ECLI:NL:RBAMS:2016:9822

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
13/702914-15 en 13/090868-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing in vereniging en niet voldoen aan ambtelijk bevel door vreemdeling met inreisverbod

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in Algerije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De verdachte was gedetineerd en werd beschuldigd van afpersing in vereniging, die plaatsvond op 16 september 2015 te Amsterdam, waarbij hij samen met anderen een slachtoffer heeft bedreigd met een mes en gedwongen tot afgifte van waardevolle spullen. Daarnaast werd de verdachte verweten als vreemdeling in Nederland te verblijven terwijl er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd, en opzettelijk niet te voldoen aan ambtelijke bevelen om zich uit bepaalde gebieden te verwijderen. Tijdens de zitting op 7 januari 2016 heeft de officier van justitie, mr. M. Kattouw, de vordering gedaan, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. G.J.M. van Spanje. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte door verbalisanten op camerabeelden voldoende bewijs bood, ondanks de vernietiging van de beelden. De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op, gezien de recidivekans en de ernst van de feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte, door het gebruik van meerdere aliassen, de identificatie bemoeilijkte en dat de Nederlandse overheid alle mogelijke stappen had ondernomen om hem uit te zetten. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde een ISD-maatregel op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/702914-15 en 13/090868-15 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 21 januari 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [naam en plaats huis van bewaring] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kattouw en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte mr. G.J.M. van Spanje naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld door twee of meer verenigde personen op 16 september 2015 te Amsterdam ten aanzien van [slachtoffer] .
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000, welk feit hij meermalen – op 30, 24 en 28 september 2015 – zou hebben gepleegd.
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, te weten dat hij zich gedurende drie maanden niet in dealeroverlastgebied 1.0 in Amsterdam mag bevinden, welk feit hij meermalen – op 30, 21, 24 en 28 september 2015 – zou hebben gepleegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden geacht. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft zij, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
Hoewel bij de stills, die zich in het dossier bevinden, niet volledig staat beschreven waar en wanneer ze zijn gemaakt, staat er wel boven op pagina 25 van het dossier dat het afbeeldingen van de straatroof door verdachte in de [adres] zijn. Daaruit kan worden opgemaakt dat de stills, waarop verdachte is herkend, afkomstig zijn van camerabeelden die betrekking hebben op het gebeuren in de [adres] . Op grond van de herkenningen van verdachte kan dus worden bewezen dat verdachte één van de daders van het onder 1 ten laste gelegde was. Bovendien is de herkenning van verdachte neergelegd in een ambtsedig proces-verbaal van verbalisanten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, doch heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft zij, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat twee processen-verbaal van herkenning. Nu de camerabeelden zijn vernietigd, kan niet meer worden gecontroleerd of de persoon die op de camerabeelden te zien is een gelijkenis met verdachte vertoont. De stills, die zich in het dossier bevinden, zijn bovendien van een bedenkelijke kwaliteit en kunnen niet in connectie worden gebracht met het ten laste gelegde. Uit het dossier blijkt niet van welke camera de beelden afkomstig zijn. Ook is onbekend op welke datum en tijdstip de beelden betrekking hebben en zijn noch de medeverdachte, noch de aangever op de stills te zien. Nu er geen objectieve gegevens zijn die de kale herkenning door de verbalisanten ondersteunen, moet verdachte van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in
Bijlage IIgebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daarbij ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde in het bijzonder het volgende.
De verdediging heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat de herkenningen van verdachte als één van de daders door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank verwerpt dit verweer. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben beiden, onafhankelijk van elkaar, verklaard dat zij verdachte hebben herkend op camerabeelden van een straatroof, en niet aan de hand van de op pagina 25 van het dossier opgenomen stills. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , anders dan door de verdediging is gesteld, dat deze stills afkomstig zijn van de camerabeelden van de [naam club] , waarop de straatroof is waargenomen. Verder verklaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gedetailleerd en specifiek hebben op grond waarvan zij tot hun herkenning van verdachte zijn gekomen. Daarnaast is het zo dat [verbalisant 3] constateert dat de jas, afkomstig uit de fouillering van verdachte, exact overeenkwam met de jas die één van de verdachten uit de [adres] droeg. Daarnaast relateert genoemde verbalisant dat de bril met wit montuur uit de fouillering van verdachte overeenkomt met de bril die één van de verdachten uit de [adres] droeg en verklaart verdachte zelf dat hij altijd een witte bril draagt. De rechtbank twijfelt dan ook niet aan de op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte herkenningen door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De omstandigheid dat de camerabeelden inmiddels zijn vernietigd, doet hier niet aan af. De rechtbank is van oordeel dat de twee herkenningen, in combinatie met de aangifte van [slachtoffer] en het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] , voldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 1 ten laste gelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
Bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.3.vervatte bewijsoverwegingen bewezen
 Het onder
1ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op 16 september 2015 te Amsterdam, op de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een portemonnee en
- 7 creditcards en
- een geldbedrag van 100 Engelse pond en
- een geldbedrag van 350 euro en
- een rijbewijs en
- een UK-visa (visum),

geheel toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader

- voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben omsingeld en ingesloten en
- een mes aan voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben getoond en opgeheven en het snijgedeelte van voornoemd mes in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en
- voornoemde [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "just give him your wallet".
 Het onder
2ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op 30 september 2015 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000
en
op 24 september 2015 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000
en
op 28 september 2015 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
 Het onder
3ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op 30 september 2015 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening gedaan door de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied 1.0 (Amsterdam centrum) te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden, ingaande op 12 september 2015 te 00.01 uur en eindigend op 11 december 2015 te 23.59 uur, niet meer te bevinden, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen twee jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte wegens een gelijk misdrijf onherroepelijk was geworden
en
op 21 september 2015 te 06:45 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied 1.0 te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden
en
op 24 september 2015 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk DOG 1.0 gedaan krachtens artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening door de burgemeester van Amsterdam,
en
op 28 september 2015 te 21:35 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 door de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied 1.0 te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelmatige daders

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De Nederlandse overheid heeft alles in zijn macht gedaan om te achterhalen wie verdachte is en waar hij vandaan komt. Verdachte heeft daar echter nooit aan meegewerkt. Hoewel het juist is dat er nooit een antwoord is ontvangen op de laatste laissez passer aanvraag aan Algerije, is het ook niet vreemd dat geen laissez passer wordt verstrekt, nu men niet weet wie verdachte is. De omstandigheid dat verdachte met de tijd in totaal 28 aliassen heeft gebruikt, maakt dat natuurlijk niet makkelijker.
De reclassering kan verdachte niet helpen met zijn problemen en adviseert daarom om hem een ISD-maatregel op te leggen, om hem te bewegen mee te werken aan zijn uitzetting. Er kan dan worden gekeken of verdachte in zijn land van herkomst hulp kan krijgen. Kijkend naar zijn strafblad, is er geen enkel alternatief. Het zou kunnen dat het tijdens de ISD-maatregel, op het moment dat verdachte minder alcohol drinkt, wel lukt om verdachte mee te laten werken aan zijn uitzetting.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat aan verdachte geen ISD-maatregel zou moeten worden opgelegd. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Uit de informatie van de regievoerder van verdachte blijkt dat er nog een laissez passer aanvraag open staat. Daarop is geen negatief afloopbericht gevolgd. De laatste vreemdelingenbewaring van verdachte is ook niet geëindigd omdat er geen zicht was op uitzetting, maar na een afweging van belangen vanwege de duur van de bewaring. Nu er nog een laissez passer aanvraag open staat, is de Terugkeerprocedure nog niet doorlopen en staat dus onvoldoende vast dat de oplegging van een straf of maatregel de Terugkeerrichtlijn niet zal doorkruisen. Er kan dus geen straf of maatregel worden opgelegd voor het onder 2 ten laste gelegde.
Daarnaast is de inhoud van het reclasseringsadvies onvoldoende om op basis daarvan een ISD-maatregel op te leggen. De maatregel kan niet dienen tot resocialisatie. Interventies die de reguliere ISD kenmerken, zijn niet ontwikkeld voor en ook niet geschikt om aan vreemdelingen te worden aangeboden. De ISD-maatregel is ook niet bedoeld om problematiek op het gebied van vreemdelingenrecht op te lossen of een bijdrage te leveren aan het uitzettingsbeleid. Het opleggen van een ISD-maatregel om een verdachte voor te bereiden op terugkeer naar zijn land van herkomst, kan dus geen doel op zich zijn. Bovendien is het onaannemelijk dat de ISD-maatregel verdachte zal motiveren tot medewerking aan vertrek. De prognose dat verdachte gedurende de oplegging van de maatregel in ieder geval geen belasting vormt voor de maatschappij, is op zichzelf al helemaal onvoldoende grondslag om ISD op te leggen. Nu op voorhand elk perspectief op een inhoudelijke invulling van de ISD-maatregel ontbreekt, kan de maatregel niet worden opgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het ‘sfeer’ proces-verbaal van relaas van 29 september 2015, waarin de pogingen om verdachte uit te zetten zijn weergegeven, blijkt dat verdachte al meerdere malen in vreemdelingenbewaring is gesteld, maar dat dit niet heeft geleid tot de verstrekking van een laissez passer. Laatstelijk is verdachte voor een laissez passer aanvraag gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten, maar dit heeft niet geleid tot een positief resultaat, alhoewel uitzetting op zich mogelijk is en van verdachte de Algerijnse nationaliteit is vastgesteld. Uit de voorhanden zijnde informatie blijkt, zoals door de verdediging is betoogd, inderdaad ook niet dat daar een negatief afloopbericht op is gevolgd, maar voorts is het zo dat, zoals in het sfeer proces-verbaal is omschreven, een laissez passer aanvraag alleen tot een positief resultaat kan leiden als de betrokkene op waarheid verifieerbare naamgegevens verstrekt. Verdachte heeft dit nimmer gedaan. Daarnaast heeft verdachte uitzetting bemoeilijkt door zich te bedienen van een (zeer) groot aantal aliassen, maar nimmer originele documenten of kopieën van documenten overgelegd die zijn gestelde identiteit en nationaliteit kunnen aantonen of zelfs maar aannemelijk maken. Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse overheid alles in haar macht heeft gedaan om verdachte gedwongen uit te zetten, zodat de terugkeerprocedure geacht moet worden volledig te zijn doorlopen. De Terugkeerrichtlijn staat dus niet in de weg aan het opleggen van een straf of maatregel aan verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Inforsa JVz Amsterdam van 17 december 2015, opgemaakt door P.M. van Doleweerd. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De heer [verdachte] is een illegale, ISD-waardige recidivist. Zijn werkelijke naam en nationaliteit zijn niet bekend. Betrokkene ontkent crimineel gedrag en is van mening dat hij geholpen moet worden met een verblijfsstatus en aanspraak op maatschappelijke voorzieningen in Nederland. Gezien de frustratie van identiteits- en nationaliteitsonderzoeken, alsook de criminele leefstijl van betrokkene, het ontbreken van verantwoordelijkheidsgevoel, zijn passieve houding en het externaliseren zijn er geen mogelijkheden om betrokkene hulp, zorg en begeleiding te bieden in het kader van reclasseringstoezicht. Noch kan betrokkene anderszins aanspraak maken op maatschappelijke voorzieningen.
Gezien gerapporteerde is recidive onvermijdelijk als betrokkene weer in de maatschappij komt.
Indien de heer [verdachte] schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd een ISD-maatregel op te leggen.
In het kader van de maatregel zullen, wederom, inspanningen worden verricht om terugkeer naar het land van herkomst mogelijk te maken. (…) De sombere doch reële prognose is dat de maatschappij voor de duur van de maatregel geen hinder ondervindt van het overlast-gevende en criminele gedrag van betrokkene (…).
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle formele voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is immers bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en uit het uittreksel justitiële documentatie van 4 december 2015 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 16 september 2015 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Uit het rapport van de reclassering blijkt voorts dat er een zeer grote kans is dat verdachte zal recidiveren zodra hij vrij komt. Gelet op de justitiële documentatie van verdachte is de vrees gegrond dat verdachte dan opnieuw ernstige strafbare feiten zal plegen. Uit genoemd uittreksel van zijn justitiële documentatie blijkt immers dat verdachte, als hij vrij is, niet alleen vanwege lichte (overlast gevende) strafbare feiten in aanraking komt met het justitieel apparaat, maar ook vanwege zwaardere delicten, zoals zakkenrollerij of, – zoals in deze zaak – straatroof.
De ISD-maatregel heeft als primaire doelstelling het beveiligen van de maatschappij en de beëindiging van recidive. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel niet passend is wanneer dit uitsluitend als doelstelling zou hebben een ongewenst verklaarde vreemdeling te laten terugkeren naar zijn land van herkomst. Deze situatie doet zich in het geval van verdachte echter niet voor. Immers, gelet op de ernst en de hoeveelheid door verdachte begane strafbare feiten staat het beëindigen van de overlast die hij de samenleving daarmee toebrengt voorop. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen oplegging van de ISD-maatregel eist. Daarmee zal in ieder geval worden voorkomen dat verdachte tijdens de duur van de maatregel opnieuw strafbare feiten pleegt.
De omstandigheid dat - gezien de vreemdelingrechtelijke status van verdachte - binnen de ISD-maatregel niet of nauwelijks mogelijkheden zullen zijn om verdachte hulp te bieden om na het einde van de ISD-maatregel niet weer in hetzelfde delictgedrag te vervallen, doet aan het voorgaande niet af. Wel ziet de rechtbank daarin aanleiding te bepalen dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering moet worden gebracht op de duur van de ISD-maatregel.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 8 oktober 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/090868-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 juli 2015 van de politierechter, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Nu de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte zal opleggen, is er echter aanleiding om niet de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 57, 184, 197, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1bewezen geachte:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder2bewezen geachte:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van art. 66a, zevende lid van de Vreemdelingenwet 2000, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder3bewezen geachte:
-
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, en
-
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
 Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/090868-15.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Ferdinandusse, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2016.