ECLI:NL:RBAMS:2016:9800

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
13/845094-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door feitelijk leidinggeven aan onjuiste aangiften omzetbelasting door rechtspersonen

Op 10 augustus 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam een verkort vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belastingfraude. De verdachte, geboren in 1990, werd ervan beschuldigd feitelijk leiding te geven aan onjuiste aangiften omzetbelasting door de rechtspersonen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. in de periode van 2012 tot 2013. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan, wat resulteerde in een te laag opgegeven belastbaar bedrag, met als doel te weinig belasting te heffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangiften had gedaan, ondanks zijn ontkenning tijdens de verhoren door de FIOD. De rechtbank achtte de ontkenning van de verdachte niet geloofwaardig, gezien de bewijsstukken die aantoonden dat hij toegang had tot de systemen van de Belastingdienst en dat hij de aangiften had ingediend.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte als enig aandeelhouder en bestuurder van de betrokken vennootschappen feitelijk leiding had gegeven aan de onjuiste aangiften. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de onjuiste aangiften, maar ook dat hij opzettelijk had gefraudeerd door onterecht een bedrag van € 312.203,- aan voorbelasting terug te vragen, waarvan € 74.249,- daadwerkelijk was uitgekeerd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest, en benadrukte de ernst van de belastingfraude en de impact daarvan op de belastingmoraal in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/845094-15
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [gba-adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Boerlage.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

1. [bedrijf 1] B.V. in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 april 2013 op één of meerdere tijdstip(pen) te Apeldoorn en/of Bussum en/of Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over

het vierde kwartaal van 2012 en/of het eerste kwartaal van 2013
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, immers heeft/hebben [bedrijf 1] B.V. tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst (digitaal) ingeleverde aangiftebiljet(ten) Omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te laag, althans onjuist, belastbaar bedrag en/of bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl die gedraging(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven
aan welke bovenomschreven feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
art. 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijkbelastingen
art. 51 van het Wetboek van Strafrecht

2. [bedrijf 2] B.V. in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 juli 2013 op één of meerdere tijdstip(pen) te Apeldoorn en/of Bussum en/of Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over

het eerste kwartaal van 2013 en/of het tweede kwartaal van 2013
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, immers heeft/hebben [bedrijf 2] B.V. tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst (digitaal) ingeleverde aangiftebiljet(ten) Omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te laag, althans onjuist, belastbaar bedrag en/of bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl die gedraging(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven
aan welke bovenomschreven feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
art. 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijkbelastingen
art. 51 van het Wetboek van Strafrecht

3. hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 1 januari 2013 op één of meerdere tijdstip(pen) te Apeldoorn en/of Bussum en/of Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting (ten name gesteld van [bedrijf 3] ) over

het derde kwartaal van 2012 en/of het vierde kwartaal van 2012 en/of het eerste kwartaal van 2013
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, immers heeft/hebben hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst (digitaal) ingeleverde aangiftebiljet(ten) Omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te laag, althans onjuist, belastbaar bedrag en/of bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl die gedraging(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.
art. 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijkbelastingen

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde daarnaast het volgende.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoren door de FIOD ontkend de ten laste gelegde aangiften omzetbelasting te hebben gedaan. Volgens zijn verklaring heeft hij wel twee keer een startersaangifte op papier gedaan, één voor [bedrijf 1] B.V. en één voor [bedrijf 3] . Deze zijn bij de Belastingdienst echter niet bekend. De rechtbank acht desondanks bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde aangiften omzetbelasting heeft gedaan. Bij deze aangiften is immers telkens een e-mailadres vermeld waarover verdachte volgens zijn eigen verklaring beschikte. Verder zijn op de aangiften bankrekeningnummers vermeld waarover verdachte de beschikking had en heeft hij erkend dat hij de terugontvangen bedragen ook contant heeft opgenomen dan wel anderszins besteed. Ook heeft verdachte verklaard dat hij nooit personeel heeft gehad en zelf aangifte omzetbelasting deed voor zijn ondernemingen. Volgens zijn verklaring mislukte dit elke keer als hij dat digitaal probeerde te doen, maar daaruit blijkt wel dat verdachte in elk geval toegang had tot het systeem om aangifte te doen voor de door hem opgerichte ondernemingen. Gelet op deze omstandigheden is de ontkenning van verdachte niet geloofwaardig. Nu uit het dossier ook geen enkele aanwijzing volgt dat anderen de aangiften omzetbelasting – met of zonder medeweten van verdachte – hebben gedaan, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte deze aangiften heeft gedaan.
Op grond van de inhoud van het dossier kan voorts bewezen worden dat de ingediende aangiften omzetbelasting onjuist waren. Verdachte heeft geen reële omzet gemaakt bij zijn ondernemingen, zoals blijkt uit de bankrekeningen van die ondernemingen. Verder zijn de aangiften niet onderbouwd met daadwerkelijke betaalde facturen. Bij de Belastingdienst is wel een pakket met facturen afgeleverd die de aangiften omzetbelasting en de opgegeven voorbelasting zouden moeten onderbouwen, maar deze bleken alle vals te zijn. Verdachte heeft weliswaar ontkend deze facturen bij de Belastingdienst te hebben afgeleverd maar niet is in te zien wie, behalve verdachte, er enig belang bij zou kunnen hebben die facturen op te maken en bij de Belastingdienst in te dienen. Het kan dus ook niet anders dan dat verdachte opzettelijk de onjuiste aangiften heeft gedaan.
Het voorgaande brengt met zich mee dat bewezen kan worden dat verdachte, handelend onder de naam [bedrijf 3] opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan, zodat het onder 3 ten laste gelegde bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde geldt voorts het volgende.
Ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht kunnen strafbare feiten worden begaan door rechtspersonen. De strafbaarheid van een rechtspersoon wordt vastgesteld aan de hand van drie vraagpunten:
Is de rechtspersoon geadresseerde van de norm?
Kan de verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – aan de rechtspersoon worden toegerekend?
Kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen?
De beantwoording van de vraag of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden of zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan ingevolge het tweede lid van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht ook strafvervolging worden ingesteld, en kunnen ook straffen worden uitgesproken tegen hen die tot dat feit opdracht hebben gegeven en/of aan dat feit feitelijk leiding hebben gegeven.
Verdachte was enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en deze vennootschappen had geen werknemers in dienst. Nu de vennootschappen geadresseerde waren van de norm, te weten de verplichting om aangifte omzetbelasting te doen, nu het ging om handelen van verdachte die werkzaam was ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet plaats zou kunnen, kan het handelen van verdachte als natuurlijk persoon aan [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. worden toegerekend. Aangezien kan worden bewezen dat [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting hebben gedaan kan verdachte, als enig aandeelhouder en bestuurder – en de persoon die feitelijk de onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan – worden aangemerkt als feitelijk leidinggever in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet hierop kan het onder 1 en 2 ten laste gelegde, te weten dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V., welke rechtspersonen opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting hebben gedaan, worden bewezen.
De rechtbank acht, net als de officier van justitie, niet bewezen dat er ten aanzien van de ten laste gelegde feiten sprake was van medeplegen. Uit het dossier blijkt immers niet dat er een of meer anderen betrokken zijn geweest bij het indienen van de aangiften omzetbelasting.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen
 Het onder
1ten laste gelegde, te weten dat:
[bedrijf 1] B.V. in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 april 2013 te Bussum telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over
het vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2013
onjuist heeft gedaan, immers heeft [bedrijf 1] B.V. telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst digitaal ingeleverde aangiftebiljetten Omzetbelasting over genoemde tijdvakken een onjuist belastbaar bedrag en bedrag aan belasting opgegeven, terwijl die gedraging er telkens toe strekte dat te weinig belasting werd geheven
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
 Het onder
2ten laste gelegde, te weten dat:
[bedrijf 2] B.V. in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 juli 2013 te Bussum telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over
het eerste kwartaal van 2013 en het tweede kwartaal van 2013
onjuist heeft gedaan, immers heeft [bedrijf 2] B.V. telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst (digitaal) ingeleverde aangiftebiljetten Omzetbelasting over genoemde tijdvakken een onjuist belastbaar bedrag en bedrag aan belasting opgegeven, terwijl die gedraging er telkens toe strekte dat te weinig belasting werd geheven
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
 Het onder
3ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
in de periode van 1 juli 2012 tot en met 1 januari 2013 te Hilversum telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name gesteld van [bedrijf 3] over
het derde kwartaal van 2012 en het vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2013
onjuist heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst digitaal ingeleverde aangiftebiljetten Omzetbelasting over genoemde tijdvakken een onjuist belastbaar bedrag en bedrag aan belasting opgegeven, terwijl die gedraging er telkens toe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude, door – al dan niet als feitelijk leidinggever van verschillende rechtspersonen – opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te doen. Middels deze aangiften vroeg verdachte onterecht in totaal € 312.203, - aan voorbelasting terug. Hiervan is € 74.249, - daadwerkelijk door de Belastingdienst uitgekeerd. Verdachte heeft dit bedrag grotendeels contant opgenomen en niets van dit bedrag terugbetaald.
Door deze handelwijze heeft verdachte het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingfraude beschermt bovendien niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingfraude kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
Hoewel ‘maar’ € 74.249, - aan verdachte is uitgekeerd, zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat uitgaan van het door verdachte beoogde nadeel van € 312.203, -. Immers is het niet aan verdachte te danken dat niet dit gehele bedrag aan hem is uitbetaald, maar aan de oplettendheid van de belastingambtenaren. Uit de inhoud van het dossier blijkt bovendien dat er geen sprake is van een uit de hand gelopen situatie, waarbij verdachte op een gegeven moment geen andere mogelijkheid zag dan het doen van een onjuiste aangifte, maar dat verdachte in korte tijd en vanaf het begin al zeer doelbewust op grootschalige wijze heeft gefraudeerd. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen om verantwoording voor zijn handelen af te leggen. Gelet op deze omstandigheden, de oriëntatiepunten van het LOVS en de Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij al meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten, is de rechtbank van oordeel dat slechts een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1en2bewezen verklaarde:
Feitelijk leidinggeven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder3bewezen verklaarde:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. P.J. van Eekeren en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 augustus 2016.