten op basis van artikel 6:265 Burgerlijk Wetboek (BW) en de veroordeling van Houdstermaatschappij tot vergoeding van de door AAI geleden schade (ingevolge artikelen 6:277 en 6:74 BW).
3.3.
Subsidiair legt AAI aan haar vordering jegens Houdstermaatschappij (samengevat) ten grondslag dat Houdstermaatschappij (opzettelijk) heeft verzwegen aan AAI dat de kunstwerken die zij zou leveren geen authentieke kunstwerken waren, althans dat niet bewezen kon worden dat het om authentieke kunstwerken zou gaan. Daarmee heeft Houdstermaatschappij AAI bewogen tot het sluiten van overeenkomsten die AAI bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten. AAI meent dat de gedragingen van Houdstermaatschappij daarmee te kwalificeren zijn als bedrog in de zin van artikel 3:44 BW, dan wel dat door toedoen van Houdstermaatschappij sprake is geweest van dwaling in de zin van artikel 6:228 BW aan de kant van AAI. Dit rechtvaardigt volgens AAI de vernietiging van de koop- en beheerovereenkomsten.
3.4.
Meer subsidiair stelt AAI dat het door haar geschetste handelen en nalaten van Houdstermaatschappij zich kwalificeert als een onrechtmatige daad die aan Houdstermaatschappij kan worden toegerekend, zodat zij verplicht is de daaruit voortvloeiende schade voor AAI te vergoeden.
3.5.
Ter onderbouwing van haar vorderingen jegens [gedaagde sub 2] stelt AAI (samengevat) dat [gedaagde sub 2] heeft bewerkstelligd of eraan heeft meegewerkt dat AAI een valse en waardeloze kunstcollectie heeft gekocht. Ten onrechte heeft [gedaagde sub 2] meegedeeld althans de indruk gewekt, mede door overlegging van taxatierapporten, dat de werken uit de kunstcollectie een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. Daarmee heeft [gedaagde sub 2] in strijd gehandeld met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens AAI en heeft hij onrechtmatig gehandeld (artikel 6:162 BW). Daarnaast is [gedaagde sub 2] als bestuurder van Houdstermaatschappij verplichtingen namens Houdstermaatschappij aangegaan, terwijl hij wist, althans redelijkerwijze behoorde te begrijpen, dat Houdstermaatschappij niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade die AAI ten gevolge van de wanprestatie van Houdstermaatschappij zou lijden. Hij heeft ook bewerkstelligd of toegelaten dat Houdstermaatschappij haar contractuele verplichtingen niet nakomt. Gezien de slechte financiële situatie van de Medcos Groep en het feit dat de door AAI te betalen koopsom voor de kunstcollectie onmiddellijk zou worden aangewend voor de aflossing van schulden, moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde sub 2] wist of behoorde te weten dat Houdstermaatschappij geen verhaal zou bieden. [gedaagde sub 2] kan een voldoende ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt, aldus steeds AAI. Het voorgaande betekent volgens AAI dat [gedaagde sub 2] in zijn hoedanigheid van bestuurder van Houdstermaatschappij, maar ook los daarvan, aansprakelijk is jegens AAI voor de door haar geleden schade en dat hij die schade dient te vergoeden.
3.6.
Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Op de stellingen en weren wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] voeren onder meer het verweer dat gelet op artikel 10.2 van de koop- en beheerovereenkomsten de primaire en subsidiaire vorderingen van AAI strekkende tot ontbinding en vernietiging van de koop- en beheerovereenkomsten afgewezen moeten worden.
4.2.
Partijen zijn in artikel 10.2 van de koop- en beheerovereenkomsten overeengekomen dat de overeenkomsten geheel noch gedeeltelijk kunnen worden ontbonden of vernietigd. De rechtbank is van oordeel dat deze contractuele uitsluiting van vernietiging en ontbinding in beginsel aan toewijzing van de primaire en subsidiaire vorderingen van AAI in de weg kunnen staan, waarbij de volgende kanttekeningen gelden. Voor zover met artikel 10.2 een beroep op dwaling wordt uitgesloten, moet dit een geldig beding worden geacht. Anders dan AAI bepleit, is het uitsluiten van een beroep op dwaling niet in strijd met de goede zeden en/of de openbare orde als bedoeld in artikel 3:40 lid 1 BW. AAI heeft verder onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen oordelen dat een beroep op een dergelijke uitsluitingsclausule in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (artikel 6:248, lid 2 BW) is. Voor zover met artikel 10.2 bedrog als grond voor vernietiging van de overeenkomst op voorhand wordt geblokkeerd, komt een dergelijke bepaling wel in strijd met de goede zeden en de openbare orde en is deze dus nietig. Dat van bedrog sprake is, is echter door Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] gemotiveerd weersproken. Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] hebben in dit verband onder meer gemotiveerd betwist dat sprake is geweest van opzet tot misleiding, een van de vereisten voor het aannemen van bedrog in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW. Tegenover het verweer op dit punt van Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] , heeft AAI haar stelling dat sprake is geweest van het opzettelijk misleiden van AAI onvoldoende onderbouwd. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat zij niet toekomt aan de vraag of sprake is van dwaling, terwijl bedrog niet is komen vast te staan. De primaire vordering van AAI tot ontbinding van de koop- en beheerovereenkomsten en de subsidiaire vordering tot vernietiging van die overeenkomsten en de daarop gegronde geldvorderingen zullen dan ook te worden afgewezen.
4.3.
In geschil is verder of Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] gehouden zijn tot vergoeding van schade op grond van artikel 6:74 BW wegens non-conformiteit. Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] betwisten dat de kunstcollectie niet beantwoordt aan wat er ingevolge de koop- en beheerovereenkomsten zou worden geleverd. Ter onderbouwing van hun verweer hebben Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] diverse producties overlegd, waaruit volgens hen blijkt dat de tot de kunstcollectie behorende kunstwerken door experts als authentieke en waardevolle werken worden beschouwd. Zij voeren verder onder meer aan dat AAI heeft nagelaten duidelijk te maken welke kunstwerken uit de kunstcollectie niet authentiek zouden zijn.
4.4.
Uit artikel 7:17, lid 1 BW volgt dat een afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Daarvan is ingevolge artikel 7:17 lid 2 BW geen sprake wanneer de geleverde zaak niet die eigenschappen bezit die de koper op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. De koper draagt de stelplicht en bewijslast ter zake de vraag of de zaak op het moment van aflevering aan de overeenkomst beantwoordt.
4.5.
Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] betogen dat in de overeenkomst niets is opgenomen over de authenticiteit van de werken en dat geen sprake is van schending van een verstrekte garantie. Zij wijzen erop dat sprake is van koop van kunst, waarbij AAI een professionele partij is die zich laat bijstaan door externe experts, zodat het op haar weg had gelegen om zelf een taxatie uit te laten voeren. De rechtbank is echter van oordeel dat in de gegeven omstandigheden AAI mocht verwachten dat zij kunstwerken zou verkrijgen die vervaardigd zijn door de op de kunstwerken en in de taxaties vermelde kunstenaars en op Houdstermaatschappij als verkoper de verplichting rustte om kunstwerken af te leveren die daaraan voldoen. Daartoe is allereerst van belang dat voorafgaand aan het sluiten van de eerste koop- en beheerovereenkomst Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] de taxatierapporten van [naam 4] en van [naam 6] aan AAI hebben verstrekt. Dat over het taxatierapport van [naam 6] vervolgens is gecorrespondeerd, doet hieraan niet af. Het rapport van [naam 6] is vervolgens de basis geweest voor het verkoopplan. In geen van deze stukken is een voorbehoud opgenomen omtrent de authenticiteit van de werken. Verder is van belang het bepaalde in artikel 6 van de overeenkomst gelezen in samenhang met Bijlage 1 bij de overeenkomst. Hieruit volgt dat de verkoper heeft gegarandeerd dat er geen omstandigheden zijn die de huidige getaxeerde waarde van kunstwerken op enigerlei wijze negatief zouden kunnen beïnvloeden. Gelet op de door AAI overgelegde opinies van deskundigen, heeft zij voldoende onderbouwd dat wanneer komt vast te staan dat de werken in de kunstcollectie niet authentiek zijn, dit de getaxeerde waarde (sterk) negatief beïnvloedt. Gelet op deze door Houdstermaatschappij verstrekte garantie wordt voorbijgegaan aan het verweer van Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] dat zij altijd te goeder trouw zijn geweest en zijn uitgegaan van de juistheid van de taxaties. Dit kan er gelet op de garantie immers niet toe leiden dat een eventuele tekortkoming Houdstermaatschappij niet kan worden toegerekend.
4.6.
AAI heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de kunstwerken niet authentiek zijn verwezen naar de door haar overgelegde opinies van [naam 9] , [naam 10] en [naam 11] , die een deel van de collectie hebben onderzocht. Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] hebben betwist dat de kunstwerken niet authentiek zijn. Voorts hebben zij de juistheid van het verrichte onderzoek door AAI betwist. Gelet hierop dient AAI haar stelling dat de kunstwerken vals zijn, waaraan zij het rechtsgevolg van non-conformiteit en schadevergoeding verbindt, te bewijzen. In het licht van de betwisting door Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 2] is dit bewijs thans nog niet – ook niet voorshands – geleverd. De rechtbank ziet, anders dan door AAI bepleit, geen grond voor omkering van de bewijslast. Gelet op de inhoud van de hiervoor onder de feiten weergegeven taxatierapporten, verklaringen van experts en andere documenten en de naar aanleiding daarvan ingenomen stellingen van partijen, kan thans niet met zekerheid worden vastgesteld of de werken in de kunstcollectie (gedeeltelijk) vervalsingen zijn. De rechtbank acht daarom een deskundigenbericht noodzakelijk om antwoord te krijgen op deze vraag. De rechtbank kan in dit stadium daarom geen eindbeslissing geven.
De rechtbank is voornemens de volgende vragen ter beantwoording aan de deskundige(n) voor te leggen:
Kunt u vaststellen of de kunstwerken in de kunstcollectie wel of niet zijn vervaardigd door de kunstenaars aan wie deze werken in de bijlagen bij de koop- en beheerovereenkomsten zijn toegeschreven?
Wilt u daarbij in ieder geval betrekken de hiervoor onder de feiten weergegeven taxatierapporten van [naam 4] en [naam 6] , alsmede de opinies van [naam 9] , [naam 10] en [naam 11] ?
Geeft uw onderzoek, u nog aanleiding tot het maken van andere opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
De rechtbank overweegt daarbij dat de vraag of een werk wel of niet van de hand van een bepaalde kunstenaar is in het algemeen niet met absolute zekerheid kan worden beantwoord. Nu de stelling van AAI, waarop zij haar vorderingen grondt, inhoudt dat de werken vals zijn, zal die valsheid met een hoge mate van zekerheid moeten worden vastgesteld. De deskundige(n) zal/zullen derhalve in de rapportage gemotiveerd dienen aan te geven met welke mate van zekerheid hij/zij de (on)echtheid van de werken beoordeelt/beoordelen.
4.7.
De zaak zal weer naar de rol worden verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen gelijktijdig bij akte (bij voorkeur gezamenlijk) een voorstel te doen welke perso(o)n(en) zij als deskundige(n) benoemd willen zien en voorstellen te doen voor vragen die zij eventueel nog verder aan de deskundige(n) ter beantwoording willen voorleggen.
4.8.
AAI zal te zijner tijd op de voet van het bepaalde in artikel 195 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden belast met betaling van het voorschot op het loon en de kosten van de deskundige.
4.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 mei 2016 voor het nemen van een akte door partijen als bedoeld in rechtsoverweging 4.7;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen mr. G.H. Marcus, mr. C. Bakker en mr. A.M. Wolffram-van Doorn en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2016.