ECLI:NL:RBAMS:2016:9793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
13/706484-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging met verminderd toerekeningsvatbaarheid en geldboete

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van belaging van een slachtoffer in de periode van 17 april 2015 tot en met 23 juni 2015. De rechtbank heeft op 10 mei 2016 uitspraak gedaan na een terechtzitting op 26 april 2016. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, heeft de vordering ingediend, en de verdachte werd bijgestaan door haar raadsman, mr. S. Arts. De tenlastelegging omvatte het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door middel van e-mails, whatsapp-berichten, brieven en telefoontjes, met als doel het slachtoffer te dwingen tot contact. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met een Pro Justitia rapportage, waaruit bleek dat de verdachte lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, wat haar toerekeningsvatbaarheid beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat het bewezen geachte feit slechts sterk verminderd toerekenbaar was aan de verdachte. De officier van justitie had een voorwaardelijke taakstraf geëist, maar de rechtbank besloot om een geldboete van € 1.500 op te leggen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting voor de borderline persoonlijkheidsstoornis. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 10 mei 2016.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/706484-15
Datum uitspraak: 10 mei 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Diependaal, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. S. Arts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 april 2015 tot en met 23 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte toen aldaar veelvuldig/meermalen
- die [slachtoffer] e-mails gestuurd (onder meer inhoudende de tekst "je moet nu contact opnemen" en/of "ik maak mezelf van kant als je nu niet wat laat horen") en/of
- die [slachtoffer] whatsapp-berichten gestuurd (onder meer inhoudende de tekst "ik kom op je werk in de middag" en/of "je leven ook kapotmaken want ik wil toch niet meer leven)", en/of
- bij die [slachtoffer] brieven en/of poststukken in de brievenbus gedaan (ond meer inhoudende de tekst " [slachtoffer] is een leugenaar" en/of " [slachtoffer] heeft iemand z'n leven kapot gemaakt"), en/of
- die [slachtoffer] iMessage berichten gestuurd (onder meer inhoudende de tekst "Ik spring nu hier vanaf als je geen contact opneemt. Hoog genoeg toch?"), en/of
- die [slachtoffer] opgebeld.
(Artikel 285b Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 17 april 2015 tot en met 23 juni 2015 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, immers heeft verdachte toen aldaar veelvuldig
- die [slachtoffer] e-mails gestuurd, onder meer inhoudende de tekst "je moet nu contact opnemen" en "ik maak mezelf van kant als je nu niet wat laat horen", en
- die [slachtoffer] whatsapp-berichten gestuurd, onder meer inhoudende de tekst "ik kom op je werk in de middag" en "je leven ook kapotmaken want ik wil toch niet meer leven", en
- bij die [slachtoffer] brieven in de brievenbus gedaan, onder meer inhoudende de tekst " [slachtoffer] is een leugenaar" en " [slachtoffer] heeft iemand z'n leven kapot gemaakt", en
- die [slachtoffer] iMessage berichten gestuurd, onder meer inhoudende de tekst "Ik spring nu hier vanaf als je geen contact opneemt. Hoog genoeg toch?" en
- die [slachtoffer] opgebeld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van een Pro Justitia rapportage van 13 november 2015, opgemaakt door O. Stam, GZ-psycholoog i.o., onder supervisie van J.M. Oudejans, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
Door haar borderline persoonlijkheidsstoornis is betrokkene voor haar zelfgevoel sterk afhankelijk van anderen, kent zij een structureel gebrek aan inzicht in intimiteit en relaties, is en heeft zij grote moeite om negatieve emoties te reguleren en te verdragen. Dit maakt dat zij zich in haar relatie met het slachtoffer in sterke mate afhankelijk van hem voelt voor haar eigen welbevinden, en zich daarvoor, bij gebrek aan andere externe bronnen, in zeer sterke mate op hem richtte. Toen [slachtoffer] niet langer de rol van steunende vriend voor betrokkene wilde vervullen, betekende dit voor betrokkene dat er een zeer belangrijke pilaar onder haar zelfgevoel wegviel, hetgeen leidde tot sterke onlustgevoelens die zij zelf onvoldoende kon reguleren, en paniek. Tegelijk trok zij zich terug uit haar sociale leven en isoleerde zij zich, waarmee de kans op eventuele steun nihil werd. Vanuit haar stoornis zag betrokkene geen andere mogelijkheid om de toenemende onlusten te bezweren dan door het verbroken contact met [slachtoffer] te herstellen. Daarbij groeide ook de overtuiging bij betrokkene dat [slachtoffer] eigenlijk niet haar vriend was, maar haar gebruikte voor zijn eigen gerief, hetgeen een toenemende boosheid bij betrokkene aanwakkerde. Dat zij in de periode van het ten laste gelegde alle registers opentrok om weer contact te krijgen met [slachtoffer] , van smeken tot het uiten van zware bedreigingen, illustreert vooral betrokkene’s toenemende gevoel van paniek, boosheid en machteloosheid. Dat valt te verklaren doordat de situatie in hevige mate aangreep op vrijwel alle kwetsbaarheden die betrokkene’s borderline persoonlijkheidsstoornis kenmerken. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat betrokkene’s stoornis in sterke mate doorwerkte in het ten laste gelegde en dat het ten laste gelegde, indien bewezen, haar in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
Het bewezen verklaarde kan verdachte wegens een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens derhalve slechts sterk verminderd worden toegerekend.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen, met een proeftijd van 2 (twee) jaren), met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting en de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer twee maanden schuldig gemaakt aan belaging. Verdachte heeft keer op keer inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van haar slachtoffer. Verdachte heeft, onder meer, keer op keer tegen de wil van het slachtoffer telefonisch contact met hem gezocht almede hem via verschillende media vele berichten gezonden. Belaging betreft een zeer hinderlijk strafbaar feit met vaak een grote impact voor het slachtoffer.
Uit de in rubriek 7 genoemde Pro Justitia rapportage blijkt dat verdachte de belaging heeft gepleegd onder invloed van een borderline persoonlijkheidsstoornis en dat zij daarom sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Uit de rapportage blijkt daarnaast dat de kans op herhaling van een vergelijkbaar delict aanzienlijk moet worden geacht als verdachte niet wordt behandeld voor deze stoornis. Een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder een ambulante behandelverplichting, is daarom noodzakelijk. Verdachte erkent dit ook en heeft zichzelf vrijwillig reeds aangemeld voor behandeling. Anders dan door de officier van justitie gevorderd, acht de rechtbank het dan ook niet noodzakelijk dat de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd. Verdachte toont voldoende ziekte-inzicht om zelf hulp te zoeken als zij een terugval heeft en de belaging dateert inmiddels al van ongeveer één jaar geleden, in welke periode verdachte zichzelf zonder behandeling heeft weten stabiliseren.
De rechtbank zal daarnaast, conform het verzoek daartoe van de verdediging, kiezen voor een andere (voorwaardelijke) strafmodaliteit dan door de officier van justitie gevorderd en een geldboete aan verdachte opleggen in plaats van een werkstraf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Belaging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 1.500, -(éénduizendvijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 25 (vijfentwintig) dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen vijf werkdagen na het vonnis moet melden bij Inforsa reclassering, op het adres [adres reclassering] , en zich moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
wordt verplicht om zich te laten behandelen voor een borderline persoonlijkheidsstoornis bij het NPI of soortgelijke ambulante zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij zij zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. A.B.M. Wijnveldt en J.B. Oreel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2016.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.