In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van belaging van een slachtoffer in de periode van 17 april 2015 tot en met 23 juni 2015. De rechtbank heeft op 10 mei 2016 uitspraak gedaan na een terechtzitting op 26 april 2016. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, heeft de vordering ingediend, en de verdachte werd bijgestaan door haar raadsman, mr. S. Arts. De tenlastelegging omvatte het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door middel van e-mails, whatsapp-berichten, brieven en telefoontjes, met als doel het slachtoffer te dwingen tot contact. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met een Pro Justitia rapportage, waaruit bleek dat de verdachte lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, wat haar toerekeningsvatbaarheid beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat het bewezen geachte feit slechts sterk verminderd toerekenbaar was aan de verdachte. De officier van justitie had een voorwaardelijke taakstraf geëist, maar de rechtbank besloot om een geldboete van € 1.500 op te leggen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting voor de borderline persoonlijkheidsstoornis. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 10 mei 2016.